ECLI:NL:RBAMS:2023:1194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
13/338672-22 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Polen

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van één jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd door de District Court for Wrocław-Śródmieście. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd er een tolk ingeschakeld.

De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de adresinstructie en dat hij in zijn afwezigheid was veroordeeld, wat in strijd zou zijn met zijn verdedigingsrechten. De officier van justitie stelde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kon plaatsvinden, aangezien de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en de instructies had ondertekend.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen redenen waren om de overlevering te weigeren. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen, waarbij de rechtbank de relevante wetsbepalingen in acht nam. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/338672-22 (EAB III)
RK nummer: 23/27
Datum uitspraak: 2 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 januari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2022 door
the Regional Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.M. Kolman. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A.J. van Rijthoven, advocaat te Oirschot, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the final judgment of the District Court for Wrocław-Śródmieście of 1 October 2019(V K 616/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon betwist dat hij de adresinstructie heeft gehad. Hij is dus in volledige onwetendheid bij verstek veroordeeld en er is geen appèlmogelijkheid. Voor zover aan de opgeëiste persoon wel een adresinstructie is gegeven, is de vraag of die verantwoordelijkheid bij elke burger mag worden gelegd. Dit verdraagt zich niet met Europese wet- en regelgeving. Het Poolse systeem is mogelijk in strijd met de Europese regels. De raadsman heeft verzocht daarover in Europees verband vragen te stellen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van weigering omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 20 januari 2023 en 10 februari 2023 volgt dat de opgeëiste persoon op 28 april 2018 een adres heeft opgegeven. Hij is toen gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, te weten dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. Deze instructie heeft hij op 28 april 2018 ondertekend. De oproep voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres en naar zijn inschrijvingsadres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De enkele betwisting van de opgeëiste persoon is geen aanleiding voor de rechtbank om aan de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen.
Het verweer van de raadsman houdt in dat de Poolse regelgeving en praktijk met betrekking tot de adresinstructie in strijd zijn met Europees recht. In wezen komt dit verweer dus neer op de stelling dat die regelgeving en praktijk in strijd zijn met Richtlijn 2016/343/JBZ. Dit kan echter geen grond vormen voor weigering van de tenuitvoerlegging van het EAB, zoals het Hof van Justitie van de EU al heeft geoordeeld (HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
Ge
neralstaatsanwaltschaft Hamburg), punt 46).
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit dan wel aan het Hof van Justitie van Europese Unie.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft de vraag opgeworpen of de opgeëiste persoon nu al voor de tenuitvoerlegging moet worden overgeleverd, omdat er een verzoek tot heropening van de zaak in Polen is gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een verzoek tot heropening geen reden is om de zaak aan te houden.
De rechtbank overweegt dat er een onvertaald stuk in het Pools is overgelegd waaruit zou moeten blijken dat in Polen verzocht is om herziening van de zaak. Daarbij is niet onderbouwd dat dit verzoek tot herziening maakt dat het vonnis dat ten grondslag ligt aan dit EAB niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor aanhouding van de zaak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Wrocław(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.