ECLI:NL:RBAMS:2023:1256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
13/045877-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak valselijk opmaken jaarrekening en veroordeling voor valsheid in geschrift, witwassen en overtreding WWM

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder het valselijk opmaken van een jaarrekening, witwassen van contante huurpenningen en het voorhanden hebben van verboden munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van 166 biljetten van 500 euro, die hij had verworven en waarvan de herkomst hij verhuld heeft. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte twee huurovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt, waarbij hij onterecht vermeldde dat werknemers van zijn bedrijf de feitelijke bewoners waren van de gehuurde woningen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van het valselijk opmaken van de jaarrekening, omdat niet bewezen kon worden dat de jaarrekening vals was. Ook werd de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de feiten, omdat er geen bewijs was van nauwe samenwerking met anderen. Tot slot werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en werd de munitie onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze al civielrechtelijk was afgedaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/045877-22
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Kerkhoff, van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Stronkhorst naar voren hebben gebracht en van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] en zijn nadere toelichting daarop op de zitting.

2.Inleiding

Binnen het onderzoek 13Hailsam is bij het onderzoeksteam het vermoeden ontstaan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte en het witwassen van contant ontvangen huurgelden. Verdachte zou met gebruikmaking van zijn bedrijf [naam bedrijf 1] woningen huren. In de huurcontracten liet hij vastleggen dat hijzelf of een werknemer van zijn bedrijf de feitelijke bewoner zou zijn van de woning die was gehuurd, maar dat bleek vervolgens niet zo te zijn. Het vermoeden is dat sommige woningen illegaal werden onderverhuurd aan criminelen. De huurpenningen ontving verdachte contant en hij stortte deze op de bankrekening van [naam bedrijf 1] . Om woningeigenaren te overtuigen dat hij een geschikte huurder was, overhandigde hij ze een jaarrekening van zijn bedrijven. De verdenking is dat verdachte aan zijn boekhouder [medeverdachte] zou hebben gevraagd om deze jaarrekening valselijk op te maken. [medeverdachte] is binnen het onderzoek ook als verdachte aangemerkt.
Op 14 mei 2019 is verdachte aangehouden in verband met deze zaak en in verzekering gesteld. Na de verhoren is hij heengezonden.

3.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1: samen met anderen, of alleen, (gewoonte)(schuld)witwassen van contante huurpenningen en een contant geldbedrag bestaande uit 166 biljetten van 500,- euro in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2018;
Feit 2: samen met anderen, of alleen, valselijk opmaken van de jaarrekening van 2014 van [naam bedrijf 1] in de periode van 11 maart 2015 tot en met 12 maart 2015 en/of het opzettelijk gebruik maken van dit valse of vervalste geschrift in de periode van 11 maart 2015 tot en met 22 oktober 2018;
Feit 3: samen met anderen, of alleen, valselijk opmaken van twee huurovereenkomsten in de periode van 13 mei 2015 tot en met 22 oktober 2018;
Feit 4: voorhanden hebben van 16 hagel- en loodpatronen op 14 mei 2019.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
Uit het dossier blijkt dat de huur contant werd betaald, de administratie gebrekkig was waardoor niet bekend was wie de huurders waren, er valse huurovereenkomsten zijn opgesteld en in de verhuurde woningen (criminele) buitenlandse huurders of andere personen zijn aangetroffen die niet stonden ingeschreven in Nederland en hier geen legale arbeid hebben verricht. Gelet daarop en op de omstandigheid dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd over een legale herkomst van het geld, kan het vanwege de feiten en omstandigheden rond de verhuur en de betaling van de huur niet anders zijn dan dat sprake is van gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Door deze gelden gedurende een langere periode aan te nemen, te storten op de bankrekening van [naam bedrijf 1] en vervolgens giraal over te maken naar de woningeigenaren, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van deze gelden. Hij heeft de herkomst van de gelden verhuld en deze vervolgens omgezet naar giraal geld. Verdachte is in augustus 2016 gewaarschuwd door de politie over zijn handelswijze rondom de verhuur. In de periode daarvóór had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren en is sprake van schuldwitwassen. In de periode na de waarschuwing wist hij dit ook, ook wat betreft de 166 biljetten van 500,- euro, en is sprake van opzetwitwassen.
Verdachte heeft de jaarrekening van 2014 van [naam bedrijf 1] valselijk laten opmaken door zijn boekhouder, medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft dit bekend en uit belastinggegevens blijkt dat de cijfers zoals vermeld in de jaarrekening niet kloppen. Het document is op de computer van [medeverdachte] aangetroffen. Er is sprake van medeplegen. De jaarrekening is vervolgens door verdachte gebruikt om verschillende woningen in beheer te krijgen.
Verdachte heeft ook huurcontracten opgemaakt met valse informatie met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. Daarmee zijn de verhuurders misleid.
De patronen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen en waarvan verdachte heeft bekend dat ze van hem zijn, zijn verboden volgens de Wet wapens en munitie zodat ook dit feit kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 tenlastegelegde (gewoonte)(schuld)witwassen, omdat niet kan worden bewezen dat (het overgrote deel van) de huurpenningen en het contante geld afkomstig zijn uit misdrijf. Ook dient vrijspraak te volgen wegens het ontbreken van opzet en schuld. Dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen en dit feit heeft medegepleegd, kan ook niet worden bewezen.
Wat betreft feit 2 kan niet worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het valselijk opmaken van een jaarrekening zodat daarvan vrijspraak moet volgen. Als het gaat om het valselijk gebruik maken van een vals geschrift kan niet worden bewezen dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan.
Er is geen bewijs dat verdachte feit 3 samen met een ander heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd wat betreft feit 4.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich – al dan niet samen met een ander – heeft schuldig gemaakt aan het vervalsen van de jaarrekening van 2014 van [naam bedrijf 1] (hierna: de jaarrekening). Zij overweegt daarover het volgende.
Op de eerste pagina van het document waar het in deze zaak om gaat, staat vermeld: “ [naam bedrijf 1]
[naam bedrijf 2] voorheen [naam bedrijf 3]
JAARREKENING 2014”.
De pagina’s 3 en 4 van het document vermelden cijfers opgenomen in een balans onder de kop “BALANS PER 31 DECEMBER 2014 VAN [naam bedrijf 1] ”
Pagina 5 vermeldt cijfers opgenomen in een resultatenrekening onder de kop “RESULTATENREKENING OVER 2014 VAN [naam bedrijf 3] ”
In de voettekst onderaan de pagina’s 1 tot en met 5 staat vermeld “ [naam bedrijf 1] 2014”.
[naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] zijn verschillende rechtspersonen.
De beschuldiging is dat in de jaarrekening van 2014 van [naam bedrijf 1] in strijd met de waarheid is opgenomen dat deze vennootschap op 31 december 2013 een eindbalans had en/of in 2014 een brutomarge van de omzet had van € 365.334,76 en een nettoresultaat (nettowinst voor belastingen) van € 134.647,85, terwijl in werkelijkheid [naam bedrijf 1] pas op 24 november 2014 is opgericht en de omzet en/of het nettoresultaat in 2014 in werkelijkheid fors lager waren/was.
De rechtbank stelt vast dat deze in de tenlastelegging genoemde cijfers in het document zijn opgenomen onder de kop “RESULTATENREKENING OVER 2014 VAN [naam bedrijf 3] ”
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de cijfers – ongeacht de vermelding van “ [naam bedrijf 3] ” in de kop – door de vermelding “ [naam bedrijf 1] 2014” in de voettekst onderaan de pagina, toch als cijfers van [naam bedrijf 1] zijn gepresenteerd. Omdat de cijfers niet kloppen voor [naam bedrijf 1] is de jaarrekening valselijk opgemaakt, vindt de officier van justitie.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de cijfers in het document onder de kop “RESULTATENREKENING OVER 2014 VAN [naam bedrijf 3] ” niet kunnen worden beschouwd als over [naam bedrijf 1] gepresenteerde cijfers. Dat betekent dat in het document niet staat dat [naam bedrijf 1] in 2014 een eindbalans/brutomarge had van € 365.334,76 en een nettoresultaat van € 134.647,85. De beschuldiging van valsheid in geschrifte gaat ervan uit dat dat er wel staat en dat dat vals is, maar die beschuldiging kan dus niet worden bewezen.
In het verlengde hiervan vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dit echt en onvervalst.
De rechtbank vindt feit 2 daarmee niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.3.2
Beoordeling feit 1
4.3.2.1 Feiten en omstandigheden [1]
Uit onderzoek naar de bankrekening van [naam bedrijf 1] blijkt dat deze rekening in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2018 voor een heel groot deel werd gevoed door contante stortingen. Uit de bankrekeninggegevens blijkt ook dat deze gelden voornamelijk werden aangewend om verhuurders, waaronder woningeigenaren, de verschuldigde huren te betalen. [2] Tevens werden in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2018 166 biljetten van 500,- euro op de bankrekening van [naam bedrijf 1] gestort. [3] Bij doorzoeking van de woning op het adres [adres 1] te Amsterdam, het verblijfadres van verdachte, werd op 14 mei 2019 een ordner aangetroffen met daarin lege opengescheurde enveloppen met daarop handgeschreven teksten die verwijzen naar contant geïnde huren van verhuurde appartementen van [naam bedrijf 1] Ook zijn teksten aangetroffen die verwijzen naar de namen en bankrekeningen van de woningeigenaren. [4] De enveloppen hadden onder meer betrekking op de adressen [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , en [adres 5] . [5] Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de contante stortingen op de bankrekening van [naam bedrijf 1] alleen afkomstig zijn van de verhuur van appartementen. [6]
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte huurpenningen voor de verhuur van de woningen van voornoemde adressen contant heeft ontvangen. Ook stelt de rechtbank vast dat hij deze contant ontvangen huurpenningen en ook 166 biljetten van 500,- euro op de rekening van zijn bedrijf [naam bedrijf 1] heeft gestort. Vervolgens zal de rechtbank zich moeten buigen over de vraag of verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)(schuld)witwassen.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van witwassen moet vaststaan dat het geld middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat niet hoeft te worden bewezen door wie, wanneer en waar dit misdrijf is gepleegd. [7] Het gronddelict hoeft dus niet te worden bewezen, maar wel is vereist dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Op basis van het dossier is onbekend uit welk concreet misdrijf de huurpenningen en het contante geldbedrag afkomstig zouden zijn. Daarom zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat in de jurisprudentie is ontwikkeld. Dit wordt het 6-stappenplan genoemd. [8] Dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn, wordt dan via de weg van een bewijsvermoeden geconstrueerd.
Uit deze bestendige jurisprudentie volgt dat witwassen kan worden bewezen als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Wanneer door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld of de goederen niet van misdrijf afkomstig zijn. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte vanaf het begin tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde eisen voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
4.3.2.2 Toepassing van het beoordelingskader witwassen
De rechtbank zal hieronder op volgorde van de tenlastelegging en per genoemde woning bezien of vastgesteld kan worden dat de huurinkomsten uit de verhuur daarvan uit misdrijf afkomstig zijn. Daarbij zal zij steeds het hiervoor genoemde beoordelingskader voor witwassen aflopen.
Huurpenningen voor de [adres 4] te Amsterdam
Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 5 januari 2016 tot en met 5 april 2018 heeft verdachte in 29 betalingen in totaal een bedrag van € 51.850,00 aan huurpenningen overgemaakt aan woningeigenaar [naam 2] voor de huur van de woning [adres 4] . Verdachte had deze woning onder valse voorwendselen van [naam 2] gehuurd. Vervolgens heeft verdachte deze woning illegaal onderverhuurd aan een voor hem onbekend gebleven persoon. De door verdachte contant ontvangen huurpenningen van in totaal € 42.600,00 heeft hij op de bankrekening van [naam bedrijf 1] gestort, waarna hij deze huurpenningen steeds heeft overgemaakt naar [naam 2] . Het verschil tussen de door verdachte van de onderhuurder ontvangen huurpenningen en de met de verhuurder afgesproken huurprijs, hield verdachte voor zichzelf als commissie. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de woning daadwerkelijk bewoonde en wie de contant ontvangen huurpenningen aan verdachte heeft voldaan. Op 8 augustus 2018 is bij een persoon genaamd [naam 3] de huissleutel van deze woning aangetroffen. [naam 3] was aangehouden in verband met verdenking van overtreding van de Opiumwet. Het voertuig van [naam 3] bleek geparkeerd te staan op de parkeerplaats behorende bij de [adres 4] en tijdens observaties in juli en augustus 2018 is [naam 3] bij deze woning gezien.
Deze – door het Openbaar Ministerie aangedragen – feiten en omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft over het vervalsen van het huurcontract verklaard dat hij dit deed om over te komen als een geschikte huurder en op die manier de woning überhaupt te kunnen beheren. Dat verdachte onder valse voorwendselen een contract is aangegaan met [naam 2] , verdachte geen goede administratie bijhield als het gaat om de verhuur, hij niet wist aan wie hij de woning had onderverhuurd en de huur contant ontving, zegt nog niet direct iets over een mogelijke illegale herkomst van de contant ontvangen huurpenningen. De enkele omstandigheid dat een verdachte persoon ( [naam 3] ) op 8 augustus 2018 met de sleutel van de woning is aangehouden, legt onvoldoende gewicht in de schaal om een witwasvermoeden aan te nemen voor de door verdachte contant ontvangen en uiteindelijk naar [naam 2] overgeboekte huurpenningen in de periode van 5 januari 2016 tot en met 5 april 2018.
De rechtbank vindt dan ook niet bewezen dat verdachte de contant ontvangen huurpenningen voor de woning [adres 4] in de genoemde periode heeft witgewassen en spreekt hem hiervan vrij.
Huurpenningen voor de [adres 5] te Amsterdam
Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 11 januari 2016 tot en met 3 mei 2016 heeft verdachte in 4 betalingen in totaal een bedrag van € 8.200,00 overgemaakt aan [naam bedrijf 5] voor de huur van de woning [adres 5] . Verdachte had deze woning onder valse voorwendselen gehuurd van woningeigenaar [naam 4] . Vervolgens heeft verdachte deze woning illegaal onderverhuurd aan een voor hem onbekende persoon. De door verdachte contant ontvangen huurpenningen heeft hij op de bankrekening van [naam bedrijf 1] gestort, waarna hij deze huurpenningen steeds heeft overgemaakt naar [naam bedrijf 5] , de verhuurmakelaar die door [naam 4] voor de verhuur van de woning was ingeschakeld. Het verschil tussen de door verdachte van de onderhuurder ontvangen huurpenningen en de met de verhuurder afgesproken huurprijs, hield verdachte voor zichzelf als commissie. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de woning daadwerkelijk bewoonde en wie de huurpenningen aan verdachte heeft voldaan.
Deze – door het Openbaar Ministerie aangedragen – feiten en omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft over het vervalsen van het huurcontract verklaard dat hij dit deed om over te komen als een geschikte huurder en op die manier de woning überhaupt te kunnen beheren. Dat verdachte onder valse voorwendselen een contract is aangegaan met [naam 4] , verdachte de huur contant ontving, geen goede administratie bijhield als het gaat om de verhuur en de in het huurcontract genoemde [naam 5] als feitelijke bewoner niet bekend is bij de Belastingdienst, zegt nog niet direct iets over een mogelijke illegale herkomst van de huurpenningen.
De rechtbank vindt dan ook niet bewezen dat verdachte de huurpenningen van de woning [adres 5] in de genoemde periode heeft witgewassen en spreekt hem hiervan vrij.
Huurpenningen voor de [adres 2] te Amsterdam
Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 26 januari 2016 tot en met 3 augustus 2016 heeft verdachte in 7 betalingen in totaal een bedrag van € 14.700,00 overgemaakt aan woningeigenaar [naam 6] voor de huur van de woning [adres 2] . [9] Op 17 augustus 2016 werd een persoon genaamd [naam 7] in deze woning aangehouden. In de woning werd vervolgens vier kilogram cocaïne aangetroffen. [10] Nadat verdachte de contant ontvangen huurpenningen op de rekening van zijn bedrijf [naam bedrijf 1] had gestort, heeft hij deze vervolgens doorgestort naar het rekeningnummer van [naam 6] . [11]
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de huurpenningen contant ontving en in de woning die verdachte verhuurde een behoorlijke hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, vindt de rechtbank dat het vermoeden dat de huurpenningen van misdrijf afkomstig zijn, gerechtvaardigd is. Om die reden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft echter niet méér verklaard dan dat de contant ontvangen gelden huurinkomsten zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst daarvan. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat deze huurpenningen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Huurpenningen voor de [adres 3] te Amsterdam
Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 5 januari 2016 tot en met 1 juni 2018 heeft verdachte in 35 betalingen in totaal een bedrag van € 44.740,00 overgemaakt aan woningeigenaar [naam 8] voor de huur van de woning [adres 3] . Verdachte had deze woning onder valse voorwendselen van [naam 8] gehuurd. Vervolgens heeft verdachte deze illegaal onderverhuurd aan onbekende personen. De door verdachte contant ontvangen huurpenningen heeft hij op de bankrekening van [naam bedrijf 1] gestort, waarna hij deze huurpenningen steeds heeft overgemaakt naar [naam 8] . Het verschil tussen de door verdachte van de onderhuurders ontvangen huurpenningen en de met de verhuurder afgesproken huurprijs, hield verdachte voor zichzelf als commissie. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de woning daadwerkelijk bewoonden en wie de huurpenningen aan verdachte hebben voldaan.
Deze – door het Openbaar Ministerie aangedragen – feiten en omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft over het vervalsen van het huurcontract verklaard dat hij dit deed om over te komen als een geschikte huurder en op die manier de woning überhaupt te kunnen beheren. Dat verdachte onder valse voorwendselen een contract is aangegaan met [naam 8] , dat verdachte geen goede administratie bijhield als het gaat om de verhuur, hij niet wist aan wie hij de woning had onderverhuurd en de huur contant ontving, zegt nog niet direct iets over de mogelijke illegale herkomst van de huurpenningen.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de huurpenningen van de woning [adres 3] in de genoemde periode heeft witgewassen en spreekt hem hiervan vrij.
€ 83.000,00 bestaande uit 166 biljetten van 500,- euro
Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen.
In de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2018 werd er ruim € 400.000,00 contant gestort op de bankrekening van [naam bedrijf 1] , waaronder 166 briefjes van 500,- euro, in totaal € 83.000,00. Verdachte heeft hierover verklaard dat deze biljetten door hem ontvangen huurpenningen betreffen. Verdachte heeft deze biljetten gestort in de periode nadat hij door de politie werd gewezen op het feit dat 500,- euro biljetten een indicatie kunnen zijn dat sprake is van geld dat uit misdrijf afkomstig is. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van 500,- euro in het Nederlandse betalingsverkeer maar zeer zelden worden gebruikt. Gelet op deze omstandigheden, vindt de rechtbank dat het vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn, gerechtvaardigd is. Om die reden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft echter niet méér verklaard dan dat de briefjes van 500,- euro huurinkomsten zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze biljetten. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat deze gelden onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Wetenschap
Voor de contant ontvangen huurpenningen voor de huur van de [adres 2] in de periode van 26 januari 2016 tot en met 3 augustus 2016 en de € 83.000,00 aan 500,- euro biljetten in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2018 geldt dat het niet anders kan dan dat deze gelden afkomstig zijn van enig misdrijf. De vervolgvraag is of verdachte dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ná de waarschuwing die hij tijdens zijn getuigenverhoor op 31 augustus 2016 van de politie heeft gehad, had moeten vermoeden dat de 500,- euro biljetten voor de huur afkomstig waren van enig misdrijf. Verdachte is er in dit verhoor op gewezen dat hij vast moet leggen wie de contante huurbetaling heeft gedaan. Daarnaast is hem verteld dat het inkomen van de huurder moet worden vastgesteld en gecontroleerd en dat ook moet worden vastgelegd wat en hoe hij dat heeft gecontroleerd. Ook is hij erop gewezen dat hij zich schuldig kan maken aan witwassen als hij geld aanneemt dat – naar achteraf blijkt – van misdrijf afkomstig is.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden had verdachte – na de waarschuwing op 31 augustus 2016 – redelijkerwijs moeten vermoeden dat de 500,- euro biljetten die hij van de huurders ontving van misdrijf afkomstig waren.
Dat is anders voor de contant ontvangen huurpenningen voor de huur van [adres 2] in de periode 26 januari 2016 tot en met 3 augustus 2016. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen omstandigheden bevat die maken dat verdachte op het moment dat hij de huurpenningen ontving redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld van misdrijf afkomstig was.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich aan feit 1 heeft schuldig gemaakt voor zover het gaat om het schuldwitwassen van de 166 biljetten van 500 euro. Verdachte heeft de gelden verworven, de herkomst daarvan verhuld en de contanten vervolgens omgezet naar giraal geld en (gedeeltelijk) overgedragen. Voor het overige spreekt de rechtbank verdachte vrij.
Gewoontewitwassen gaat over een gewoonte maken van opzetwitwassen. Omdat de rechtbank opzetwitwassen niet bewezen vindt (maar schuldwitwassen), kan gewoontewitwassen ook niet worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen ook niet kan worden bewezen, omdat uit het dossier niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.3
Beoordeling feit 3
Huurovereenkomst voor de woning [adres 4]
Voor de verhuur van de woning op het adres [adres 4] is een huurcontract opgesteld tussen verhuurder [naam 2] en het bedrijf van verdachte [naam bedrijf 1] , vertegenwoordigd door verdachte. Het contract dateert van 13 mei 2015. In het huurcontract staat vermeld dat een werknemer van [naam bedrijf 1] , de heer [naam 9] , de feitelijke bewoner van deze woning zal zijn. Het contract is door zowel verdachte als [naam 2] ondertekend. [12] [naam 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de woning aan verdachte heeft verhuurd met de afspraak dat verdachte een medewerker van diens bedrijf in zijn woning zou laten wonen. In april 2018 bleek dat de woning, zonder medeweten van [naam 2] , onderverhuurd werd aan iemand anders, namelijk mevrouw [naam 10] , terwijl onderverhuur en bewonerswissel contractueel was uitgesloten. [13] Verdachte heeft op 14 mei 2019 tegenover de politie verklaard dat hij heeft gelogen dat [naam 9] een werknemer van hem was. Hij heeft dit gezegd om het appartement naar zich toe te kunnen trekken. [14] Op de zitting heeft verdachte deze verklaring herhaald en in aanvulling nog verklaard dat hij geen medewerkers in dienst had. [15]
Gelet hierop vindt de rechtbank bewezen dat verdachte deze huurovereenkomst valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken.
Huurovereenkomst voor de woning [adres 5]
Voor de verhuur van de woning op het adres [adres 5] te Amsterdam is een huurcontract opgesteld tussen verhuurder [naam 4] en [naam 11] en het bedrijf van verdachte [naam bedrijf 1] , vertegenwoordigd door verdachte. Het contract dateert van 22 juni 2015. In het huurcontract staat vermeld dat een werknemer van [naam bedrijf 1] , [naam 5] , de feitelijke bewoner van deze woning zal zijn. [16] Mevrouw [naam 4] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte had verteld dat de medewerker die in de woning zou verblijven uit Italië kwam en dat die in de ICT zat. [17] Deze huurder bleek zich niet ingeschreven te hebben op het adres. Toen ze de woning op 1 juni 2016 met verdachte inspecteerde, stond deze leeg. [18]
Verdachte heeft op 14 mei 2019 tegenover de politie verklaard dat hij heeft gejokt dat [naam 5] voor hem werkte om het appartement naar zich toe te kunnen trekken. [19] Op de zitting heeft verdachte deze verklaring herhaald en in aanvulling nog verklaard dat hij geen medewerkers in dienst had. [20]
Gelet hierop vindt de rechtbank bewezen dat verdachte deze huurovereenkomst valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 3. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd, zal zij verdachte vrijspreken van medeplegen.
4.3.4
Beoordeling feit 4
Op 14 mei 2019 werd bij een doorzoeking van de woning op het adres [adres 1] te Amsterdam, de verblijfplaats van verdachte, [21] in een ladekast een doos met patronen aangetroffen en in beslag genomen. [22] Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij deze patronen voorhanden heeft gehad. [23]
De patronen zijn door het Bureau Wapens, Munitie en Explosieven onderzocht. In de doos bleken twee soorten munitie te zitten, namelijk: 16 stuks hagelpatronen van kaliber 12, waarvan 14 stuks van het merk Legia bleken te zijn en 2 van het merk Chasse waren. [24] Daarnaast bevatte de doos 8 stuks lodenpatronen van kaliber 12 van het merk Legia. [25] Alle patronen zijn munitie van categorie III en zijn verboden volgens de Wet wapens en munitie. [26]
De rechtbank vindt daarmee bewezen dat verdachte zich aan feit 4 heeft schuldig gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor in
rubriek 4opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2018 te Amsterdam
83.000,00 euro, bestaande uit 166 biljetten van 500 euro, heeft verworven, de werkelijke herkomst ervan heeft verhuld, voorhanden heeft gehad, (gedeeltelijk) heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 3:
in de periode van 13 mei 2015 tot en met 22 oktober 2018 te Amsterdam geschriften, te weten
- een huurovereenkomst d.d. 13 mei 2015 tussen [naam 2] en [naam bedrijf 1]
aangaande [adres 4] te Amsterdam en
- een huurovereenkomst d.d. 22 juni 2015 tussen [naam 4] en [naam 11] en [naam bedrijf 1] aangaande [adres 5] te Amsterdam,
telkens zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op genoemde geschriften vermeld of doen vermelden dat een medewerker van [naam bedrijf 1] de desbetreffende woning gedurende de huurperiode zou bewonen, te weten [naam 9] in de [adres 4] te Amsterdam en [naam 5] in de [adres 5] te Amsterdam, terwijl deze personen niet werkzaam waren bij [naam bedrijf 1] en enkel verdachte werkzaam was bij [naam bedrijf 1] , zulks met het oogmerk om die geschriften telkens als echt en onvervalst te gebruiken;
Feit 4:
op 14 mei 2019 te Amsterdam munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie van categorie III, te weten:
- 16 hagelpatronen, kaliber 12, waarvan 14 van het merk Legia en 2 van het merk Chasse en
- 8 loodpatronen, kaliber 12 , van het merk Legia,
voorhanden heeft gehad.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten die zij bewezen vindt zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Hierbij is rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van 6 maanden.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat overeenkomstig de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak volstaan kan worden met een straf die de duur van het voorarrest niet overschrijdt, zoals een taakstraf voor de duur van 240 uren en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden als stok achter de deur. Verdachte heeft vrijwel geen voordeel genoten van het plegen van de feiten. Hij heeft een blanco strafblad en er dient rekening te worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is werkzaam voor zijn eigen klusbedrijf. Met de verhuur business is hij gestopt, waardoor het gevaar voor herhaling klein is. Verder is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn die een korting van 10% op de op te leggen straf rechtvaardigt.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (schuld)witwassen van een fors geldbedrag bestaande uit 500,- euro biljetten. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen bevordert ook het plegen van delicten omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het doen alsof het geld een legale herkomst heeft, de opsporing van de misdrijven waarmee het geld is verkregen wordt bemoeilijkt. Daarnaast heeft verdachte valselijk twee huurovereenkomsten opgesteld. Dat is kwalijk, omdat in het algemeen moet kunnen worden vertrouwd op de juistheid van de inhoud van overeenkomsten. Ook heeft verdachte hagel- en loodpatronen voorhanden gehad.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. Voor schuldwitwassen bestaan geen oriëntatiepunten, voor valsheid in geschrifte geldt als uitgangspunt een taakstraf van 25 uren en voor het voorhanden hebben van munitie een geldboete.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 januari 2023. Hieruit blijkt dat hij geen relevante eerdere veroordelingen heeft. Verder heeft verdachte op de zitting naar voren gebracht dat hij op eigen kracht is afgekickt en hij momenteel een klusbedrijf runt. Hij verhuurt geen woningen meer en heeft afbetalingsregelingen getroffen voor het aflossen van zijn schulden. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven en weegt dit in zijn voordeel mee.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat het gaat om relatief oude feiten en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van deze feiten. De redelijke termijn is gaan lopen vanaf het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dit was op 14 mei 2019. Diezelfde dag is verdachte gehoord. De rechtbank doet op 2 maart 2023 uitspraak. Er is geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechtbank binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis zou moeten wijzen. In dit geval is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 1 jaar en 10 maanden. De rechtbank past daarom een strafkorting toe van ongeveer 10%.
Conclusie
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een taakstraf op voor de duur van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Als verdachte de taakstraf niet of niet volledig uitvoert, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor 60 dagen. Voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, gaat 2 uren van de taakstraf af. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank minder feiten bewezen vindt en zij van oordeel is dat sprake is van een ruimere overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vindt een stok achter de deur in de zin van een voorwaardelijk strafdeel niet nodig.

9.Beslag

Onder nr. 1 op de beslaglijst staat vermeld dat er onder verdachte 23 stuks munitie in beslag zijn genomen. De beslaglijst is ook als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Nu met betrekking tot de munitie het onder 4 bewezen verklaarde is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, wordt deze onttrokken aan het verkeer.

10.Vordering benadeelde partij

Benadeelde partij [naam 2] vordert € 44.470,48 aan vergoeding van materiële schade (achterstallige huur, contractuele boetes, vergoeding van schade aan de woning en advocaatkosten in een civiele procedure), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan daarvan en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert deze schade, omdat verdachte de woning van de benadeelde partij onder valse voorwendselen heeft gehuurd en deze vervolgens illegaal en onrechtmatig heeft onderverhuurd.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De vordering is civielrechtelijk afgedaan en ook ontbreekt het causale verband tussen de feiten en de schade. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de benadeelde partij deze vordering voor een groot gedeelte al eerder aanhangig heeft gemaakt bij de civiele kamer van de rechtbank te Amsterdam en deze rechtbank op 22 oktober 2018 vonnis heeft gewezen en die beslissing onherroepelijk is. Daarnaast geldt voor de hele vordering dat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het valselijk opmaken van het huurcontract door verdachte zoals de rechtbank bewezen heeft verklaard onder feit 3.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22b, 36b, 36c, 57, 225, 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
schuldwitwassen
Feit 3:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
23 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2019098639-5750694) (nr. 1).
Verklaart de benadeelde partij [naam 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2023.
Bijlage I – Tenlastelegging
[…]
Bijlage II – Beslaglijst

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende zaaksdossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het steeds om processen-verbaal (hierna: PV) in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover er verwezen wordt naar een proces-verbaal van bevindingen, wordt dit processtuk in de voetnoot afgekort als ‘PVB’.
2.PVB eerste onderzoek bankrekening [naam bedrijf 1] , p. 285 bovenaan.
3.PVB tweede onderzoek gestorte coupures op bankrekening [naam bedrijf 1] , p. 711 bovenaan.
4.PVB onderzoek ten aanzien van huurders van [naam bedrijf 1] , p. 721 bovenaan.
5.PVB onderzoek ten aanzien van huurders van [naam bedrijf 1] , p. 742, 747, 748 respectievelijk 749.
6.PV van verhoor verdachte op 14 mei 2019, p. 412 onderaan.
7.ECLI:HR:2004:AP2124.
8.ECLI:GHAMS:2013:BY8481.
9.PVB onderzoek ten aanzien van de huurders van [naam bedrijf 1] , p. 742 bovenaan.
10.PVB van informatie uit onderzoek 13Slag, p. 101 bovenaan.
11.Een geschrift, te weten een uitdraai van de huurbetalingen aan [naam 6] voor de huur van de woning [adres 2] , p. 300.
12.Een geschrift, te weten een ‘huurovereenkomst vereniging van verhuurmakelaars Amsterdam’, ondertekend door [naam 2] , verhuurder, en [naam bedrijf 1] , huurder, d.d. 13 mei 2015, p. 179 – 185.
13.PV van aangifte van [naam 2] , p. 154 onderaan.
14.PV van verhoor verdachte [verdachte] op 14 mei 2019, p. 410, onderaan.
15.Verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 februari 2023.
16.Een geschrift, te weten een ‘huurovereenkomst woonruimte’ ondertekend door [naam 4] en [naam 11] , verhuurder, en [naam bedrijf 1] , huurder, d.d. 22 juni 2015, p. 107 – 111.
17.PVB [adres 5] , p. 105 midden.
18.PVB [adres 5] , p. 106 bovenaan.
19.PV van verhoor verdachte [verdachte] op 14 mei 2019, p. 412 bovenaan.
20.Verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 februari 2023.
21.PVB, p. 501 bovenaan.
22.PVB, p. 506 bovenaan.
23.Verklaring van verdachte op de terechtzitting van 16 februari 2023.
24.PV van onderzoek munitie, p. 703 bovenaan.
25.PV van onderzoek munitie, p. 704 bovenaan.
26.PV van onderzoek munitie, p. 703 onderaan en p. 704 onderaan.