ECLI:NL:RBAMS:2023:1089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13/309925-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling van levensgezel en vernieling met vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen van zijn levensgezel en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door zijn levensgezel te slaan en een parfumfles naar haar hoofd te gooien, wat resulteerde in letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren, ondanks dat er vraagtekens bij sommige onderdelen gezet konden worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandelingen letsel had opgelopen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/309925-21
Datum uitspraak: 15 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.C. van Klaveren, en de advocaat mr. L.C. van Leeuwen namens de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
poging tot doodslag van [benadeelde partij] , door een mes tegen haar keel te zetten en daarmee te snijden, subsidiair een poging tot zware mishandeling, meer subsidiair mishandeling van zijn (ex) levensgezel, op 9 oktober 2021 te Amsterdam;
mishandeling van zijn (ex) levensgezel [benadeelde partij] in de periode 22 september 2021 tot en met 25 oktober 2021 te Amsterdam;
3. vernieling van een raam en computer, toebehorende aan [benadeelde partij] , op 22 september 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
ÁG113065601650!È
G113065601650
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, in de eerste plaats omdat aangeefster is gehoord bij de politie ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de raadsman om haar niet te horen tot haar verhoor bij de rechter-commissaris. Bij het bewuste verhoor van aangeefster bij de politie is de raadsman niet aanwezig geweest, ondanks dat de officier van justitie dit, volgens de raadsman, impliciet had toegezegd. Tijdens dat politieverhoor is aangeefster geconfronteerd met stukken die de raadsman eerder in de raadkamer gevangenhouding had ingebracht. Doordat de raadsman niet aanwezig was tijdens het verhoor heeft hij aangeefster niet zelf kunnen confronteren met die stukken en haar kunnen bevragen, met als gevolg dat hij de betrouwbaarheid van aangeefster niet meer in volle omvang kon toetsen. Ook stond in deze stukken persoonlijke informatie over verdachte waarvan bij het Openbaar Ministerie bekend was dat aangeefster had gedreigd die informatie te openbaren naar de familie van verdachte. Dit is na het verhoor ook gebeurd. Deze openbaringen van aangeefster hebben gevolgen gehad voor de verhouding tussen verdachte en zijn familie. Door zo te handelen heeft het Openbaar Ministerie de belangen van verdachte doelbewust en met grove veronachtzaming geschonden. Daar komt bij dat in het dossier enkel belastend bewijs is opgenomen en ontlastend materiaal is weggelaten door de politie. Dit zijn onherstelbare vormverzuimen waarvan verdachte nadeel heeft ondervonden. Ten eerste is namelijk de waarheidsvinding aangedaan en ten tweede is de rechtbank een weerspiegeling van de feiten en omstandigheden voorgeschoteld op basis van enkel belastend materiaal.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, omdat er geen sprake is geweest van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Op het moment dat de raadsman verzocht om aangeefster door de rechter-commissaris te laten horen liep het opsporingsonderzoek nog. Dat opsporingsonderzoek diende eerst te worden afgerond voordat aangeefster door de rechter-commissaris kon worden gehoord. Wel zou aangeefster net als verdachte nader worden gehoord bij de politie en de officier van justitie had kenbaar gemaakt er geen bezwaar tegen te hebben dat de raadsman bij dat verhoor aanwezig zou zijn. Dat de raadsman niet aanwezig heeft kunnen zijn tijdens dat verhoor is spijtig en heeft te maken gehad met beperkingen op het politiebureau ten gevolge van de uitbraak van het coronavirus. Dit ligt buiten de machtssfeer van het Openbaar Ministerie. Voorts is in het dossier alle relevante informatie opgenomen op basis waarvan een goede weging kan worden gemaakt, zodat dit verweer evenmin dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en overweegt daartoe als volgt.
Bij de raadsman was de indruk gewekt dat hij aanwezig mocht zijn bij het politieverhoor van aangeefster. Dit is echter niet gebeurd en de raadsman is er pas achteraf van op de hoogte geraakt dat het verhoor al zonder hem had plaatsgevonden. Hoewel sprake is geweest van een ongelukkige gang van zaken, is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de coronapandemie die destijds heerste en de daarbij behorende maatregelen, geen sprake van enig vormverzuim. Ook ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de raadsman doelbewust zou zijn gepasseerd. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat verdachte hierdoor geen eerlijk proces heeft gehad, volgt de rechtbank dat verweer niet. De verdediging heeft namelijk aangeefster nadien bij de rechter-commissaris kunnen horen waardoor er sprake was van hoor en wederhoor. Dat het voorleggen van de stukken door de opsporingsambtenaren in eerste instantie buiten de aanwezigheid van de raadsman van verdachte heeft plaatsgevonden, levert eveneens geen schending op van een eerlijk proces omdat er voldoende gelegenheid was om aangeefster hierover bij de rechter-commissaris te bevragen. Het verweer dat in het dossier enkel belastend bewijs is opgenomen en ontlastende informatie is weggelaten, mist feitelijke grondslag en leidt derhalve niet tot enig vormverzuim. De processen-verbaal beschrijven de relevante feiten (zowel belastend als ontlastend) en omstandigheden en het dossier bevat in de bijlagen alle gegevens die daaraan ten grondslag liggen. Hierdoor kunnen de feiten door de rechtbank ten volle worden getoetst.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Betrouwbaarheid van aangeefster
De officier van justitie heeft gesteld dat de lezingen van de verdachte en aangeefster uiteenlopen. De verklaringen van aangeefster, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris zijn consistenter en geloofwaardiger dan die van de verdachte. Bovendien worden de verklaringen van aangeefster voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals letselverklaringen en de verklaring van de buren van aangeefster waaruit volgt dat zij meerdere ruzies hebben gehoord.
Ten aanzien van de afzonderlijke tenlastegelegde feiten heeft het Openbaar Ministerie zich op de volgende standpunten gesteld.
Feit 1
Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Hoewel het prikken of steken met een mes in de hals, met name gedurende een ruzie, erg gevaarlijk kan zijn, is er onvoldoende bewijs dat verdachte opzet had op de dood van aangeefster of op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
Wel kan op grond van de aangifte en de letselverklaring worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld, zodat het meer subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Feit 2
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandelingen. Dit volgt uit de aangifte van aangeefster, de letselverklaringen en het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat de bovenburen vaker ruzies hebben gehoord.
Dat aangeefster op 24 oktober 2021 door verdachte is mishandeld wordt ondersteund door het proces-verbaal bevindingen van de politieambtenaren die dezelfde avond aangeefster en verdachte hebben gezien voor de woning van aangeefster. Daarin verbaliseert de politie dat aangeefster tegen hen heeft gezegd dat zij niet met hen kon praten, omdat zij dan een groot probleem zou hebben. De mishandeling wordt ook ondersteund door de WhatsApp-berichten waarin verdachte aangeeft dat hij spijt heeft en dat hij haar altijd pijn doet. De verklaring van verdachte acht de officier van justitie minder aannemelijk.
Dat verdachte aangeefster op 22 september 2021 heeft mishandeld door een parfumfles tegen haar hoofd te gooien wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij het parfumflesje heeft gegooid.
Feit 3
Bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde vernieling van het raam heeft begaan. Ten aanzien van de bewezenverklaring van vernieling van de computer refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Betrouwbaarheid van aangeefster
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn. Ten eerste komt in haar aangiftes niets naar voren over haar eigen rol, namelijk het schelden, dreigen en obsessief stalken van verdachte. Ten tweede ontkent zij dat ze wetenschap had van de seksuele voorkeur van verdachte, terwijl de berichten van aangeefster onomstotelijk duiden op het tegendeel.
Ten aanzien van de afzonderlijke feiten heeft de raadsman de volgende verweren gevoerd.
Feit 1
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Verdachte ontkent dat hij een mes tegen de keel van aangeefster heeft gehouden en met het mes in haar keel heeft gesneden. Hij heeft verklaard dat aangeefster dit zelf heeft gedaan. Ook heeft hij verklaard dat zij dit eerder heeft gedaan bij een ex-partner, wat door aangeefster is bevestigd tijdens haar verhoor bij rechter-commissaris. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario vindt daarmee ondersteuning in de verklaringen van aangeefster, zodat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
Indien de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring dat het verdachte is geweest die met het mes ‘kleine prikjes’ heeft gegeven in de hals van aangeefster, dan kan dit niet leiden tot het oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2
Verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling op 24 oktober 2021. Verdachte erkent het geweld in de auto en dat hij aangeefster van zich af heeft geslagen, omdat zij aan zijn stuur trok. Ten aanzien van dit geweld komt verdachte echter een geslaagd beroep tot noodweer toe. De primair reactie van verdachte was proportioneel. Ook moest verdachte snel handelen, waardoor het geven van een klap geboden was. Ten aanzien van het letsel aan de rug van aangeefster bevat het dossier voldoende steunbewijs dat dat letsel die dag is ontstaan, maar onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat dit letsel door verdachte is toegebracht. Verdachte moet hier eveneens van worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandelingen op 22 september 2021 en 14 oktober 2021 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steunbewijs is, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het is het verhaal van aangeefster tegen dat van verdachte.
Feit 3
De raadsman heeft vrijspraak bepleit terzake de vernieling van de computer en zich gerefereerd ten aanzien van de vernieling van het raam.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van aangeefster
De rechtbank acht de door aangeefster afgelegde verklaringen betrouwbaar. Hoewel er bij sommige onderdelen van haar verklaringen vraagtekens gezet kunnen worden zijn haar verklaringen, voorzover zij zien op de tenlastegelegde feiten, innerlijk consistent en vinden zij steun in objectieve gegevens, zoals de letselverklaringen. De discussie over de vraag of aangeefster op de hoogte was van de seksuele geaardheid van verdachte en of zij daarover betrouwbaar heeft verklaard, acht de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Vrijspraak feit 1 (primair, subsidiair)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit, voor zover dat ziet op het steken of prikken met een mes. Op grond van de verklaringen van verdachte en aangeefster kan worden vastgesteld dat er met een mes in de hals van aangeefster is geprikt of gesneden. Ook bevat het dossier een letselverklaring van het OLVG Ziekenhuis, waarin wordt beschreven dat aangeefster een snee in haar hals heeft. Over wie dat letsel heeft toegebracht lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte echter uiteen, waarbij zij naar elkaar wijzen als dader. Daar komt bij dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat aangeefster zichzelf heeft gestoken of geprikt met een mes wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster zelf. De rechtbank overweegt daarom dat niet kan worden uitgesloten dat aangeefster zichzelf heeft verwond. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het slaan/stompen en trappen/schoppen op 9 oktober niet gekwalificeerd kan worden als poging doodslag dan wel poging zware mishandeling. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan feit 1 primair en subsidiair heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 9 oktober 2021 door verdachte is geslagen en/of gestompt. Uit de letselverklaring volgt dat er blauwe plekken op het voorhoofd van verdachte zijn vastgesteld op 9 oktober 2021. Uit de Whatsapp berichten van de telefoon van aangeefster blijkt dat zij met verdachte communiceert over in elkaar slaan.
De onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld op 22 september 2021. Uit de aangifte volgt dat verdachte een parfumfles tegen het hoofd van aangeefster heeft gegooid waardoor letsel aan het hoofd van aangeefster is ontstaan. Verdachte heeft bekend dat hij een parfumfles in haar richting heeft gegooid. Hierdoor heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangeefster zou raken en dat is ook gebeurd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangeefster op 14 oktober 2021 heeft mishandeld door tegen haar linker oor en jukbeen te slaan. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte een glas kapot heeft gegooid en haar een harde klap op haar oor en jukbeen heeft gegeven. In het dossier is een letselverklaring opgenomen van dokter [naam 1] die het slachtoffer op 14 oktober 2021 heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat aangeefster een trommelvliesperforatie heeft in haar linkeroor als gevolg van een klap op het oor. Ook vindt de rechtbank ondersteuning voor de verklaring van aangeefster in de WhatsApp-gesprekken van aangeefster van die dag, waarin zij met een derde bespreekt dat ze wordt mishandeld en dat haar trommelvlies is gescheurd.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster omstreeks 24 oktober 2021 heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen. Dit volgt uit de aangifte, de daarbij gevoegde foto van aangeefster met een blauw oog en de bekentenis van verdachte ter terechtzitting.
Het door verdachte geschetste scenario dat aangeefster aan het stuur zou hebben getrokken waardoor hij genoodzaakt was om haar van zich af te slaan, vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Feit 3
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte vindt de rechtbank bewezen dat verdachte een raam heeft vernield. Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat hij haar computer heeft vernield, zodat verdachte hiervan partieel wordt vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. meer subsidiair
op 9 oktober 2021 te Amsterdam, zijn levensgezel [benadeelde partij] , heeft mishandeld door met kracht tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 22 september 2021 tot en met 24 oktober 2021 te Amsterdam, zijn levensgezel [benadeelde partij] , telkens heeft mishandeld door:
- op 22 september 2021 een parfumfles tegen haar hoofd te gooien en
- op 14 oktober 2021 met kracht met een vlakke hand tegen haar (linker)oor en jukbeen te slaan en
- omstreeks 24 oktober 2021 met kracht in haar gezicht met de vuist te stompen;
3.
op 22 september 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander, heeft vernield.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 133 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de gevolgen die verdachte heeft ondervonden ten gevolge van het handelen van de recherche en van aangeefster en aan verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn toenmalige partner. Verdachte heeft daarbij onaanvaardbaar geweld gebruikt. Hij heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft bij haar pijn en letsel veroorzaakt. Verdachte heeft er telkens voor gekozen geweld te gebruiken in plaats van zich te onttrekken aan de conflictsituaties tussen hem en het slachtoffer. Tijdens één van deze conflicten heeft verdachte ook een raam in de woning van het slachtoffer vernield.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 14 februari 2022, opgemaakt door [naam 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte heeft een uitvoerige justitiële voorgeschiedenis waarbij hij is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Hij is niet eerder veroordeeld wegens huiselijk geweld. Verdachte maakte voorheen deel uit van een crimineel milieu. Hij heeft meermalen kenbaar gemaakt hier afstand van te willen nemen en heeft hier in de afgelopen periode stappen in weten te zetten, met name op het gebied van werk. In hoeverre deze contacten ook afstand van hem hebben genomen is niet duidelijk. Gedurende zijn laatste detentie werd de steun van zijn familie en zijn partner als een beschermende factor omschreven. Dit lijkt ten aanzien van zijn relatie niet meer het geval te zijn. Eerder is een ambulante behandeling geadviseerd, waarbij specifieke aandacht kan worden besteed aan zijn psychische functioneren en zijn agressieregulatie. Hier is echter nog geen invulling aan gegeven. Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, waaronder een meldplicht, het ondergaan van een ambulante behandeling en een contactverbod.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een e-mail 27 januari 2023 van reclasseringswerker [naam 3] , verbonden aan Reclassering Nederland. Deze e-mail houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
In 2020 heeft verdiepingsdiagnostiek plaatsgevonden in een andere strafzaak. Geadviseerd werd om psychotherapie te volgen met als specifieke doelen het onderzoeken en bewerken van narcistische afweer, het opstellen van een delictanalyse en het komen tot risicofactoren en beschermende factoren. Verdachte is aangemeld voor behandeling, maar de behandeling is afgewezen in verband met veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van bedreigingen van het leven van verdachte. Hij zou in 2014/2015 op een dodenlijst hebben gestaan en in 2020 is hij voor zijn woning beschoten. Bij de start van het schorsingstoezicht woonde verdachte in de woning van zijn broer. Door uitspraken van zijn ex-partner naar de familie van verdachte over zijn geaardheid, kon hij niet langer in de woning van zijn broer verblijven. Sindsdien heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Verdachte is sinds mei 2022 voornemens om te verhuizen naar België. Hij zou daar werk hebben gevonden. Hij stelt zijn plannen om te verhuizen steeds uit, omdat hij eerst de uitkomst van zijn strafzaak wil afwachten zodat hij daarna met een schone lei in België kan beginnen. Vanwege het voornemen van verdachte om zich in België te vestigen en omdat behandeling niet uitvoerbaar is gebleken, wat een belangrijke factor is voor recidivevermindering, wordt geadviseerd geen reclasseringstoezicht aan verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten, waaronder een recente veroordeling in 2021 voor een poging tot doodslag. Er is dus sprake van recidive.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf ook rekening met het letsel dat door verdachte is toegebracht. Het slachtoffer heeft als gevolg van het geweld een snee op het voorhoofd opgelopen met een ontsierend litteken. Daarnaast is haar trommelvlies geperforeerd met als gevolg dat zij daar nu een litteken heeft en een ruis in haar oor heeft en daar tot op heden last van ondervindt. Ook houdt de rechtbank er in strafverzwarende zin rekening mee dat het geweld in de relationele sfeer heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal echter aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de duur de hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Alles overwegende vindt de rechtbank de vordering van de officier van justitie passend en geboden en legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 180 dagen, waarvan 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.815,- aan vergoeding van materiële schade en € 4.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De gestelde materiële schade bestaat uit de reparatiekosten voor de iMac die door verdachte zou zijn vernield.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij aangevoerd dat zij zowel fysiek letsel als psychisch leed heeft ondervonden. Als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft zij verwondingen, blauwe plekken en een snijwond in haar nek opgelopen. Een litteken van de snijwond is tot op heden nog zichtbaar. Als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft zij een wond op haar voorhoofd opgelopen, wat moest worden gehecht en waarvan nog steeds een ontsierend litteken zichtbaar is. Ook was haar trommelvlies gescheurd en daar ondervindt zij langdurig hinder van en het heeft tot arbeidsongeschiktheid geleid. Het trommelvlies was pas op 20 september 2022 hersteld, maar als gevolg van de perforatie heeft zij een ruis in haar oor. Verder heeft de benadeelde partij als gevolg van dit feit letsel aan haar rug en een blauw oog opgelopen, waarvoor zij langdurig zware pijnstillers heeft moeten gebruiken.
De benadeelde partij ervaart tot op heden klachten als gevolg van het huiselijk geweld. Zij heeft last van paniekaanvallen, herbelevingen en is prikkelbaar. Er is een vermoeden dat zij lijdt aan een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Zij is verwezen naar een psycholoog, maar staat tot op heden nog op een wachtlijst.
10.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- voor vergoeding van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Aannemelijk is dat de benadeelde partij gevolgen heeft ondervonden als gevolg van de mishandeling.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie erop gewezen dat er een offerte is bijgevoegd, maar geen bon. In het dossier zit weliswaar een foto van de iMac waarop te zien is dat het scherm is beschadigd, maar het is niet bekend hoe oud de iMac was en afgevraagd kan worden of de iMac niet totalloss is. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering zijn geheel af te wijzen, omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van alle feiten. Subsidiair heeft de verdediging de hoogte van de vordering betwist. Ten aanzien van de iMac is niet bekend welk type iMac het betrof. Evenmin blijkt uit de offerte wat er precies kapot was. Een nieuw scherm kost volgens het internet € 195,-.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de rol van aangeefster. Zij heeft hem maandenlang uitgescholden en heeft zijn familie ingelicht over zijn seksuele geaardheid. De brief van de huisarts waarin aangeefster wordt verwezen voor behandeling van haar psychische klachten dateert van voor de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij kampte toen dus al met psychische klachten. Het geestelijk letsel dient te kunnen worden vastgesteld van objectieve maatstaven en daarvoor dient een specialist te worden ingeschakeld. Dat is niet gebeurd.
Ten aanzien van de perforatie van het trommelvlies heeft de verdediging erop gewezen dat dit niet wordt onderbouwd met stukken. Het litteken op het voorhoofd van de benadeelde partij bevindt zich in de haargrens en is daarom niet uiterlijk waarneembaar. Ook schrijft de huisarts dat ten aanzien van het fysieke letsel er geen reden is om te denken aan restschade.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de gevorderde schadevergoeding ziet op de vernieling van de iMac, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd en de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit blijkt uit het dossier en blijkt uit de letselverklaringen. De benadeelde partij heeft meerdere forse letsel opgelopen als gevolg van het feit. Zij heeft langdurig hinder ondervonden als gevolg van de perforatie van haar trommelvlies. Ook heeft zij een litteken overgehouden aan de wond op haar voorhoofd. Dit litteken bevindt zich in de haargrens, maar is zichtbaar.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
10.5
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten is toegebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
132 (honderdtweeëndertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.500,- (vijftienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. Meulman en D.J.L. Rantong, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2023.