ECLI:NL:RBAMS:2023:1151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/13/720142 / HA ZA 22-544
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en onverschuldigde betaling in aannemingsgeschil

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een aannemersbedrijf, eiseres, en een particuliere opdrachtgever, gedaagde. Eiseres vorderde betaling van openstaande facturen die voortvloeien uit een aanneemovereenkomst. Gedaagde heeft de vordering betwist en stelde dat de werkzaamheden niet volledig zijn uitgevoerd en dat er onverschuldigde betalingen zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde niet alle facturen heeft betaald, maar ook dat eiseres niet alle werkzaamheden heeft verricht zoals overeengekomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en wees deze af. In reconventie heeft gedaagde een bedrag van € 16.110,58 teruggevorderd als onverschuldigd betaald, en de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde recht heeft op een terugbetaling van € 14.295,58, inclusief wettelijke rente. Eiseres is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.265,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/720142 / HA ZA 22-544
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.H. Kuiper te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K. Zeylmaker te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 mei 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het tussenvonnis van 23 november 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 januari 2023 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een aannemersbedrijf dat onder meer woningen verbouwt in opdracht van (particuliere) huiseigenaren. [gedaagde] is eigenaar van de woning aan het adres [adres] .
2.2.
[gedaagde] heeft met [eiseres] een aanneemovereenkomst gesloten. Voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomst heeft [eiseres] twee offertes opgemaakt die niet zijn ondertekend door partijen. Offerte I gaat over de verbouwing van de woning van [gedaagde] en is gedateerd op 1 oktober 2018. Offerte II gaat over het maken van een staalconstructie voor de woning van [gedaagde] en is gedateerd op 28 oktober 2019. Offerte I is meerdere keren aangepast na overleg tussen partijen, laatstelijk op 1 november 2019.
2.3.
In Offerte I is een betaalschema opgenomen van zes termijnen, maar [gedaagde] heeft niet volgens dat betaalschema gefactureerd. [eiseres] heeft gedurende de werkzaamheden vier facturen gestuurd naar [gedaagde] die betaald zijn. De in de Offerte I vermelde vijfde en zesde termijn van de aanneemsom zijn niet betaald.
2.4.
In Offerte II is een betaalschema opgenomen van drie termijnen, maar [eiseres] heeft de gehele aanneemsom van € 6.650,00 exclusief btw in twee termijnen gefactureerd. [gedaagde] heeft die facturen betaald.
2.5.
Op 15 juli 2020 heeft [gedaagde] na een gesprek tussen partijen via WhatsApp een Excel-bestand naar [eiseres] gestuurd waarin onder andere staat dat de contractwaarde € 172.500 inclusief btw bedraagt. In dit overzicht staat verder het volgende:
“Officieel 174600 170+4600 extra btw ( [eiseres] standpunt)
Afgedeald 172500 170 ‘voor alles’ ( [gedaagde] standpunt)”.
Ook staat er in het Excel-bestand dat er € 2.500,00 aan subsidie aangevraagd wordt.
2.6.
Gedurende de werkzaamheden van [eiseres] heeft [gedaagde] opdracht gegeven voor het uitvoeren van meerwerk. [eiseres] heeft voor meerwerkzaamheden facturen gestuurd, waarvan een deel is betaald.
2.7.
Eind 2020 zijn de werkzaamheden gestopt. Het werk was toen nog niet af en ook niet opgeleverd.
2.8.
Op 27 december 2020 heeft [eiseres] hierover een e-mail gestuurd naar [gedaagde] waarin het volgende staat:
“Zoals afspraak
ik vind het jammer dat onze wegen scheiden
ik heb de laatste performa factuur gemaakt van de staand van zaken
ik wil graag snel om de tafel voor de lijst minderwerk van de offerte
ik hoop dat we dit goed kunnen oplossen
graag wil ik u er op wijzen dat er nog 4 facturen open staan waarvan de betaling termijn is verstreken ik heb u op 12-12-2020 3e betaling herinnering gestuurd
bij deze zal ik u de 3e sturen
(…)”
In diezelfde e-mail staat eveneens dat er nog zes facturen open staan, twee uit hoofde van de aanneemovereenkomst en vier facturen voor meerwerk. Deze zijn onbetaald gebleven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 63.586,97 aan hoofdsom en € 1.428,54 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de vervaldata van de facturen, en met de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiseres] veroordeelt tot betaling van
primair€ 16.110,58 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 en € 1.815,00 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen datum,
subsidiair€ 9.590,83 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2021 en € 1.815,00 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen datum,
met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen verschillen van mening of [gedaagde] nog een bedrag van € 46.439,80 aan overeengekomen aanneemsom moet betalen en een bedrag van € 17.147,17 uit hoofde van overeengekomen meerwerk.
Aanneemsom
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst tussentijds heeft beëindigd en dat hij daarom de gehele aanneemsom verschuldigd is. Volgens haar is de aanneemsom op grond van Offerte I € 167.300,00 exclusief btw en moet [gedaagde] hiervan nog € 46.439,80 betalen. [gedaagde] heeft dat betwist en heeft aangevoerd dat er een discussie ontstond over het te betalen bedrag, en dat partijen vervolgens, tijdens een gesprek aan de keukentafel in juli 2020, een aanneemsom van € 172.500,00 inclusief btw hebben afgesproken. [gedaagde] onderbouwt dat met een WhatsAppbericht waarin dat bedrag wordt genoemd in een Excelbestand dat hij op 15 juli 2020 naar de heer [naam] van [eiseres] heeft verstuurd. Daar staat dat er is “afgedeald” op een bedrag van € 172.500,00, namelijk € 170.000,- voor het gehele werk en een soort bonus van € 2.500,- in het geval [gedaagde] subsidie zou ontvangen (zie 2.5). Dit onderbouwt dus het standpunt van [gedaagde] . In reactie op de concrete toelichting van [gedaagde] over de volgens hem gemaakte prijsafspraak en het WhatsAppbericht, heeft de heer [naam] namens [eiseres] alleen verklaard dat hij zich een dergelijke afspraak of het gesprek niet kan herinneren. Dat volstaat echter in de gegeven omstandigheden niet. Daarbij is van belang dat voor zover de weergave in het aan [eiseres] toegezonden Excelbestand niet juist was, het op de weg van [eiseres] had gelegen om hierover destijds aan de bel te trekken. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Daarmee heeft [eiseres] bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de inhoud van het excelbestand inderdaad de partijafspraken juist weergeeft.
4.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [gedaagde] in zijn standpunt gevolgd moet worden. In beginsel zou [gedaagde] dan ook een bedrag van € 172.500,- verschuldigd zijn als de aanneemovereenkomst in zijn geheel zou worden uitgevoerd. De rechtbank acht overigens geen waarde aan het betaalschema dat is opgenomen in de offertes, aangezien vast staat dat [eiseres] niet conform dat schema heeft gefactureerd. Verder is van belang dat vast staat dat niet alle uit hoofde van de aanneemovereenkomst overeengekomen werkzaamheden zijn verricht. Partijen zijn het er ook over eens dat het van de totale aanneemsom nog openstaande bedrag ziet op niet-uitgevoerd werk.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst tussentijds heeft opgezegd, waardoor hij de gehele aanneemsom verschuldigd is ondanks dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. [eiseres] heeft de stelplicht en de bewijslast van die stelling, want zij beroept zich op het rechtsgevolg daarvan. [gedaagde] heeft (naast de juistheid van het gevorderde bedrag) betwist dat hij eenzijdig de aanneemovereenkomst heeft opgezegd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat partijen in gezamenlijk overleg de aanneemovereenkomst hebben beëindigd. [gedaagde] heeft in dit verband naar voren gebracht dat de mensen van [eiseres] niet meer kwamen maar dat [eiseres] wel betaald wilde krijgen, waarna partijen in een impasse waren geraakt over het nog uit te voeren werk en de nog betalen bedragen en waarna partijen samen tot de conclusie zijn gekomen om te stoppen. [gedaagde] heeft ook verklaard dat hij vervolgens in een telefoongesprek met de heer [naam] van [eiseres] heeft gesproken over de betalingen en dat toen is afgesproken dat het werk niet afgemaakt zou worden en dat er afgerekend zou worden naar de stand van het werk. Ook op dat punt heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd in reactie op het concrete betoog van [gedaagde] . Ter zitting heeft de heer [naam] namens [eiseres] alleen gesteld dat hij het werk wilde afmaken, maar deze stelling wordt verder niet (voldoende) onderbouwd. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nog wel een factuur overgelegd voor de zesde termijn die in de plaats zou komen van een al eerder overgelegde factuur voor de zesde termijn. Op die nieuwe factuur staat dat [eiseres] het werk zou afmaken als partijen er niet samen uit zouden komen, maar [gedaagde] betwist de ontvangst van die factuur. Bij die stand van zaken is niet vast te stellen dat [gedaagde] de aanneemovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd en er grond is voor betaling van de gehele aanneemsom, ondanks dat de werkzaamheden niet allemaal zijn verricht. Daarbij wordt opgemerkt dat indien wel sprake is van een eenzijdige opzegging op grond van artikel 7:764 BW, er rekening moet worden gehouden met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. In het kader van de betwisting van deze besparingen rust op de aannemer een belangrijke mededelingsplicht. [eiseres] had dus, ook als wordt uitgegaan van een eenzijdige opzegging, meer duidelijkheid moeten geven over het gestelde ontbreken van besparingen om tot verschuldigdheid van de volledige aanneemsom te kunnen komen.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat er geen grondslag is voor betaling van de gefactureerde bedragen die zien op niet-uitgevoerd werk. [eiseres] heeft immers ook niet gesteld dat de stand van het werk de waarde van de reeds betaalde facturen te boven ging. Dat betekent dat de vorderingen met betrekking tot de aanneemsom worden afgewezen.
Meerwerk
4.6.
[eiseres] heeft ook betaling gevorderd van volgens haar door [gedaagde] opgedragen meerwerk. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist het hiervoor gevorderde bedrag verschuldigd te zijn. [gedaagde] heeft per meerwerkpost aangevoerd dat hij hiervoor geen opdracht heeft gegeven, dan wel dat het werk al in de aanneemovereenkomst is opgenomen en onderdeel uitmaakt van de aanneemsom dan wel dat [eiseres] hem niet heeft geïnformeerd over de kosten van meerwerk, hetgeen in strijd is met artikel 7:755 BW.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] [eiseres] onvoldoende heeft aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] het gevorderde bedrag moet betalen. Het had immers op de weg van [eiseres] gelegen om duidelijk te maken waaruit blijkt dat er voor de verschillende posten daadwerkelijk sprake is van een opdracht voor meerwerkzaamheden. Die onderbouwing ontbreekt. Ook heeft [eiseres] geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat sommige gevorderde meerwerkposten ook in de offerte worden genoemd, hetgeen een aanwijzing vormt dat deze posten tot het al overeengekomen werk behoren. Kortom, er is niet voldoende door [eiseres] gereageerd op de betwisting van [gedaagde] op dit punt. Zodoende worden ook deze vorderingen afgewezen.
in reconventie
4.8.
Omdat in conventie is geoordeeld dat naar de stand van het werk op het moment van beëindigen moet worden afgerekend (zie 4.4) is de vraag of [gedaagde] meer heeft betaald dan hij verplicht was.
4.9.
[gedaagde] voert aan dat hij betalingen heeft gedaan aan [eiseres] waarvan een deel onverschuldigd is verricht in de zin van artikel 6:203 BW. [gedaagde] heeft aangevoerd dat als [eiseres] alle geoffreerde werkzaamheden zou hebben uitgevoerd, plus het overeengekomen deel van het meerwerk, hij daarvoor € 205.175,48 inclusief btw zou hebben betaald (€ 172.500,00 plus € 32.675,48). De stelling van [gedaagde] is dat er sprake is van € 27.573,75 inclusief btw aan minderwerk. In totaal heeft [gedaagde] € 193.712,31 aan [eiseres] betaald. [gedaagde] vordert daarom € 16.110,58 inclusief btw terug als zijnde onverschuldigd betaald. [gedaagde] heeft bovendien gesteld dat hij de volledige aanneemsom van Offerte II heeft voldaan, terwijl [eiseres] twee geoffreerde onderdelen niet heeft uitgevoerd. Er is geen langs- of dwars portaal geleverd en geplaatst en ook is op de eerste verdieping de raveling niet met staal verstevigd. [gedaagde] schat in dat deze twee onderdelen een waarde vertegenwoordigen van € 1.815,00 inclusief btw.
4.10.
Met betrekking tot Offerte II heeft [eiseres] gemotiveerd betwist dat hij de door [gedaagde] genoemde onderdelen niet heeft uitgevoerd. [eiseres] heeft naar voren gebracht dat op verzoek van [gedaagde] alleen een staander niet is uitgevoerd, maar de overige werkzaamheden vermeld in Offerte II wel. In het licht hiervan is de onderbouwing van de vordering van [gedaagde] op dit punt onvoldoende. Dit gedeelte van de vordering ter waarde van € 1.815,00 inclusief btw wordt dus afgewezen. Voor het overige heeft [eiseres] alleen naar voren gebracht dat zij recht heeft op de volledige aanneemsom omdat partijen niet met wederzijds goedvinden uit elkaar zijn gegaan. Hierin wordt zij echter gelet op wat hiervoor is geoordeeld niet gevolgd.
4.11.
Het restant van de vordering van [gedaagde] is daarom onvoldoende betwist en wordt toegewezen. Dat komt neer op een bedrag van € 14.295,58 inclusief btw.
4.12.
De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente met ingang van 20 februari 2021 is niet afzonderlijk betwist en komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
4.13.
[eiseres] zal als de in het grotendeels ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht conventie € 1.301,00
- salaris advocaat conventie € 2.366,00 (2 punten × tarief IV € 1.183,00)
- salaris advocaat reconventie
€ 598,00(2 punten × tarief II € 598,00 × factor 0,5)
Totaal € 4.265,00
4.14.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en nakosten worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 14.295,58 (veertienduizend tweehonderd vijfennegentig euro en achtenvijftig cent) inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.265,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, bijgestaan door mr. L. Schwalb, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.