3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Verzamelvonnis (II K 106/18/S)
In de aanvullende informatie van 10 januari 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die tot de uitspraak heeft geleid en ook niet in persoon is gedagvaard.
De rechtbank stelt aan de hand van deze informatie vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, kort gezegd, tot weigering van de overlevering geconcludeerd. Daartoe heeft zij gewezen op het feit dat de opgeëiste persoon niet zelf om een verzamelvonnis heeft verzocht en dat het verzamelvonnis drieënhalf jaar is gewezen na het laatste onderliggende vonnis (II K 1422/14/S). Het niet opgeven van een adreswijziging kan de opgeëiste persoon in dit geval niet worden tegengeworpen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. Er is een adresinstructie getekend in het meest recente onderliggende vonnis (II K 1422/14/S) en de plicht om adreswijzigingen door te geven is herhaald bij de oproep voor de zitting voor het verzamelvonnis. Het is dus aan de opgeëiste persoon te wijten dat hij niet op de hoogte was van de zittingen betreffende het verzamelvonnis.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet zelf om het verzamelvonnis heeft gevraagd en dit ook niet namens hem is verzocht. Verder is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte is geraakt van deze procedure. Weliswaar is er na het instellen van deze procedure een oproep aan het door hem in het kader van een onderliggende strafzaak (II K 1422/14/S) opgegeven verblijfadres gezonden, maar dit adres is niet in het kader van de procedure betreffende het verzamelvonnis opgegeven. De uitspraak bij verstek in die onderliggende strafzaak is van 20 maart 2015. Het verzamelvonnis is 3,5 jaar later gewezen. Evenmin blijkt dat de informatie bij de oproep over een op hem rustende verplichting om bereikbaar voor de Poolse justitiële autoriteiten te blijven en om adreswijzigingen door te geven de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft bereikt.
In dat licht is de rechtbank van oordeel dat - ondanks dat de oproepen aan een adres zijn gezonden waarop de opgeëiste persoon op enig moment als inwoner stond geregistreerd - van een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de zijde van de opgeëiste persoon of van een trachten te ontkomen aan aan hem gerichte informatie, niet is gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk wist van het proces dat heeft geleid tot het verzamelvonnis en dat dus ook niet kan worden gezegd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zodat zij de overlevering voor het verzamelvonnis zal weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Dit betekent dat de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen in de procedures die tot de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen hebben geleid, niet meer besproken hoeft te worden.