ECLI:NL:RBAMS:2023:1104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
10193526 CV EXPL 22-14765
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgpremie met betrekking tot afbetalingsregeling en proceskostencompensatie

In deze zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. betaling van een achterstallige zorgpremie van € 123,10 van gedaagde, die in de jaren 2021 en 2022 verzekerd was bij CZ. Gedaagde heeft een betalingsachterstand laten ontstaan en erkent deze, maar betwist de incassokosten die CZ vordert. De kantonrechter beoordeelt of de premie van juni 2021 nog betaald moet worden en of er extra kosten, zoals incassokosten en rente, aan verbonden zijn. De rechter oordeelt dat de premie over juni 2021 toewijsbaar is, maar dat CZ geen aanspraak kan maken op de wettelijke rente en incassokosten, omdat deze al zijn meegenomen in een eerder getroffen afbetalingsregeling. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat onduidelijk is waarom de gevorderde premie niet in de afbetalingsregeling is opgenomen. De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van de achterstallige premie, compenseert de proceskosten en verklaart de betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10193526 CV EXPL 22-14765
vonnis van: 7 maart 2023
fno.: 33623

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. de naamloze vennootschap

CZ Zorgverzekeringen N.V.

2. de onderlinge waarborgmaatschappij

Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ Groep U.A.
beiden gevestigd te Tilburg
eiseressen
nader tezamen te noemen: CZ
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
  • de dagvaarding van 12 september 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het instructievonnis van 5 december 2022;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[gedaagde] is in de jaren 2021 en 2022 bij CZ verzekerd geweest tegen ziektekosten.
1.2.
Uit hoofde van die verzekering was [gedaagde] maandelijkse premie verschuldigd aan CZ, die bij vooruitbetaling moest worden voldaan. Naast de premie diende [gedaagde] ook het eigen risico, de eigen bijdragen en de zorgkostennota’s die niet onder de dekking van de verzekering vielen te voldoen.
1.3.
[gedaagde] heeft een betalingsachterstand bij CZ laten ontstaan.

Vordering

2. CZ vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 123,10 aan hoofdsom;
b. € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 0,71 aan wettelijke rente, berekend tot de dagvaarding op 12 september 2022;
d. wettelijke rente over € 123,10 vanaf 12 september 2022 tot aan de voldoening;
e. de proceskosten;
3. CZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de verzekeringsovereenkomst niet is nagekomen, waardoor een premieachterstand van € 123,10 is ontstaan. Deze achterstand heeft betrekking op de premie van de maand juni 2021. Omdat [gedaagde] de premie niet op tijd heeft betaald, is hij nu ook rente en kosten verschuldigd. Naast deze achterstand, staat er ook nog een andere achterstand open bij CZ, maar die is geen onderdeel van deze procedure.

Verweer

4. [gedaagde] erkent dat hij een betalingsachterstand heeft, maar deze lost hij iedere maand af. [gedaagde] is het niet eens met de incassokosten die CZ vordert; zijn schuld loopt hierdoor alleen maar op. [gedaagde] leeft van een bijstandsuitkering en heeft het al moeilijk genoeg om zijn hoofd boven water te houden.

Beoordeling

5. In deze zaak moet worden beoordeeld of [gedaagde] de premie van juni 2021 nog aan CZ moet betalen en of daar nog extra kosten bijkomen, te weten de incassokosten, rente en proceskosten.
6. CZ heeft bij haar conclusie van repliek toegelicht dat [gedaagde] in totaal (op dat moment) een betalingsachterstand had van € 1.191,23, waarin is inbegrepen een bedrag van € 40,00 aan incassokosten en € 1,77 aan wettelijke rente. CZ heeft dit onderbouwd met overlegging van een actueel overzicht (productie 4a bij repliek) van de achterstand. Ook de onderhavige hoofdsom is in dit overzicht opgenomen.
7. Op het overzicht zijn betalingen te zien die [gedaagde] heeft verricht, met een omschrijving van de schuld waarop de betaling door CZ is verwerkt. Uit het overzicht blijkt dat CZ de betalingen met een betaalkenmerk zo veel mogelijk heeft afgeboekt op de met dat betaalkenmerk corresponderende schuld. De betalingen zonder betaalkenmerk zijn zo veel mogelijk afgeboekt op de premie van de maand waarin de betaling is verricht of op het openstaande eigen risico. CZ heeft de betalingen bij het ontbreken van een specifieke aanwijzing kennelijk niet conform artikel 6:43 lid 2 BW afgeboekt op de oudst openstaande vordering. Uit het overzicht volgt dat (onder andere) de premie over de maand juli 2021 op deze manier steeds open is blijven staan. [gedaagde] heeft de juistheid van de door CZ gegeven uitleg en het door haar overgelegde overzicht niet weersproken. [gedaagde] heeft ook geen verweer gevoerd tegen de wijze waarop CZ zijn betalingen heeft afgeboekt.
8. CZ heeft verder toegelicht dat zij op 5 september 2022 een afbetalingsregeling met [gedaagde] heeft getroffen, waarin de totaal voornoemde achterstand grotendeels is meegenomen, inclusief de incassokosten en rente. De onderhavige hoofdsom (de premie over juli 2021) is niet in deze regeling opgenomen, omdat de onderhavige dagvaarding reeds was opgesteld, aldus CZ.
9. Het voorgaande leidt tot de volgende oordelen:
- De premie over de maand juni 2021 is nog niet betaald. Ook is deze premie geen onderdeel van de op 5 september 2022 gesloten afbetalingsregeling tussen partijen. Dit bedrag is in deze procedure daarom toewijsbaar.
- CZ kan in deze procedure geen aanspraak maken op de wettelijke rente en de incassokosten. Zoals zij zelf bij repliek heeft toegelicht, heeft zij deze kosten wél meegenomen in de betalingsregeling die zij op 5 september 2022 met [gedaagde] heeft gesloten. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de afbetalingsregeling niet of niet volledig nakomt. Dat de rente en incassokosten op dit moment dus opeisbaar zijn, heeft CZ onvoldoende gesteld.
10. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren. De betalingsregeling tussen partijen is gesloten vóórdat de dagvaarding werd uitgebracht. Volgens CZ was het niet meer mogelijk om de onderhavige hoofdsom op te nemen in de afbetalingsregeling, omdat de dagvaarding al was opgesteld. Dat argument overtuigt niet. Onduidelijk is ook waarom CZ de dagvaarding tussen 5 en 12 september 2022 (althans voor de eerst dienende dag, namelijk 18 november 2022) niet had kunnen intrekken. Bovendien blijkt uit het overzicht van CZ dat de totale betalingsachterstand van [gedaagde] ten tijde van het opmaken van de dagvaarding al veel hoger was dan enkel de achterstallige premie over juni 2021. Onduidelijk is waarom dat deel van de reeds opeisbare achterstand wél in de afbetalingsregeling kon worden meegenomen, maar de premie over juni 2021 niet. Van een zorgvuldig handelend zorgverzekeraar mag ook worden verwacht dat zij rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van haar verzekerde, en daar hoort bij dat onnodige kosten voor de verzekerde zo veel mogelijk worden voorkomen. Nu hier niet, althans onvoldoende, is gebleken dat dat is gebeurd, acht de kantonrechter compensatie van de proceskosten op zijn plaats.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CZ van € 123,10 aan achterstallige premie ten aanzien van de maand juni 2021;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt;
verklaart de betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.