ECLI:NL:RBAMS:2023:1214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
4 maart 2023
Zaaknummer
13/284500-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steken met een mes in de buik; geen noodweer; gevangenisstraf en taakstraf opgelegd

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 15 oktober 2022, waarbij de verdachte tijdens een ruzie met de benadeelde partij, met wie hij bevriend was, een mes heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij in de buik heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond die door medische professionals als ernstig werd beoordeeld. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet de intentie had om de benadeelde partij te doden, maar dat hij zich enkel wilde verdedigen tegen de aanvallen van de benadeelde partij. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de poging tot doodslag bewezen kon worden, en de rechtbank heeft deze stelling onderschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte ook andere opties had, zoals weglopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.103,49 aan de benadeelde partij toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/284500-22
Datum uitspraak: 28 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.T.H.M. Bruers, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [benadeelde partij] , en zijn advocaat, mr. L.M.E. Kleczewski, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt verweten dat hij zich op 15 oktober 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [benadeelde partij] door met een mes in/tegen de buikstreek, althans het bovenlichaam, te steken en/of slaan. Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit, omdat volgens haar niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het doden of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte heeft meerdere keren tegen aangever gezegd afstand te houden en weg te gaan, maar hij bleef steeds naar verdachte komen. De enige intentie van verdachte was om het gevecht te laten stoppen en aangever op afstand te houden. Verdachte heeft verklaard dat aangever zelf in het mes is gelopen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat verdachte en aangever, [benadeelde partij] , op 15 oktober 2022 in een woonwijk in Amsterdam, in aanwezigheid van omstanders, met elkaar in gevecht zijn geraakt, waarbij verdachte op enig moment een mes in zijn hand had en daar het hoesje af haalde. Aangever heeft verklaard dat verdachte vervolgens tot twee keer toe een stekende beweging maakte richting zijn borst en buik en hem de tweede keer ook heeft geraakt. Dit is gezien door getuige [getuige] . Aangever is na afloop gezien door een traumachirurg en later ook door een forensisch arts. De traumachirurg heeft vastgesteld dat aangever een steekwond in zijn bovenbuik had, ongeveer twee centimeter in diameter en doorlopend tot aan zijn lever. De forensisch arts acht dit letsel goed passend bij de door aangever gemelde toedracht.
Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte aangever met een mes in zijn buik heeft gestoken en dat aangever dus niet, zoals door verdachte is verklaard, in het mes van verdachte is gelopen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangever.
De rechtbank vindt – net als de raadsvrouw – dat niet kan worden gezegd dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever, in de zin dat verdachte uit was op diens dood. Dat betekent dat de vraag voorligt of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Er zijn echter gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door van nabij met een mes meermalen in de richting van de buik van aangever te steken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever mogelijk in de buikstreek zou raken en dodelijk zou verwonden. De buikstreek is een plek waar zich enkele centimeters onder de huid vitale lichaamsdelen zoals de lever en (andere) interne organen bevinden. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een mes in de buikstreek komt te overlijden aanmerkelijk, indien ten gevolge van het steken orgaanletsel ontstaat. Het letsel is in deze zaak weliswaar beperkt gebleven, maar dat is niet aan het handelen van verdachte te danken. Het met een mes steken in de buikstreek is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zodanig gericht op het beschadigen van vitale organen dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bewust heeft aanvaard. Dat verdachte – op het moment dat hij het mes in zijn handen had – omstanders eerst nog zou hebben verzocht op afstand te blijven, maakt dat niet anders.
De rechtbank vindt poging tot doodslag bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 15 oktober 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes in zijn hand, in de buikstreek van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Strafbaarheid

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Kort voor het incident raakten verdachte en aangever tot twee keer toe met elkaar in gevecht. Verdachte heeft daarna geprobeerd om weg te lopen, maar aangever bleef op hem afkomen. Verdachte heeft ook meerdere malen gevraagd of aangever weg wilde gaan, maar aangever gaf daar geen gehoor aan. Verdachte heeft toen uiteindelijk een mes van de grond gepakt om ervoor te zorgen dat aangever op afstand zou blijven. Hij was bang en emotioneel en wilde aan de dreigende situatie ontsnappen. Door de hoeveelheid omstanders lukte dit niet. Verdachte heeft zich dus slechts verdedigd en deze verdediging was ook noodzakelijk.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen, omdat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het aannemelijk zijn dat het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank wil op zich aannemen dat verdachte en aangever voorafgaand aan het steekincident met elkaar in gevecht zijn geraakt en dat aangever vervolgens zelf de confrontatie bleef opzoeken. Dat verdachte op dat moment echter niet anders kon dan zichzelf met een mes verdedigen, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Uit het dossier blijkt immers dat dit alles buiten plaatsvond, in een woonwijk. Verdachte had ook weg kunnen rennen. Er waren weliswaar omstanders, maar niet blijkt dat dit er dusdanig veel waren dat dit niet mogelijk was. Verdachte koos er dus voor zichzelf te verdedigen met een mes.
Nu geen noodweersituatie aannemelijk is geworden, kan het beroep op noodweer(exces) niet slagen.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij een bewezenverklaring verzocht om niet een gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Zij heeft in plaats daarvan verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, in combinatie met een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur en de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het gaat om een ernstig feit. Verdachte heeft aangever in zijn buik gestoken tijdens een uit de hand gelopen ruzie tussen vrienden, zo blijkt uit de verklaringen. Zowel verdachte als aangever lijken enorm te zijn geschrokken van wat er is gebeurd. Verdachte heeft op zitting laten weten dat hij zich realiseert dat hij een verkeerde beslissing heeft genomen en dat hij spijt heeft van wat er is gebeurd. Aangever heeft ter zitting via zijn slachtofferverklaring laten weten dat ook hij het jammer vindt wat er allemaal is gebeurd en dat hun vriendschap zo moest eindigen, maar dat hij verdachte vergeeft.
In het adviesrapport van Reclassering Nederland van 26 januari 2023 is te lezen dat de reclassering van oordeel is dat het recidiverisico gemiddeld tot hoog is. De voornaamste factoren die aan dit risico bijdragen zijn volgens de reclassering een eventueel contact met aangever, die in dezelfde buurt woont als verdachte, en het (mogelijk) impulsieve gedrag van verdachte. Daarnaast benoemt de reclassering een aantal risicofactoren voor recidive in algemene zin, waaronder het ontbreken van een zinvolle dagbesteding en inkomen. Ook zijn er volgens de reclassering aanwijzingen voor middelenproblematiek op het gebied van softdrugs. Zij vindt reclasseringsbemoeienis wenselijk om zo het recidiverisico te beperken en adviseert om aan verdachte – bij een bewezenverklaring – een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding, drugscontroles en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Verdachte heeft laten weten dat hij open staat voor hulpverlening en begeleiding door de reclassering en dat hij bereid is om zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Hij geeft aan dat hij zich beseft dat zijn leven “doelloos was” en is gemotiveerd om een maatschappelijk geaccepteerd bestaan te leiden, ook om zijn ouders hiermee trots te maken. Ook heeft hij verklaard niet meer om te willen gaan met de oude vriendenkring met wie hij rondhing om te blowen. Hij wil niet terugvallen in cannabisgebruik.
Uit het strafblad van verdachte van 1 februari 2023 komen geen eerdere relevante veroordelingen naar voren.
Hoewel een poging tot doodslag normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren rechtvaardigt, vindt de rechtbank dat de omstandigheden zoals hiervoor besproken, maken dat een dergelijke straf niet passend is. De rechtbank houdt daarbij ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte en de mogelijkheden van begeleiding en ondersteuning door de reclassering.
Alles afwegende, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur, passend en geboden.

7.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert in totaal € 5.103,49 aan schadevergoeding, bestaande voor € 103,49 uit vergoeding van materiële schade (schade aan de kleding) en voor € 5.000,- uit vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Vanwege de bepleite vrijspraak en het beroep op noodweer(exces) heeft de raadsvrouw primair verzocht om de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan vergoeding van immateriële schade moet worden gematigd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade wegens schade aan kleding (€ 103,49) zal worden toegewezen. De benadeelde partij heeft deze schade voldoende onderbouwd en de verdediging heeft dit onderdeel van de vordering niet betwist.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,-.
Het te vergoeden schadebedrag van € 5.103,49 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (15 oktober 2022).
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (15 oktober 2022).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 60 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zodra hij vrijkomt uit detentie binnen vijf werkdagen meldt bij Reclassering Nederland te Amsterdam op het adres: [locatie] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de forensische zorginstelling De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- meewerkt aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 103,49 (honderddrie euro en negenenveertig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 5.103,49 (vijfduizendhonderddrie euro en negenenveertig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets en C. de Vries, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2023.
[(...)]