ECLI:NL:RBAMS:2023:1267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
1314972322
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplichtigheid aan diefstal met geweld en diefstal met braak

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor medeplichtigheid aan een diefstal met geweld en een diefstal met braak. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten: in zaak A heeft de verdachte samen met een medeverdachte op 16 juni 2022 in Amsterdam een horloge van een aangever gestolen met geweld, en in zaak B heeft hij op 7 november 2022 een tas met inhoud uit een auto gestolen door middel van braak. Tijdens de zitting op 2 februari 2023 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de diefstal met geweld, maar sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde medeplegen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/149723-22 (A) en 13/290010-22 (B)
Parketnummers vorderingen: 13/224740-19 en 23/002628-18
Parketnummer herroeping VI: 13/016759-20
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.S. Selier en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Crince Le Roy naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

In zaak A is aan verdachte – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op 9 september 2022– primair ten laste gelegd dat hij zich samen met een ander op 16 juni 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, waarbij van [aangever 1] een horloge is weggenomen. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij hieraan medeplichtig is geweest.
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich op 7 november 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een diefstal door middel van braak, waarbij van [aangever 2] een Bijenkorf-tas met inhoud, te weten een North Face Puffer Jack dons, is weggenomen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring in beide zaken gerekwireerd.
De verklaring die verdachte in zaak A heeft afgelegd – inhoudende dat hij niet wist van een plan om aangever te overvallen en dat hij de overval niet heeft gezien – is ongeloofwaardig. Aangever en getuige [getuige 1] hebben beiden namelijk verklaard dat er twee jongens op een motorscooter voorafgaand aan de overval rondjes in de straat reden. Daarbij komt dat de medeverdachte heeft verklaard dat hij voor de beroving een blauwe hoes om het kenteken van de motorscooter heeft gedaan. Verdachte moet het plaatsen van de hoes en de overval wel hebben gezien, omdat hij heeft verklaard steeds bij de motorscooter te zijn gebleven en dat het slechts enkele seconden heeft geduurd voordat de medeverdachte met het horloge terugkwam. Verdachte is vervolgens met hoge snelheid weggereden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is daarom sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en van een vooropgezet plan, zodat verdachte zich in zaak A heeft schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging met geweld.
Gelet op de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 2] , de beelden en de bevindingen van de verbalisanten, kan ook worden bewezen dat verdachte zich in zaak B heeft schuldig gemaakt aan de auto-inbraak.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit in beide zaken.
In zaak A heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte niet in strijd is met het dossier. Het primair ten laste gelegde medeplegen kan niet worden bewezen, nu van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken. Hetzelfde geldt voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid. Dubbel opzet bij verdachte ontbreekt, gelet op de verklaringen van verdachte en de medeverdachte.
Verdachte moet in zaak B worden vrijgesproken, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Niet kan worden uitgesloten dat iemand anders op de motorscooter heeft gereden, gelet op het signalement dat niet overeenkomt met verdachte en de omstandigheid dat de tas met de jas niet is aangetroffen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij een diefstal met geweld (zaak A, subsidiair) en een diefstal door middel van braak (zaak B).
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Zaak A
Op grond van de aangifte kan worden vastgesteld dat op er 16 juni 2022 een mannelijke passagier van een motorscooter is gestapt en op aangever is afgelopen. Deze man heeft naar het horloge van aangever gegrepen en een harde ruk aan dit horloge gegeven. De man is daarna naar de motorscooter teruggerend, waarop de bestuurder met hoge snelheid is weggereden.
De medeverdachte heeft bekend aangever van het horloge te hebben beroofd. Desgevraagd heeft de medeverdachte verder verklaard hierover niet met verdachte te hebben gesproken. Hij heeft verdachte gebeld, omdat hij wist dat verdachte een motorscooter had. Onderweg heeft hij nog een zadelhoesje gevonden, die hij om de kentekenplaat heeft gedaan.
Hoewel door aangever en getuige [getuige 1] is verklaard dat er twee jongens op een motorscooter voorafgaand aan de overval rondjes in de straat reden, kan de rechtbank niet vaststellen dat dit verdachte en medeverdachte zijn geweest. De rechtbank overweegt verder dat zelfs indien dat wel het geval zou zijn, niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan de beroving op de hoogte is geweest van het plan van de medeverdachte om aangever te beroven. De verklaring van verdachte dat hij daarvan niet op de hoogte was strookt op dit punt met de verklaring van de medeverdachte. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder zaak A primair ten laste gelegde medeplegen. De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig om tot de overtuiging te kunnen komen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte, gericht op de beroving van aangever.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest bij de diefstal met geweld. Verdachte heeft namelijk op de zitting verklaard dat de medeverdachte is meegereden op de scooter en vervolgens is afgestapt. Toen de medeverdachte na enkele seconden terug kwam lopen heeft verdachte gezien dat de medeverdachte een horloge in zijn hand had. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment besefte wat er was gebeurd. Verdachte is desondanks met de medeverdachte weggereden, waarbij hij op motoragenten is afgereden, waarop hij de scooter heeft gekeerd en heeft getracht weg te rijden.
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte vast dat hij zich in ieder geval van de straatroof bewust is geweest op het moment dat hij de medeverdachte met het horloge zag aan komen lopen. Desondanks heeft verdachte de medeverdachte op de motorscooter laten stappen, is hij met hoge snelheid weggereden en is hij bij het zien van de politie gekeerd om weg te vluchten. Door zijn handelen heeft hij de medeverdachte gelegenheid verschaft om de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank oordeelt dat hij op dat moment behulpzaam is geweest bij de diefstal met geweld en daarbij ook de opzet heeft gehad op het door de medeverdachte gepleegde misdrijf.
Zaak B
Op grond van de aangifte kan worden vastgesteld dat er op 7 november 2022 in Amsterdam het autoraam van de Mercedes kapot is geslagen, waarna uit deze auto een Bijenkorf tas met daarin een North Face Puffer Jack dons van aangever is weggenomen. Van de auto-inbraak is [getuige 3] om 14:05 uur getuige geweest. [getuige 3] heeft verklaard dat hij een alarm hoorde afgaan. Vervolgens heeft hij gezien dat een licht getinte man met een baardje met een tas van de Mercedes is weggelopen en op een zwarte scooter met kenteken [kentekennummer 1] is gestapt. De politie heeft onderzoek gedaan naar de tenaamstelling van dit kenteken. De tenaamgestelde van de motorscooter met kenteken [kentekennummer 2] blijkt te wonen op het adres dat de politie ambtshalve bekend is als het woonadres van verdachte. Door de politie die naar de woning is gegaan, is gezien dat een licht getint persoon die zij herkennen als verdachte, om 14:45 uur op een zwarte motorscooter met kenteken [kentekennummer 2] de parkeergarage is ingereden.
Door de politie zijn camerabeelden in de omgeving van het incident bekeken. Op deze beelden is te zien dat om 14:02 uur het voertuig van het slachtoffer door [straatnaam] is gereden, waarna om 14:03 uur, 14:04 uur en 14:10 uur steeds dezelfde zwarte motorscooter door deze straat is gereden. Door de politie zijn de camerabeelden vergeleken met een foto van de aanhouding van verdachte. Door de politie is omschreven dat de persoon op de motorscooter een blauwkleurig, gewatteerd bomberjack aan had met zwarte schouders en mouwen. Dit betrof een jas met dezelfde kenmerken, als de jas die verdachte draagt op de foto die is gemaakt bij zijn aanhouding.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat verdachte de onder zaak B ten laste gelegde auto-inbraak heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
ten aanzien van zaak A, subsidiair:
[medeverdachte] op 16 juni 2022 te Amsterdam, een horloge, toebehorende aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 16 juni 2022 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door een vluchtscooter te besturen;
ten aanzien van zaak B:
verdachte op 7 november 2022 te Amsterdam, een Bijenkorf-tas met inhoud, te weten een North Face Puffer Jack dons, toebehorende aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan aan verdachte een fors voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is medeplichtig aan een straatroof. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog langdurig nadelige gevolgen kunnen ondervinden als gevolg van wat hen is overkomen. Ook heeft verdachte met de gepleegde auto-inbraak overlast veroorzaakt en getoond geen respect voor de eigendommen van anderen te hebben.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken.
Nu uit het strafblad van verdachte is gebleken dat verdachte in de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van diefstallen met braak en ook eerder is veroordeeld voor diefstallen met geweld, zal de rechtbank bij voornoemde oriëntatiepunten aansluiting zoeken bij een auto-inbraak met veelvuldige recidive en een straatroof met licht geweld met recidive. Voornoemde uitgangspunten geven voor een auto-inbraak bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van twee maanden als uitganspunt. Verder is het uitgangspunt voor een straatroof met licht geweld bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Nu de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid is gekomen zal de rechtbank dit uitgangspunt met een derde verminderen. Strafverhogend heeft de rechtbank verder in aanmerking genomen dat verdachte tijdens het plegen van de feiten nog in een proeftijd en in een voorwaardelijke invrijheidsstelling liep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden deze feiten te begaan. Ook zijn de feiten gepleegd op de openbare weg en is de straatroof begaan tegen een kwetsbaar slachtoffer.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 30 januari 2023. Hierin is opgenomen dat bij verdachte problemen worden waargenomen op het gebied van financiën, het psychosociaal functioneren en het sociale netwerk van verdachte. Verdachte stond al onder toezicht van de reclassering. Aangezien verdachte nu wederom in aanraking is gekomen met politie en justitie, zijn bij de reclassering twijfels ontstaan over de voortzetting van het reclasseringstoezicht. Nu verdachte zich eerder wel aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden en een ambulante behandeling nog niet eerder is ingezet, wil de reclassering verdachte nog een laatste kans geven. Om de kans te verminderen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal begaan, heeft de reclassering bij een veroordeling geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met de medeverdachte, een locatiegebod met elektronische monitoring, meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een dagbesteding.
De rechtbank ziet in voornoemd reclasseringsadvies aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en om hieraan gedurende de proeftijd bijzondere voorwaarden te verbinden.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op leggen van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.

8.Benadeelde partij

8.1.
Benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft € 306,- aan materiële schadevergoeding en € 550,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat deze kan worden toegewezen. Het betreft rechtstreekse schade en is voldoende onderbouwd.
De rechtbank stelt verder vast dat ook de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Met verwijzing naar jurisprudentie in soortgelijke zaken is de vordering bovendien voldoende onderbouwd en komt de hoogte daarvan de rechtbank niet als onredelijk over.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 van het Burgerlijk wetboek (BW) voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van personen die tot een groep behoren voor de schade die is veroorzaakt door gedragingen in groepsverband. Daaraan ligt de ratio ten grondslag dat ieders bijdrage de kans in het leven roept dat schade zal ontstaan en dat dit gegeven de groepsdeelnemers had moeten weerhouden van hun gedragingen. Daarbij is de mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen niet van belang en dus ook niet wie van de groepsdeelnemers de schade rechtstreeks heeft toegebracht. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat een deelnemer zich met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn eigen handelen en de door de benadeelde geleden schade aan mede-aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken. Artikel 6:166 BW brengt dan ook in beginsel aansprakelijkheid voor andermans gedrag met zich en dus een zekere risicoaansprakelijkheid, waarvoor het voldoende is dat de verdachte behoorde te begrijpen dat aan het groepsoptreden het gevaar was verbonden dat schade zou worden toegebracht.
Gelet op voornoemde ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegewezen schade van aangever.
Conclusie en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank concludeert dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 856
,-bestaande uit € 306,- aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 856
,-,bestaande uit € 306,- aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022, zijnde de ontstaansdatum van de schade, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan maximale gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen.
8.2.
Benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft € 310,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht en dat de vordering voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] daarom in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 310
,-bestaande uit materiële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 310,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022, zijnde de ontstaansdatum van de schade, te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, kan maximale gijzeling worden toegepast voor de duur van zes dagen.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Stoelhoes (Omschrijving: PL1300-2022124192-G6200099, blauw)
Verbeurdverklaring
Het onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, waarvan niet kan worden vastgesteld aan wie het toebehoort, dient verbeurd te worden verklaard, nu met behulp van dit voorwerp het in zaak A bewezen geachte is begaan.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevinden zich de op 14 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 13-224740-19 en 23-002628-18. Dit betreft in parketnummer 13-224740-19 het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in Amsterdam van 31 december 2019, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 30 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In parketnummer 23-002628-18 betreft dit het onherroepelijk geworden arrest van 6 maart 2020 van het gerechtshof in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te gelasten.

11.Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2020, onder parketnummer 13/016759-20 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is op grond van artikel 6:2:10 Sv op 6 juli 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 6 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/016759-20, met v.i.-zaaknummer 99/000509-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het gedeeltelijk herroepen, namelijk 90 dagen, van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 237 dagen.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat een gedeelte van 90 dagen van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 48, 49, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder zaak A, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A subsidiair en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, subsidiair
medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van zaak B:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Veroordeelde moet zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met heer [medeverdachte] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • Veroordeelde is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met betrokkene en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is
  • Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • Veroordeelde dient zich in te spannen voor het vinden en behouden van duurzame dagbesteding in de vorm van werk of studie. De duurzaamheid is ter beoordeling aan de reclassering. Dit kan ook inhouden het meewerken aan begeleiding door het WPI.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
1. STK Stoelhoes (Omschrijving: PL1300-2022124192-G6200099, blauw)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] toetot een bedrag van € 856
,-(achthonderdzesenvijftig euro) bestaande uit € 306,- (driehonderdzes euro) aan materiële schade en € 550,- (vijfhonderdvijftig) aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op te betalen aan de Staatten behoeve van [aangever 1] , € 856
,-(achthonderdzesenvijftig euro) bestaande uit € 306,- (driehonderd zes euro) aan materiële schade en € 550,- (vijfhonderdvijftig) aan immateriële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 17 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toetot een bedrag van € 310
,-(driehonderdtien euro) bestaande uit materiële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op te betalen aan de Staatten behoeve van [aangever 2] € 310
,-(driehonderdtien euro) bestaande uit materiële schade. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2022, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 31 december 2019, met parketnummer
13-224740-19, zijnde een taakstraf van 30 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 6 maart 2020, met parketnummer
23-002628-18, opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 3 maanden.
Wijst toe de vordering strekkende tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 90 (negentig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2023.