ECLI:NL:RBAMS:2023:1091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13/292564-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens winkeldiefstal met gevangenisstraf en voorwaarden voor reclassering

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd op 10 november 2022 meerdere flessen champagne te hebben gestolen uit de Makro in Amsterdam. Tijdens de zitting op 1 februari 2023 heeft de officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, gevorderd dat de verdachte een ISD-maatregel opgelegd zou krijgen, maar de rechtbank besloot anders. Hoewel de verdachte formeel voldeed aan de harde ISD-criteria, werd er in plaats daarvan een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte inzicht had in zijn problematiek en gemotiveerd was om zijn leven te beteren. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling voor zijn middelenproblematiek. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een laatste kans kreeg om met ondersteuning van de reclassering zijn recidiverende gedrag te stoppen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/292564-22 (Promis)
Datum uitspraak: 15 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, en reclasseringswerker [naam] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere flessen champagne van de Makro op 10 november 2022 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
ÁG513065548365PÈ
G513065548365

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal. Dit volgt uit de aangifte en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de flessen niet heeft gestolen, maar dat hij geprobeerd heeft de flessen te stelen en dat dat niet is gelukt. Gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij de flessen in zijn broek en zijn jas had gedaan heeft verdachte op dat moment de flessen onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende en was de diefstal op dat moment al voltooid. Het feit dat de verdachte de kassa nog niet had gepasseerd doet daar niet aan af. De rechtbank acht de diefstal van de flessen champagne wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
op 10 november 2022 te Amsterdam meerdere flessen champagne, toebehorende aan winkelbedrijf Makro, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
Gezien haar eis verzet de officier van justitie zich tegen het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte voldoet niet aan de zachte ISD-criteria. Verdachte is zeer gemotiveerd om een ander leven te gaan leiden. Hij is zelfstandig gedurende de detentie gestopt met het gebruik van verdovende middelen en hij wil na zijn detentie gaan werken en zelfvoorzienend worden. Hij wil graag hulp bij zijn verslavingsproblematiek. De reclassering ziet nog mogelijkheden voor een reclasseringstoezicht en heeft bijzondere voorwaarden geformuleerd. Daar kan ook nog de mogelijkheid tot een klinische opname aan worden toegevoegd. Er bestaan dus andere opties om het recidiverisico in te perken die nog niet eerder zijn benut. Verdachte heeft nog niet eerder een voorwaardelijke straf of een reclasseringstoezicht opgelegd gekregen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, zoals is geadviseerd door de reclassering.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. De rechtbank overweegt dat diefstal een hinderlijk feit is waarbij vaak financiële schade voor de winkelier ontstaat. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij en bij het winkelend publiek in het bijzonder. Hij heeft zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en hij heeft geen oog gehad voor de belangen van het bedrijf waar hij de flessen heeft gestolen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger Des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 27 januari 2023, opgemaakt door [naam] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Verdachte is in 2019 voor het eerst naar Nederland gekomen voor werk. Hij zou sindsdien, maar ook voorheen, ook in andere landen binnen de Europese Unie (EU) hebben gewerkt. Hij verblijft rechtmatig in Nederland en kan dus inkomsten genereren uit een reguliere baan. Echter is gebleken dat terugvallen in harddrugsgebruik hebben geleid tot maatschappelijke teloorgang en delictgedrag. Verdachte beschikte voorafgaand aan zijn detentie niet over een reguliere baan, huisvesting, structureel inkomen en een steunend sociaal netwerk in Nederland.
Verdachte voldoet weliswaar aan de harde criteria om de onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd te kunnen krijgen. Naar de mening van de reclassering voldoet verdachte feitelijk nog niet aan de zachte ISD-criteria omdat tot nu toe enkel vanuit het maatschappelijk werk van [instelling 1] van [instelling 2] hulp is aangeboden op het gebied van het realiseren van werk en onderdak. In theorie kan binnen een forensisch kader een ambulant hulpverleningstraject opgestart worden en zorg worden aangeboden gedurende een reclasseringstoezicht. In de praktijk zijn de mogelijkheden daartoe echter beperkt, omdat verdachte als EU-onderdaan nog onvoldoende rechten heeft opgebouwd om aanspraak te kunnen maken op sociale voorzieningen in Nederland. Hij zal dus eerst zelfvoorzienend moeten worden. Verdachte is voornemens om na zijn detentie in Nederland te blijven en te gaan werken. Hij heeft hiervoor ook gedurende de detentie stappen ondernomen. Hij heeft volgens de reclassering inzicht in zijn problematiek en een realistische kijk op de (on)mogelijkheden. Hoewel de reclassering twijfels heeft over de haalbaarheid, wordt toch geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met als voorwaarden een meldplicht, het ondergaan van een ambulante behandeling en het vinden van dagbesteding.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker [naam] als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd reclasseringsadvies bevestigd en nader toegelicht. Zij heeft naar voren gebracht dat de reclassering in eerste instantie wilde adviseren om verdachte af te straffen, omdat er geen mogelijkheden voor een reclasseringstoezicht werden gezien. Nadat verdachte kenbaar had gemaakt dat hij een concreet plan had om te gaan werken na zijn detentie, zag de reclassering hierdoor wel mogelijkheden voor een toezicht en is het advies veranderd. Hoewel ter terechtzitting is gebleken dat verdachte nog geen concreet zicht heeft op werk na zijn detentie, is mevrouw [naam] bij het advies, om een voorwaardelijke ISD op te leggen, gebleven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen twee jaren veelvuldig is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen wegens soortgelijke delicten.
Hoewel verdachte formeel voldoet aan de harde ISD-criteria en de officier van justitie oplegging van de ISD-maatregel heeft gevorderd, zal de rechtbank aan verdachte geen ISD-maatregel opleggen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte heeft getoond inzicht te hebben in zijn problematiek en gemotiveerd te zijn om een ander leven te leiden na zijn detentie en te werken aan zijn (middelen)problematiek. Hij wil hierbij graag hulp ontvangen in de vorm van een reclasseringstoezicht en de reclassering ziet, weliswaar beperkt, mogelijkheden om hem die hulp te bieden. Hoewel er vraagtekens zijn bij de praktische haalbaarheid van een reclasseringstoezicht omdat verdachte eerst zelfvoorzienend moet worden, vindt de rechtbank het passend om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank overweegt dat aan verdachte hiermee een allerlaatste kans wordt geboden om, met ondersteunende hulp en begeleiding van de reclassering, zelfstandig een einde te maken aan zijn recidiverende delictgedrag.
Gezien de veelvuldige recidive van verdachte binnen een korte periode vindt de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden. Daarvan worden drie maanden voorwaardelijk opgelegd, die in de eerste plaats dienen als stok achter de deur en daarnaast de reclassering de mogelijkheid te geven om invulling te geven aan het reclasseringstoezicht zoals dat door de reclassering is geadviseerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering en houden aan aanwijzingen: veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na invrijheidsstelling bij een nog nader te bepalen locatie van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich daarnaast aan de aanwijzingen;
  • Ambulante behandeling: veroordeelde laat zich, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, behandelen voor zijn middelenproblematiek, door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • Dagbesteding: veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. Meulman en D.J.L. Rantong, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2023.