ECLI:NL:RBAMS:2023:1190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
13/320570-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Rechtbank Amsterdam

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Detmold in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 januari 2023 en betreft een vrijheidsstraf van zeven jaar, waarvan nog circa twee jaar en zes maanden resteert. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Duitsland, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is momenteel gedetineerd.

De behandeling van de vordering vond plaats op 16 februari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Duitse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot de veroordeling, die rechtsgeldig is sinds 20 oktober 2017.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht en geconcludeerd dat aan de vereisten is voldaan. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden die zich verzetten tegen de overlevering en heeft besloten de overlevering toe te staan, conform de eisen van de OLW. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter, en mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/320570-22
RK nummer: 23/67
Datum uitspraak: 2 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 januari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2022 door het
Landgericht Detmold(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.M. Kolman. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat te Venlo, die geen verweren heeft gevoerd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Landgericht Detmoldvan 12 oktober 2017, rechtsgeldig sinds 20 oktober 2017 (21 Kls 19/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog circa twee jaar en zes maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 en 6 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 2 tot en met 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II/vuurwapen van categorie III;
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit (feit 6) dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- de verdovende middelen zijn Duitsland ingevoerd en daar in beslag genomen;
- het bewijs bevindt zich in Duitsland;
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen en afgerond;
- de opgeëiste persoon is in Duitsland berecht;
- het openbaar ministerie is niet voornemens om de opgeëiste persoon zelf te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet hierop en op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 Wet wapens en munitie, 5, 6, 7, 8, 107, 175, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Detmold(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.