ECLI:NL:RBAMS:2023:1162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
13/301163-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel voor recidiverende winkeldiefstal met complexe problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 20 november 2022 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van drie flessen wijn in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. De raadsman, mr. M. Berndsen, voerde de verdediging namens de verdachte. De officier van justitie, mr. L. Bertels, vorderde een ISD-maatregel van twee jaar zonder aftrek van voorarrest, gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat het feit bewezen is, mede op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de complexe problematiek van de verdachte, waaronder middelenverslaving en psychische problemen. De reclassering heeft in haar advies aangegeven dat er geen alternatief voor de ISD-maatregel bestaat, gezien het hoge recidive risico en de eerdere opleggingen van ISD-maatregelen aan de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel passend en geboden is, gezien de ernst van de feiten en de noodzaak voor behandeling van de verdachte. De rechtbank heeft bepaald dat de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar wordt opgelegd, met een tussentijdse toetsing na vier maanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/301163-22
Datum uitspraak: 28 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2023.
Verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. De raadsman van verdachte, mr. M. Berndsen, heeft verklaard gemachtigd te zijn namens verdachte de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Bertels, en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht. Daarnaast is mevrouw [naam] , reclasseringsmedewerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 november 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van drie flessen wijn.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit is bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 november 2022 te Amsterdam drie flessen wijn, die geheel aan Albert Heijn (locatie [locatie] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht geen ISD-maatregel aan verdachte op te legen, maar een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen in kliniek [kliniek] . Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de duur van de maatregel te beperken tot één jaar. Meest subsidiair heeft de raadsman verzocht het voorarrest van verdachte in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van drie flessen wijn. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Strafblad
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 9 januari 2023 van verdachte is gebleken dat verdachte zich eerder veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. Aan verdachte is hiervoor drie keer eerder een ISD-maatregel opgelegd, in 2010, 2015 en recentelijk nog in 2019. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De oplegging van de ISD-maatregel
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of voldaan is aan de ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel en anderzijds de vraag of oplegging daarvan ook passend en geboden is. Dat voldaan is aan de harde en zachte criteria en de ISD-maatregel dus kan worden opgelegd, betekent niet per definitie dat die maatregel ook aangewezen is.
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel. Het toetsingskader voor oplegging van de ISD-maatregel volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en uit de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie. Deze criteria worden samen de ‘harde criteria’ genoemd. Om de ISD-maatregel te kunnen opleggen, dient daarnaast te zijn voldaan aan de zogenaamde ‘zachte criteria.’ Dit houdt in dat uit een advies van de reclassering of een andere instantie moet blijken dat er geen alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel bestaat.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 9 januari 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 20 november 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Dit betekent dat aan de ‘harde’ criteria is voldaan.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Vervolgens rijst de vraag of ook aan de ‘zachte’ criteria is voldaan. De rechtbank heeft gekeken naar het reclasseringsadvies van 30 januari 2023 waarvan de conclusie luidt:

Er is bij de heer [verdachte] sprake van complexe problematiek in de vorm van maatschappelijke teloorgang, functioneren op een zwakbegaafd niveau, middelenverslaving (alcohol, base-cocaïne en cannabis) en psychische problematiek. Op nagenoeg elk leefgebied is er sprake van problematiek en deze komen dan ook als (ernstig) criminogeen naar voren. Gezien het bovenstaande wordt het recidiverisico als hoog dan wel zeer hoog geschat. Het risico op letselschade wordt eveneens ingeschat als hoog. Betrokkene is naast vermogens-delicten meermaals veroordeeld vanwege delicten met een agressie-/geweldscomponent. De rode draad is vanaf circa 2003 niet veranderd; nagenoeg geen van de begeleidings- en behandeldoelen zijn van de grond gekomen, omdat de heer [verdachte] noodzakelijke afspraken niet (voldoende) is nagekomen, zich onttrok aan voorwaarden of vanwege recidive in detentie raakte. De indruk wordt gewekt dat er niet zozeer sprake is van onwil, maar van onmacht. Deze (hoge) mate van onmacht lijkt met name het gevolg van de bovengenoemde factoren. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt dan ook ingeschat als hoog. Vanuit meerdere instanties en instellingen is de laatste jaren langdurig en intensief ingezet op behandeling en verbetering van zijn leefomstandigheden. Zoals gebleken is, hebben de drang- en dwangkaders niet bijgedragen aan recidivevermindering en het verbeteren van de leefomstandigheden van de heer [verdachte] ; betrokkene heeft al drie maal de ISD maatregel opgelegd gekregen. Hij geeft thans expliciet aan geen bemoeienis van de reclassering te willen. Derhalve ziet de reclassering op dit moment geen mogelijkheden voor een traject in een drangkader.”
De rechtbank heeft op de zitting [naam] , reclasseringsmedewerker, verbonden aan GGZ reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft het reclasseringsadvies nader toegelicht en bevestigd. Uit voornoemd advies volgt – kort gezegd – dat er volgens de reclassering geen alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee ook aan de ‘zachte’ criteria voldaan.
ISD-maatregel passend en geboden
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat aan de ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voldaan is, rijst de vraag of oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is gelet op de aard van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, afgezet tegen de aard en zwaarte van de ISD-maatregel.
Aan verdachte is drie keer eerder een ISD-maatregel opgelegd, in 2010, 2015 en 2019. Dit heeft er niet toe geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. De reclassering schrijft in haar rapport dat de oorzaak van zijn recidiverende delictgedrag wordt gezien in de bij verdachte aanwezige complexe problematiek. De aan verdachte in dit kader geboden langdurige en intensieve begeleiding heeft tot op heden niet tot een structurele gedragsverandering geleid. Bij verdachte bestaat inmiddels de interne motivatie voor een opname bij [kliniek] te Den Haag. Ook de reclassering staat positief tegenover een klinische behandeling van verdachte bij [kliniek] . Ter zitting heeft de deskundige toegelicht dat [kliniek] aan de reclassering heeft aangeven dat deze opname de meeste kans van slagen heeft als dit binnen de ISD-maatregel plaatsvindt. Het reclasseringsrapport meldt hierover het volgende:
“Immers biedt dit kader, onder de actuele strafrechtelijke omstandigheden, de hoogste mate van dwang en beveiliging en volgt bij onttrekking aan de (klinische) voorwaarden, terugplaatsing naar de ISD-unit, waarmee het voorkomen van terugval zoveel mogelijk is geborgd. Mocht betrokkene de ISD maatregel opgelegd krijgen zal ondergetekende direct contact opnemen met de desbetreffende ISD afdeling om ervoor te zorgen dat de indicatie voor [kliniek] zo snel mogelijk gerealiseerd zal worden.”
Naar het oordeel van de rechtbank dient op grond van het vorenstaande er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verdachte heeft in de afgelopen jaren veel begeleiding gehad en vele hulpverleningstrajecten doorlopen, echter zonder het gewenste resultaat. Het is positief dat verdachte op dit moment gemotiveerd lijkt te zijn zich te laten behandelen in [kliniek] . Tegelijkertijd is de rechtbank daardoor niet overtuigd dat een nieuwe behandelingspoging in een vrijwillig kader – als het voorstel van de verdediging al praktisch uitvoerbaar zou zijn – wel zou slagen. Er is sprake van complexe problematiek, waarover de deskundige ter zitting heeft verklaard dat de zorg die verdachte nodig heeft – en waar verdachte gemotiveerd voor is – binnen de ISD gerealiseerd kan worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ISD-maatregel de enige reële mogelijkheid is om, met het oog op het terugdringen van het recidivegevaar, de problematiek van de verdachte adequaat te behandelen. Om die reden acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel op dit moment passend en geboden.
Gezien de complexe problematiek bij verdachte zal er voldoende tijd moeten worden genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om te volstaan met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf of voorwaardelijke ISD-maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk vier maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. Op dit moment acht de rechtbank het voor de vierde maal opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte passend en geboden mede gezien het feit dat de hulpverlening die verdachte nodig heeft binnen de ISD lijkt te kunnen worden gerealiseerd. Op het moment dat blijkt dat deze hulpverlening zonder dat verdachte hiervan een verwijt kan worden gemaakt niet van de grond komt, en de ISD-maatregel neer zou komen op een (equivalent van een) ‘kale’ vrijheidsstraf, dient er naar het oordeel van de rechtbank opnieuw een toets plaats te vinden of voortzetting van de ISD-maatregel nog passend en geboden is. Naar verwachting van de reclassering is de benodigde diagnostiek na drie maanden afgerond. De rechtbank wenst daarom binnen vier maanden meer duidelijkheid te verkrijgen over welk traject is ingezet en of er zicht is op een plaatsing in een extra murale setting.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 4 (vier) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en C. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2023.