ECLI:NL:RBAMS:2023:127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
13/252869-22 (A); 13/282472-21 (B); 13/295161-21 (C); 13/302822-21 (D); 13/309834-21 (E); 13/294677-19 (F): 13/307882-21 (G); 16/055210-22 (H).
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd aan verdachte na meerdere bedreigingen, mishandelingen en winkeldiefstal

Op 13 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en winkeldiefstal. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is onder andere beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van verschillende personen, waaronder politieagenten en buitengewoon opsporingsambtenaren, en van mishandeling van deze ambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden al meerdere keren is veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij een patroon van recidive vertoont. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de meeste beschuldigingen. Gezien de ernst van de feiten en de recidive heeft de rechtbank besloten om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en in sommige gevallen niet-ontvankelijk verklaard, terwijl in andere gevallen schadevergoeding is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/252869-22 (A); 13/282472-21 (B); 13/295161-21 (C); 13/302822-21 (D); 13/309834-21 (E); 13/294677-19 (F): 13/307882-21 (G); 16/055210-22 (H).
Datum uitspraak: 13 januari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht (en deels op een eerdere zitting al zijn gevoegd), gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E, zaak F, zaak G en zaak H aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Pardijs, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [aangever 1] op 2 oktober 2022 te
Amsterdam;
2. mishandeling van [aangever 1] op 2 oktober 2022 te Amsterdam;
3. belediging van hoofdagenten [naam hoofdagent 1] en [naam hoofdagent 2] op 2 oktober 2022 te
Amsterdam.
Ten aanzien van zaak B:
1. opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de deur van [naam 1] op 17 oktober 2021 te
Amsterdam;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [broer verdachte] op 17 oktober 2021
te Amsterdam;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van politieagenten [politieagent 1] en
[politieagent 2] op 17 oktober 2021 te Amsterdam.
Ten aanzien van zaak C:
- na wijziging op de zitting -
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van buitengewoon opsporingsambtenaren [naam boa 1] en [naam boa 2] op 29 oktober 2021 te Utrecht.
Ten aanzien van zaak D:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van buitengewoon opsporingsambtenaar [naam boa 3] op 7 november 2021 te ’s-Gravenhage.
Ten aanzien van zaak E:
winkeldiefstal op 15 november 2021 te Amsterdam.
Ten aanzien van zaak F:
primair: poging doodslag van [benadeelde partij] op 8 december 2019 te Amsterdam door die [benadeelde partij] in de rug te steken met een mes;
subsidiair: opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan [benadeelde partij] op 8 december 2019 te Amsterdam, door die [benadeelde partij] in de rug te steken met een mes;
meer subsidiair: poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij] op 8 december 2019 te Amsterdam, door die [benadeelde partij] in de rug te steken met een mes.
Ten aanzien van zaak G:
opzettelijk niet voldoen aan een door de burgemeester van Amsterdam gegeven gebiedsverbod op 14 november 2021 te Amsterdam.
Ten aanzien van zaak H:
1. mishandeling van buitengewoon opsporingsambtenaren [naam boa 4] en [naam boa 5] op
4 maart 2022 te Utrecht;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van opsporingsambtenaren
[naam boa 4] en [naam boa 5] op 4 maart 2022 te Utrecht.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

2.Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat verdachte onder 1 in zaak B wordt verweten de deur van zijn moeder te hebben vernield. Verdachte en degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, zijn moeder, zijn bloedverwant in de zin van artikel 326, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om die reden kan een vervolging van de vernieling slechts plaatsvinden op klacht van moeder. Moeder heeft geen klacht ingediend. De rechtbank constateert dat niet aan het klachtvereiste is voldaan. De rechtbank verklaart de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor feit 1 in zaak B.
De dagvaardingen zijn geldig. Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is voor het overige ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

a.
Vrijspraak ten aanzien van zaak F
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet voldoende duidelijk geworden wat er feitelijk op 8 december 2019 tussen verdachte en aangever is voorgevallen.
Duidelijk is dat er op die dag een vechtpartij tussen beiden heeft plaatsgevonden in een gang van het wooncomplex waar zij verbleven, een vechtpartij waarbij aangever de agressor was en de overhand had. Duidelijk is ook dat aangever later, na die vechtpartij, op enig moment een steekverwoning in zijn rug heeft opgelopen. De rechtbank kan echter niet vaststellen hoe dat letsel is ontstaan en wat er precies is gebeurd. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij na de worsteling een aardappelschilmesje had gepakt en bij zich had, maar hij zegt dat hij bij een latere confrontatie met aangever daarmee alleen dreigend heeft gezwaaid en niet heeft gestoken. Aangever heeft niet gezien hoe en niet gevoeld dat de verwonding is ontstaan, hij heeft wel een mes in de handen van verdachte gezien. Er is in het wooncomplex een (bebloed) aardappelschilmesje in twee losse delen (lemmet en heft) aangetroffen.
Op de camerabeelden is wel de eerdere vechtpartij te zien, maar niet het incident waarbij aangever de verwonding in zijn rug heeft opgelopen. Er zijn ook geen getuigen die hebben gezien hoe de verwonding is ontstaan.
Dat betekent dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte kan vaststellen dat verdachte opzettelijk –ook niet in de voorwaardelijke vorm– aangever een steekverwonding in diens rug heeft toegebracht. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten.
Vrijspraak ten aanzien van zaak G
Verdachte had een gebiedsverbod voor het centrum van Amsterdam van 9 oktober 2021 tot en met 8 januari2022. Hij bevond zich op 14 november 2021 in een trein uit Den Helder, die tussentijds stopte op het station Amsterdam-Centraal. Verdachte heeft verklaard dat hij niet van plan was de trein op Amsterdam CS te verlaten. Hem is door BOA’s van de NS verzocht de trein te verlaten omdat hij geen geldig vervoerbewijs kon laten zien en heeft dat uiteindelijk ook gedaan. Om die reden ontbrak bij verdachte het opzet op het overtreden van het gebiedsverbod. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank acht op basis van de aangifte van [aangever 1] , de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van getuige [getuige 2] , de verklaring van getuige [getuige 3] en het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten [naam hoofdagent 1] en
[naam hoofdagent 2] bewezen dat verdachte:
[aangever 1] heeft bedreigd (feit 1) en
[aangever 1] heeft mishandeld (feit 2) en
hoofdagenten [naam hoofdagent 1] en [naam hoofdagent 2] heeft beledigd (feit 3).
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht op basis van de aangifte van [broer verdachte] en het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de verbalisanten [politieagent 1] en [politieagent 2] , bewezen dat verdachte zijn broer [broer verdachte] (feit 2) en de beide verbalisanten (feit 3) heeft bedreigd.
Ten aanzien van zaak C
De rechtbank acht op basis van de aangiften van buitengewoon opsporingsambtenaren
[naam boa 1] en [naam boa 2] en de processen-verbaal van bevindingen, opgemaakt door die [naam boa 1] en [naam boa 2] , bewezen dat verdachte [naam boa 1] en [naam boa 2] heeft bedreigd.
Ten aanzien van zaak D
De rechtbank acht op basis van de aangifte van buitengewoon opsporingsambtenaren [naam boa 3] en de processen-verbaal van bevindingen, opgemaakt door die [naam boa 3] en [naam 3] , bewezen dat verdachte [naam boa 3] heeft bedreigd.
Ten aanzien van zaak E
De rechtbank acht op basis van de aangifte van de Vomar, gedaan door [aangever 2] , en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven bewezen dat verdachte zich aan diefstal schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van zaak H
De rechtbank acht op basis van de aangifte van [naam boa 4] en de aangifte van [naam boa 5] en de processen-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de verbalisanten [naam boa 4] en [naam boa 5] , bewezen dat verdachte [naam boa 4] en [naam boa 5] heeft mishandeld (feit 1) en bedreigd (feit 2).

4.Bewezenverklaring

a. De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
1. op 2 oktober 2022 te Amsterdam, [aangever 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik zie je buiten en dan maak ik je dood” en “Ik ga je schieten”.
2. op 2 oktober 2022 te Amsterdam, [aangever 1] heeft mishandeld door éénmaal of meermalen die [aangever 1] (met kracht) bij de nek vast te pakken en te houden.
3. op 2 oktober 2022 te Amsterdam, hoofdagenten [naam hoofdagent 1] en [naam hoofdagent 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Ik neuk jullie kanker moeder”, terwijl hij zijn geslachtsdeel vastpakte en hieraan trekkende bewegingen maakte.
Ten aanzien van zaak B:
2 op 17 oktober 2021 te Amsterdam, zijn broer [broer verdachte] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [broer verdachte]
dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood. Je gaat zien. Vieze kanker
homo.”.
3 op 17 oktober 2021 te Amsterdam, [politieagent 1] en [politieagent 2] (beide werkzaam als
politieambtenaren bij politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [politieagent 1] en [politieagent 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga zeven of acht jaar binnen zitten. Ik ga jullie ook vermoorden. Jullie families gaan naar de hel. Ik ben niet bang. Jullie zijn niks. Popo. Ik ga iemand pijn doen. Maakt niet uit hoe. Met een baksteen. Of ik steek iemand in zijn nek”.
Ten aanzien van zaak C:
op 29 oktober 2021 te Utrecht, [naam boa 1] en [naam boa 2] (beide werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- voornoemde [naam boa 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Als jij klaar bent met werken
maak ik je dood” en “Ik maak jou dood en je moeder ook”, en
- voornoemde [naam boa 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Als jij mij aanraakt dan
maak ik je dood”.
Ten aanzien van zaak D:
op 7 november 2021 te 's-Gravenhage, [naam boa 3] (buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam als medewerker van Veiligheid & Service Regio Zuid West/ Zuid Oost Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- zijn rechterarm omhoog te brengen in de richting van die [naam boa 3] en vervolgens met
zijn rechterhand en vingers een pistool te vormen in de richting van die [naam boa 3] en
vervolgens
- die [naam boa 3] dreigend de woorden toe te voegen “Ik schiet jou dood”.
Ten aanzien van zaak E:
op 15 november 2021 te Amsterdam, een hoeveelheid Red Bull, die aan de Vomar, toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van zaak H:
1 op 4 maart 2022 te Utrecht, een ambtenaar, [naam boa 4] en [naam boa 5] , beiden in
uniform van de [bedrijf] gekleed en als zodanig herkenbaar als buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door die [naam boa 5] in zijn zij te stompen en die [naam boa 4] in zijn gezicht te stompen;
2 op 4 maart 2022 te Utrecht H. [naam boa 4] en [naam boa 5] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [naam boa 4] en [naam boa 5] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga erachter komen wie jij bent, wie jou vrouw is, wie jou kinderen zijn en ik maak ze dood en daarna neuk ik jouw moeder” en “ik zoek jou ook op kanker mocro ik maak jou dood en je vrouw ook”.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregelen

a.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 23 december 2022.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het opleggen van de ISD-maatregel al dan niet in voorwaardelijke vorm niet passend is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, belediging en mishandeling van politieambtenaren, buitengewoon opsporingsambtenaren en andere personen. Voorts heeft verdachte een winkeldiefstal gepleegd. Daarmee heeft hij keer op keer getoond geen enkel respect te hebben voor het openbaar gezag, de lichamelijke integriteit en het eigendom van anderen. Het beledigen en bedreigen van politieambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren bij de uitoefening van hun reguliere werkzaamheden rekent de rechtbank verdachte nadrukkelijk aan. Dit is niet alleen kwetsend en dreigend voor de mensen tot wie verdachte zich richt, maar maakt ook in het algemeen inbreuk op hun gezag. Ook voor mensen die hiervan getuige zijn, bijvoorbeeld in een trein, op een station of in een winkel, doet dit afbreuk aan hun gevoel van veiligheid.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 19 december 2022 blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor het plegen van met name bedreigingen en beledigingen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door mevrouw [naam 4] opgestelde reclasseringsadvies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 23 december 2022. Zij heeft gerapporteerd dat er bij verdachte gedurende een langere periode sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden en er is een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis vastgesteld. Verdachte heeft zelf aangegeven manisch bipolair te zijn. Hij heeft onvoldoende meegewerkt aan een Pro Justitia onderzoek, waardoor dergelijke stoornissen niet vastgesteld zijn.
Wel is er bij verdachte een ommekeer in zijn houding waargenomen. Verdachte vertoont meer inzicht in de achtergrond van zijn problematiek, is medicatiegetrouw en laat blijken gemotiveerd te zijn om zijn leven op een realistische manier te verbeteren. De reclassering acht de inzet van hulpverlening en zorg evident nodig.
Verdachte voldoet aan de formele vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel. Gelet op de houding van verdachte adviseert de reclassering om aan verdachte één laatste kans te geven door de ISD-maatregel in voorwaardelijk vorm op te leggen. Bij deze voorwaardelijke ISD-maatregel moeten de volgende bijzondere voorwaarden opgelegd worden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting van 30 december 2022 heeft [naam 4] , gehoord als deskundige, haar advies bevestigd en het volgende benadrukt.
Hoewel zij vanuit de PI van de casemanager van verdachte verontrustende berichtgeving over het gedrag van verdachte in de PI heeft ontvangen, handhaaft zij haar oorspronkelijke advies. Het gedrag van de verdachte is in eerdere reclasseringstoezichten al eens waargenomen waardoor die eerdere trajecten vroegtijdig stop zijn gezet. Naar aanleiding van de berichtgeving uit de PI over het gedrag van verdachte geeft de deskundige aan dat zij twijfels heeft over de haalbaarheid van het advies, maar zij ziet, ook gelet op het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding het advies te wijzigen.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit.
Motivering maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onder zaak A bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt:
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 19 december 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 2 oktober 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis onder zaak A bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt:
verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van verdachte. De verdachte heeft zich immers over een lange periode schuldig gemaakt aan vele beledigingen, bedreigingen en diefstallen. Eerdere interventies van de zijde van justitie en de reclassering hebben hierin geen verandering gebracht.
Het plegen van deze strafbare feiten hangt samen met de problematiek van verdachte. Deze problematiek vergt ingrijpen over een langere periode in een stevig kader.
De officier van justitie heeft - in lijn met het advies van de reclassering - gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Ook de rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een
onvoorwaardelijkeISD-maatregel dient te worden opgelegd maar kan deze maatregel, nu de officier dat niet heeft gevorderd, de ISD-maatregel slechts in de gevorderde
voorwaardelijkevorm opleggen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met het opleggen van voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank hoopt dat met het opleggen van de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm, verdachte voldoende wordt gemotiveerd om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft zelf aangegeven gemotiveerd te zijn voor deze hulpverlening en weg te willen van de prikkels die hij in Amsterdam snel lijkt te ervaren. Door deze prikkels wordt zijn strafbaar handelen getriggerd. Door verdachte te plaatsen in woon-werktraject ‘ [naam 5] ’ in [plaats] , wordt verdachte uit Amsterdam gehaald en zal hij met de voorgestelde hulp kunnen werken aan zijn problematiek.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de zaken B tot en met H niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Nu aan verdachte ten aanzien van zaak A de voorwaardelijke ISD-maatregel met de hierboven genoemde voorwaarden wordt opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om voor de overige zaken geen straf of maatregel op te leggen.

8.Ten aanzien van het beslag

a.
Ten aanzien van zaak B
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen fiets wordt teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in beslag genomen fiets, nu de rechtmatige eigenaar niet bekend is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

a.
Ten aanzien van zaak C,
Benadeelde partij [naam boa 2]
De benadeelde partij [naam boa 2] vordert € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ook de raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat in de vordering onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Benadeelde partij [naam boa 1]
De benadeelde partij [naam boa 1] vordert € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ook de raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat in de vordering onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak D
Benadeelde partij [naam boa 3]
De benadeelde partij [naam boa 3] vordert € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ook de raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat in de vordering onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak F
Benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.306,63 (zegge: duizend driehonderd en zes euro en drieënzestig eurocent) aan materiële schade en € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat aan verdachte in zaak F geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak H
Benadeelde partij [naam boa 4]
De benadeelde partij [naam boa 4] vordert € 99,00 (zegge: negenennegentig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering voldoende is onderbouwd en moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade aan het horloge het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Benadeelde partij [naam boa 5]
De benadeelde partij [naam boa 5] vordert € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de immateriële schade moet worden toegewezen voor een bedrag van € 250,00 euro. Voor het overige moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom (in zoverre) worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dat schade is geleden voor een hoger bedrag, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en het zou een onevenredige belasting van het strafgeding betekenen om nadere bewijslevering toe te laten.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam boa 4] en [naam boa 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38m, 38n, 38p, 57, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart ten aanzien van zaak B, feit 1, de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart het onder zaak F (primair, subsidiair en meer subsidiair) en zaak G ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A feit 1, feit 2 en feit 3, zaak B feit 2 en feit 3, zaak C, zaak D, zaak E en zaak H feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A feit 1, zaak B feit 2 en feit 3, zaak C, zaak D, zaak H feit 2:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van zaak A feit 2:
mishandeling
ten aanzien van zaak A feit 3:
belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
ten aanzien van zaak E:
diefstal
ten aanzien van zaak H feit 1:
mishandeling, terwijl met misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt ten aanzien van het onder
zaak Abewezenverklaarde op
de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde
bijzondere voorwaardenniet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering en zich houden aan de aanwijzingen
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Oost-Nederland op het adres [adres]
. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij dient hij zich te houden aan de aanwijzingen.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door Tactus Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra het beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in de [naam 5] in [plaats] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start aansluitend na ontslag uit detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels (waaronder geen middelengebruik) en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Een intakegesprek zal binnen zijn huidige hechtenis eventueel kunnen plaatsvinden.
Mocht veroordeelde niet direct aansluitend aan zijn detentie geplaatst kunnen worden binnen de [naam 5] in [plaats] , dan zal hij in eerste instantie afhankelijk zijn van de maatschappelijke
nachtopvang in Amsterdam.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en drugs, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de
reclasseringde opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde onder
zaak B feit 2 en feit 3, zaak C, zaak D, zaak E en zaak H feit 1 en feit 2 geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Het beslag
Ten aanzien van zaak B:
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 STK Fiets Dames (G6109840).
De vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van zaak C
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam boa 2]niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam boa 1]niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak D
Bepaalt dat de benadeelde partij
[naam boa 3]niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak F
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van zaak H
Benadeelde partij [naam boa 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam boa 4] toe tot een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 maart 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam boa 4] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam boa 4] aan de Staat € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 maart 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Benadeelde partij [naam boa 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam boa 5] toe tot een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 maart 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam boa 5] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam boa 5] aan de Staat € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 maart 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 januari 2023.
[---]
.