ECLI:NL:RBAMS:2023:1252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
13/324588-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de productie van MDMA en methamfetamine in een drugslab

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij de productie van MDMA in een drugslab in Ridderkerk. Het onderzoek, genaamd Saikung, startte op 28 oktober 2021 na informatie over de productie van synthetische drugs. Tijdens het onderzoek werden verdachte en zijn medeverdachten in verband gebracht met een bedrijfspand waar op 1 december 2021 een draaiend drugslab werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op verschillende momenten in het bedrijfspand aanwezig was en actief betrokken was bij de voorbereidingen voor de productie van MDMA. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 2 jaar en een geldboete van €20.000,-. De verdediging pleitte voor een lagere straf, gezien de rol van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk bereiden en aanwezig hebben van MDMA, en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank verlengde ook de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling met 1 jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/324588-21
Parketnummer vordering tot tenuitvoerlegging: 09/857010-20
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres:
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 november 2022 en 16 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.P. van der Graaf naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 in Ridderkerk en/of Amsterdam, samen met anderen, of alleen, heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1: opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of opzettelijk aanwezig hebben van methamfetamine, MDMA en cocaïne;
Feit 2: voorbereiden en/of bevorderen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of opzettelijk aanwezig hebben van methamfetamine, MDMA en cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 28 oktober 2021 is het onderzoek Saikung gestart naar aanleiding van TCI-informatie dat [medeverdachte 1] zich bezighield met de productie van synthetische drugs en een drugslab runde. ANPR-gegevens, tapgegevens van [medeverdachte 1] en bevindingen van het observatieteam hebben geleid naar een bedrijfspand op [adres 2] en de personen met wie [medeverdachte 1] contact had. Dit bleken verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] te zijn. Op het adres [adres 2] werd op 1 december 2021 een lab voor de productie van synthetische drugs aangetroffen dat volop in bedrijf bleek te zijn. [medeverdachte 3] werd in de bedrijfsruimte aangetroffen en ook werden (grond)stoffen en materialen voor de productie van harddrugs en hoeveelheden harddrugs gevonden. Bij het onderzoeksteam is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 3] de kok was in het drugslab en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte voor alle essentiële randvoorwaarden zorgden, zoals het huren van de bedrijfsruimte, het regelen van de benodigde apparatuur en (grond)stoffen en materialen voor de productie van synthetische drugs en het gereedmaken van het bedrijfspand voor de productie van deze drugs.
Op 1 december 2021 is verdachte aangehouden. Met ingang van 3 mei 2022 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst tot aan de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak.
Op 25 november 2022 is vonnis gewezen in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Deze vonnissen zijn in het dossier gevoegd.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten kunnen worden bewezen. In de bedrijfsruimte zijn de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen aangetroffen en een omvangrijke hoeveelheid grondstoffen waarmee MDMA kan worden geproduceerd. Volgens de bevindingen van het LFO is in het lab al 37,5 kilogram MDMA geproduceerd. Verdachte heeft bij zowel het bereiden als het voorhanden hebben van de aangetroffen verdovende middelen en de voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA bewust en nauw samengewerkt met zijn mededaders. Uit observaties is gebleken dat verdachte samen met zijn mededaders op verschillende momenten in de bedrijfsruimte aan het werk was, hij vaten heeft gekocht en opgehaald en hij degene is die de bedrijfsruimte heeft gehuurd. Bij het onderzoek naar zijn telefoons zijn foto’s van apparaten/voorwerpen uit het drugslab en chatberichten die drugsgerelateerd zijn, aangetroffen.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet kan worden bewezen dat in de bedrijfsruimte cocaïne werd geproduceerd en verdachte iets met de productie van cocaïne of het aanwezig hebben daarvan, te maken heeft gehad. In zoverre dient vrijspraak te volgen van feit 1 en feit 2.
Verder heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
Uit observaties van het onderzoeksteam en camerabeelden op een SD-kaart die bij de doorzoeking van het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 3] is aangetroffen, is naar voren gekomen dat verdachte op meerdere momenten in het bedrijfspand op [adres 2] is geweest. Verdachte heeft dit op de zitting ook bevestigd.
Aanwezigheid van verdachte in het bedrijfspand
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte op 5 en 6 november 2021 in het bedrijfspand aanwezig was. Hij droeg handschoenen. Verdachte hield ook een flexibele isolatiebuis vast die volgens verbalisanten wordt gebruikt bij het filteren en afvoeren van lucht. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij – als hij in het bedrijfspand was – wel eens handschoenen droeg om geen vingerafdrukken achter te laten. Hij wist dat in het bedrijfspand strafbare dingen gebeurden op het gebied van drugs. Verder heeft hij geholpen met het regelen van de luchtverdeling in het pand. Op 9 november 2021 was verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in het bedrijfspand in de weer met gereedschappen en onderdelen voor een luchtfiltersysteem.
Op 23 november 2021 zagen verbalisanten tijdens een observatie medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een Fiat met kenteken [kentekennummer 1] geparkeerd staan op het parkeerterrein van [straatnaam 1] . Er kwam een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer 2] aanrijden. Verdachte bleek de bestuurder te zijn van deze Golf. Vanuit de Fiat werden er een kartonnen doos en andere goederen overgeheveld en in de Golf gelegd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stapten als passagiers in bij de Golf, waarna verdachte met dit voertuig wegreed in de richting van de [adres 2] . Eenmaal aangekomen bij het bedrijfspand, reed verdachte de Golf achteruit de garage van de bedrijfsruimte in. Even later reed hij weer naar buiten.
Op 1 december 2021 stapte verdachte bij een Esso tankstation langs de snelweg bij Bodegraven in de Fiat met kenteken [kentekennummer 1] die bestuurd werd door medeverdachte [medeverdachte 1] . De Fiat reed vervolgens richting Ridderkerk, waar het voertuig op [straatnaam 2] geparkeerd werd. [medeverdachte 1] en verdachte stapten uit, liepen naar de achterzijde van het bedrijfspand op nummer [huisnummer] en gingen naar binnen. Ongeveer drie uur later verlieten [medeverdachte 1] en verdachte het bedrijfspand weer en vertrokken samen in de Fiat van [medeverdachte 1] . Het voertuig parkeerde vervolgens op [straatnaam 3] te Ridderkerk. Daar was ook [persoon] aanwezig. [medeverdachte 1] , verdachte en [persoon] stonden naast een geopende kelderbox met nummer [nummer 1] . In deze kelderbox stonden meerdere grote witte en blauwe kunststof vaten. [medeverdachte 1] en verdachten pakten 4 grote kunststof vaten uit de kelderbox en plaatsten deze in de Fiat. [persoon] heeft verklaard dat hij in totaal 7 vaten met een inhoud van 50 liter aan [medeverdachte 1] en verdachte heeft verkocht. Verdachte erkent op de zitting ook dat hij deze vaten gekocht heeft. [persoon] had deze vaten te koop aangeboden op Marktplaats voor 15 euro per stuk. Nadat [medeverdachte 1] en verdachte de vaten hadden ingeladen, stapten zij weer in de Fiat en reden terug naar het bedrijfspand. Zij reden met de auto naar binnen. Even later verliet het voertuig het bedrijfspand weer met daarin [medeverdachte 1] en verdachte (nog steeds) als inzittenden.
Bevindingen telefoons verdachte
Op de telefoon van verdachte (met telefoonnummer [nummer 2] zijn onder meer foto’s van apparaten/voorwerpen uit het drugslab dat in de bedrijfshal was gesitueerd en chatberichten die drugsgerelateerd zijn aangetroffen. Op een andere telefoon van verdachte (met telefoonnummer [nummer 3] ) staan ook drugslabgerelateerde afbeeldingen zoals jerrycans en een pakket sulfiet en verder ook drugsgerelateerde chatberichten. Op de telefoon van verdachte met telefoonnummer [nummer 2] is ook het Marktplaatsaccount ‘ [naam account] ’ gevonden dat bij de aankoop van de vaten van [persoon] is gebruikt. Uit de telefoongegevens blijkt ook van contacten met de medeverdachten.
Onderzoek in het bedrijfspand
Bij de doorzoeking op 1 december 2021 van het bedrijfspand aan [adres 2] is een hoeveelheid MDMA aangetroffen. Na onderzoek bleek het te gaan om een hoeveelheid van in totaal 613,2 gram MDMA. Ook zijn grondstoffen en voorwerpen in onder andere tientallen jerrycans, vaten, vrieskisten, bakjes en sealbags voor de productie van harddrugs aangetroffen. Door het NFI is geconcludeerd dat de grondstoffen die in de bedrijfsruimte lagen, kunnen worden gebruikt voor de productie van MDMA. Door het NFI is ook een schatting gemaakt dat uit de beschikbare grondstoffen ongeveer 11 kilo MDMA kan worden gemaakt. Verder heeft het LFO op basis van aangetroffen chemicaliën, die kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van (synthetische) drugs en/of precursoren, vastgesteld dat in het aangetroffen laboratorium al een hoeveelheid van 37,5 kilogram MDMA kan zijn geproduceerd.
3.4.2
Beoordeling feit 1
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich aan feit 1 heeft schuldig gemaakt en overweegt daarover het volgende.
In het bedrijfspand gevestigd op het adres [adres 2] is een draaiend drugslab aangetroffen waar harddrugs zijn bereid. Verdachte was op 5, 6, 9 en 23 november 2021 en op 1 december 2021 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in verschillende samenstellingen en op verschillende momenten aanwezig in het bedrijfspand. Verdachte droeg handschoenen en heeft gewerkt aan een luchtfiltersysteem. Op 1 december 2021 was verdachte ongeveer 3 uur lang in het bedrijfspand aanwezig. Na dit bezoek heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] grote kunststof vaten gekocht en naar het bedrijfspand gebracht. Gelet op de veelvuldige en langdurige aanwezigheid in het bedrijfspand waarbij verdachte werkzaamheden heeft verricht om de productie van harddrugs mogelijk te maken, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan het bereiden van MDMA. Een hoeveelheid van in totaal 613,2 gram MDMA is ook in het bedrijfspand aangetroffen en volgens de schatting van het NFI kunnen er al tientallen kilo’s MDMA zijn geproduceerd.
De rechtbank is verder van oordeel dat hierbij sprake is geweest van medeplegen. Verdachte is gelijktijdig met de medeverdachten in het bedrijfspand aanwezig geweest, heeft daar (samen met anderen) werkzaamheden verricht en ook heeft hij samen met [medeverdachte 1] de kunststof vaten aangeschaft en opgehaald. Verder is op de telefoons van verdachte en medeverdachten onderling berichtenverkeer aangetroffen dat duidt op de productie van harddrugs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij het produceren van harddrugs, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het opzettelijk bereiden en/of aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de relatief gezien kleine hoeveelheid cocaïne (4 gram) en bovendien was het drugslab ingericht op het produceren van MDMA en methamfetamine en niet op cocaïne.
3.4.3
Beoordeling feit 2
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich aan feit 2 heeft schuldig gemaakt en overweegt daarover het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de handelingen die zij hebben verricht bedoeld waren om de productie van MDMA en methamfetamine voor te bereiden en te bevorderen. Uit de omvangrijke hoeveelheid grondstoffen die in het bedrijfspand is aangetroffen en de geschatte hoeveelheid MDMA die daarmee nog kan worden geproduceerd, leidt de rechtbank af dat de drugs waren bestemd voor de verdere verspreiding daarvan en handel daarin. Verdachte heeft daarmee voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet gepleegd. Onder verwijzing naar dat wat de rechtbank in rubriek 3.4.2 heeft overwogen, vindt de rechtbank bewezen dat ook als het gaat om feit 2 sprake is geweest van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis en aan dit verkort vonnis gehecht.
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, te weten 613,2 gram MDMA zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van methamfetamine en MDMA (kristallen) zijnde middelen vermeld op bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben zij, verdachte met zijn mededaders, telkens al dan niet via anderen in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats contacten gelegd en onderhouden met andere personen inzake de productie van harddrugs en inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en materialen voorhanden gehad.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, en daarnaast tot een geldboete van € 20.000,-, te vervangen door 135 dagen hechtenis als verdachte deze geldboete niet of niet volledig betaalt. Opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis is volgens de officier van justitie niet aan de orde, gelet op de ernst van de feiten.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de rol van verdachte, die kleiner was dan die van de mededaders. Verdachte was niet degene die de drugs daadwerkelijk heeft geproduceerd, het drugslab heeft opgezet of de bedrijfsruimte heeft gehuurd. Er was bovendien geen sprake van een professioneel drugslab, maar van een amateuristisch gebeuren. Verder dienen de persoonlijke omstandigheden van verdachte in strafmatigende zin te worden meegewogen. De politie is de woning van verdachte binnengevallen. Dit heeft grote impact gehad op de partner van verdachte. Verdachte heeft geen financieel voordeel genoten van het plegen van de feiten. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Verdachte houdt zich goed aan de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft werk en volgt een opleiding. Verdachte zorgt voor zijn kinderen. Volstaan kan worden met een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest niet overstijgt. Gedacht kan worden aan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 13 maanden voorwaardelijk als stok achter de deur. De oplegging van een geldboete is niet passend, omdat dit verdachte in de problemen zou brengen. Het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven vanwege het ontbreken van gronden. Subsidiair wordt verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij een professioneel opgezet drugslab dat ingericht was voor de productie van grote hoeveelheden harddrugs. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Het op de illegale markt komen van dergelijke verdovende middelen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een negatief effect op het financiële en economische verkeer. Harddrugs zijn verslavend en kunnen grote schade aanrichten aan de gezondheid van de gebruikers daarvan. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt en dat is zeer schadelijk voor het milieu. Het opslaan en bewerken van diverse chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium zoals het drugslab dat in het bedrijfspand op het adres [adres 2] was ingericht, brengt grote risico’s voor de veiligheid met zich mee. Zo kan er brand ontstaan, is er ontploffingsgevaar en is het vrijkomen van giftige en bijtende dampen niet alleen levensgevaarlijk voor de producenten van de drugs, maar ook voor mensen in de omgeving van het laboratorium.
Voor het bepalen welke strafmodaliteit en -duur passend is, heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. De oriëntatiepunten vermelden voor het bereiden en voorhanden hebben van de hoeveelheden harddrugs waar het in deze zaak om gaat een forse gevangenisstraf. Voor het treffen van voorbereidingshandelingen vermelden de oriëntatiepunten geen uitgangspunt. Ook houdt de rechtbank rekening met de strafoplegging in gelijksoortige zaken en in het bijzonder die in de zaken van de mededaders. De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte bij het draaiende houden van het drugslab verschilt van die van zijn mededaders. [medeverdachte 3] had als ‘kok’ een bijzondere positie en verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] een leidende rol had, waarbij hij vooral intensief samenwerkte met [medeverdachte 2] . De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte geen leidende en een iets kleinere rol had dan zijn mededaders. Dit weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 19 januari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor Opiumwetfeiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 28 juni 2022. Hieruit volgt dat de reclassering geen aanknopingspunten ziet voor interventies.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij drie dagen per week bij zijn broer in diens viswinkel werkt. Daarnaast volgt verdachte één dag in de week een opleiding tot sociaal werker in de zorg. Deze opleiding duurt 13 maanden. Als hij zijn diploma haalt, kan hij als zelfstandige aan de slag als begeleider. De vrouw van verdachte heeft het zwaar. Voor de schulden zijn aflossingsregelingen getroffen. Die lopen nog steeds. Van het geld dat maandelijks overblijft kan verdachte met zijn gezin rondkomen. Verdachte heeft op de zitting laten blijken dat hij verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. Dit en de omstandigheid dat verdachte tijdens zijn schorsing een goede start heeft gemaakt om zijn leven een positieve wending te geven, weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee.
Conclusie
Alles overwegende vindt de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend. Dit betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis vanwege deze zaak als hij de komende 2 jaar niet opnieuw in de fout gaat. Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt daarom opgeheven. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf op voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis als verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht. De rechtbank vindt de oplegging van een taakstraf nuttig voor de re-integratie van verdachte. De rechtbank wijkt van de door officier van justitie gevorderde straf en strafmodaliteit af, gelet op de rol van verdachte bij het bewezenverklaarde en zijn persoonlijke omstandigheden.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling

In het dossier zit de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 09/857010-20 tot tenuitvoerlegging van het onherroepelijk geworden vonnis van 31 december 2020 van de rechtbank Den Haag. Uit de ondertekende akte blijkt dat deze vordering op 15 maart 2022 op de griffie van deze rechtbank is ontvangen. Verdachte is bij dit vonnis van de rechtbank Den Haag onder andere veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij is bepaald dat het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In het dossier zit ook een geschrift waaruit blijkt dat aan verdachte per post is medegedeeld dat hij (deels) voorwaardelijk is veroordeeld (de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering).
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Verdachte wordt niet voor een zelfde soort delict veroordeeld als door de rechtbank Den Haag. Daarom, en gelet op de strafoplegging in deze zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd met 1 jaar te verlengen in plaats van de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen zoals door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
13 (dertien) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank
verlengtin de zaak met parketnummer 09/857010-20
de proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis. Dit bevel is ook apart op schrift gesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en R.K. Pijpers rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2023.
[....]