ECLI:NL:RBAMS:2023:1208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
CV EXPL 21-16160
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen inzake consumentenrecht en huurzaken met betrekking tot de ontvankelijkheid in verzet en toetsing op oneerlijke bedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2023 een tussenvonnis gewezen in een huurzaak tussen de stichting Woningstichting Rochdale en een eiser in oppositie. De zaak betreft prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zijn gesteld over de ontvankelijkheid in verzet na het verstrijken van de termijn en de toetsing op oneerlijke bedingen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis aangegeven dat de vragen van belang zijn voor de rechtspraktijk en dat het noodzakelijk is om deze vragen nu al te stellen, ondanks het verzoek van Rochdale om uitstel voor het indienen van een akte. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden in afwachting van de reactie van Rochdale op de geformuleerde vragen.

De prejudiciële vragen zijn gericht op de interpretatie van de wettelijke termijn van verzet in relatie tot de toetsing van oneerlijke bedingen in verstekvonnissen. De kantonrechter heeft overwogen dat het stellen van deze vragen van groot belang is, vooral in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof. De vragen zijn complex en raken aan de rechten van consumenten in huurzaken, waarbij de kantonrechter de Hoge Raad verzoekt om de vragen niet eerder in behandeling te nemen dan na ontvangst van de akte van Rochdale. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rolzitting van 31 maart 2023 voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9537271 CV EXPL 21-16160
vonnis van: 3 maart 2023
fno.: 515

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in oppositie, eiser in reconventie,
nader te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W. Albers,
t e g e n

de stichting WONINGSTICHTING ROCHDALE,

gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in oppositie, verweerster in reconventie,
nader te noemen: Rochdale,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V..

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 20 januari 2023 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft [eiser] niet gereageerd en heeft Rochdale om uitstel voor het nemen van een akte gevraagd.
Voorts is een e-mail van 23 februari 2023 namens Rochdale binnengekomen die aan het dossier wordt toegevoegd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Beoordeling

1. Bij voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter het voornemen kenbaar gemaakt de navolgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te willen stellen en zijn partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Leidt de jurisprudentie van het Europees Hof in de arresten van 17 mei 2022 (ECLI:EU:C:2022: 394, 395, 396 en 397) ertoe dat in verzetzaken tussen een handelaar en consument de wettelijke termijn van verzet (ambtshalve) buiten toepassing moet worden gelaten indien uit het verstekvonnis niet blijkt van (ambtshalve) toetsing op oneerlijkheid als bedoeld in de richtlijn van (alle) bedingen die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, c.q. kunnen worden gelegd?
Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, geldt dit voor alle verstekvonnissen tussen een handelaar en een consument die zijn gewezen vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn, na 31 december 1994, vanaf het onder 26 genoemde Pannon-arrest, 4 juni 2009, of vanaf een ander moment?
Brengt de aard van verzetsprocedure met zich mee dat noodzakelijkerwijs alle vorderingen (opnieuw) moeten worden beoordeeld, of moet het verzet in de situatie dat ambtshalve toetsing van mogelijk oneerlijke bedingen niet (kenbaar) heeft plaatsgevonden in het verstekvonnis beperkt worden tot de ambtshalve toetsing van eventuele oneerlijke bedingen en blijft het vonnis en de daarin opgenomen beoordeling van de vorderingen voor het overige in stand?
Indien uit het antwoord op vraag 3 volgt dat het verzet beperkt blijft tot de ambtshalve toetsing van de toepasselijke bedingen op oneerlijkheid en het vonnis en de daarin opgenomen beoordeling van de vorderingen voor het overige in stand blijft, is er dan sprake van een partieel verzet waarbij de oorspronkelijke executoriale ontruimingstitel in stand blijft, of een volledig ontvankelijk verzet waarbij de oorspronkelijke ontruimingstitel vervalt, maar waarbij - opnieuw oordelend - het vonnis in de verzetzaak ten aanzien van de overige vorderingen gelijkluidend is aan het verstekvonnis?
Komt het als toetsing in de verzetsprocedure dient plaats te vinden voor risico van de handelaar indien hij niet in staat is de overeenkomst en/of de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn in het geding te brengen, waardoor ambtshalve toetsing niet meer mogelijk is? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen?
In geval van een huurincasso zal de gevorderde huursom mede het cumulatieve resultaat kunnen zijn van een huurprijswijzigingsbeding. Ambtshalve bekend is dat deze bedingen soms als oneerlijk moeten worden aangemerkt, maar dat toetsing daarvan tot nu toe niet heeft plaatsgevonden. Moet in dergelijke zaken de huurachterstand, evenals de vraag of deze de ontruiming rechtvaardigt, ambtshalve opnieuw worden beoordeeld?
Indien het antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, leidt dit ertoe dat indien de verhuurder de toepasselijke algemene voorwaarden niet in het geding brengt, bij de beoordeling van de hoogte van de huurachterstand (en eventuele ontruiming) tot uitgangspunt moet worden genomen dat elke huurverhoging berust op een oneerlijk beding dat buiten toepassing moet blijven? Dient daarbij nog onderscheid te worden gemaakt tussen sociale verhuur (waarbij semi-dwingend recht bescherming biedt tegen oneerlijke huurverhogingsbedingen) en geliberaliseerde verhuur?
Komen kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zijn gemaakt (volledig) ten laste van de consument indien het vonnis (deels) vernietigd wordt?
In het geval een bij verstek gewezen ontruimingsvonnis reeds is geëxecuteerd, reikt de in het Ibercaja-arrest genoemde schadevergoeding zo ver dat deze – indien gevorderd - zich vertaalt in een schadevergoeding waarbij de huurder een andere woning aangeboden moet worden, of dient deze (ambtshalve) te worden beperkt tot financiële compensatie? Is daarbij de omvang van de onderneming van verhuurder nog een relevant aspect?
2. [eiser] heeft geen akte ingediend. Rochdale heeft in verband met de complexiteit om uitstel gevraagd om een akte in te dienen. Voorts heeft zij bij e-mail van 23 februari 2023 nog een toelichting gegeven op dit verzoek.
3. Hieromtrent overweegt de kantonrechter als volgt. Gelet op de gewenste duidelijkheid over bovengenoemde vragen voor de rechtspraktijk, wordt dit uitstel in dit stadium niet gegeven. (zie hiervoor onder andere ook de noot van mr. Th. Gardenbroek in aflevering 2 van Jurisprudentie Huur en Verhuur van 23 februari 2023). Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat in deze afweging mede een rol heeft gespeeld dat in kantonzaken het bekendmaken van het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen in veel gevallen tot intrekking van de vordering leidt. Dat heeft tot gevolg dat de voorgenomen vragen niet gesteld kunnen worden, waardoor het doel van de prejudiciële procedure niet kan worden bereikt. De vragen zullen daarom nu al gesteld worden. De Hoge Raad heeft dan op grond van artikel 393 lid 9 Rv de bevoegdheid de vragen ook te beantwoorden als eisende partij haar vordering intrekt. Wel zal Rochdale overigens alsnog over vier weken in de gelegenheid worden gesteld op de geformuleerde prejudiciële vragen te reageren, hetgeen tot wijziging of intrekking van bepaalde vragen kan leiden. Op deze wijze wordt aan de ratio van artikel 393 lid 2 Rv voldaan en wordt aan het belang van Rochdale tegemoet gekomen. Dit is een werkwijze die eerder is gehanteerd en waartegen door de Hoge Raad geen bezwaren zijn geuit. (zie ECLI:NL:RBAMS:2020:6481, resulterend in het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 ECLI:NL:HR:2021:1677). Daarvoor is verschijnen van Rochdale in de procedure bij de Hoge Raad ook niet nodig, zoals zij als belang in haar e-mail van 23 februari 2023 heeft genoemd. De kantonrechter zal er voor zorgdragen dat alle door Rochdale aangedragen argumenten integraal aan het dossier ten behoeve van de Hoge Raad zullen worden toegevoegd. De Hoge Raad wordt verzocht de vragen niet eerder in behandeling te nemen dan na ommekomst van deze termijn. De kantonrechter zal na ontvangst de akte van Rochdale aan de Hoge Raad doorsturen, zodat de Hoge Raad bij de beantwoording van de vragen, de opmerkingen van Rochdale kan betrekken. Mocht deze akte van Rochdale voor de kantonrechter aanleiding geven vragen te wijzigen, dan wel in te trekken, zal de kantonrechter de Hoge Raad daarover informeren.
4. De kantonrechter zal in afwachting van de akte van Rochdale en de beantwoording van de vragen door de Hoge Raad de zaak aanhouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
stelt de Hoge Raad de prejudiciële vragen zoals vermeld in rechtsoverweging 1;
verzoekt de Hoge Raad deze vragen niet eerder in behandeling te nemen dan is bepaald in rechtsoverweging 3;
verwijst de zaak naar de rolzitting van vrijdag 31 maart 2023 te 10:00 uur voor het indienen door Rochdale van een akte als hiervoor overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.