ECLI:NL:RBAMS:2023:1076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13.284720.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling; veroordeling voor openlijke geweldpleging en mishandeling met de dood tot gevolg; medeplegen van verbranden lijk

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verschillende geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 13 september 2021 een confrontatie plaatsvond tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij stenen naar de boot van het slachtoffer werden gegooid en het slachtoffer werd achtervolgd en mishandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan poging tot doodslag of zware mishandeling, maar wel aan openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met de dood tot gevolg, omdat het slachtoffer is overleden door een schroevendraaier die door de verdachte in het hoofd van het slachtoffer is gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van opzet of voorbedachten rade, maar dat de mishandeling wel heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van het verbranden van het lijk van het slachtoffer. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met een schadevergoedingsmaatregel voor de nabestaanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.284720.21
Datum uitspraak: 1 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2022, 22 april 2022, 28 juni 2022 en 30 en 31 januari 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, en de raadsvrouw van de nabestaanden, mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – kort weergegeven – beschuldigd van:
Het samen met een ander proberen te doden van [slachtoffer] op 13september 2021 te Amsterdam door het gooien van stoeptegels naar diens boot en het slaan van [slachtoffer] . Voor het geval poging tot doodslag niet kan worden bewezen zijn deze gedragingen tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling dan wel als openlijke geweldpleging;
Het samen met een ander (met voorbedachten rade) doden van [slachtoffer] in de nacht van 17 op 18 september 2021 te Amsterdam door hem vast te pakken, te slaan en met een schroevendraaier in het hoofd te steken. Voor het geval moord dan wel doodslag niet kan worden bewezen zijn deze handelingen tenlastegelegd als mishandeling (met voorbedachten rade) met de dood als gevolg.
Het samen met een ander verbranden van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] dan wel een poging daartoe in de nacht van 18 op 19 september 2021 door het lijk met benzine te overgieten en die benzine aan te steken.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Inleiding

Op 13 september 2021 vond rondom de Wim Ibobrug en bij de Houthavens te Amsterdam een confrontatie plaats tussen enerzijds [slachtoffer] en anderzijds verdachte (hierna: verdachte of [verdachte] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Dit staat niet ter discussie. De vraag is of verdachten zich tijdens deze confrontatie schuldig hebben gemaakt aan geweld tegen [slachtoffer] , en zo ja of dit een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling dan wel een openlijke geweldpleging oplevert.
Een week later, op 20 september 2021, werd een zwartgeblakerd lijk gevonden op de Distelweg te Amsterdam. Dit bleek het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te zijn. [verdachte] en [medeverdachte 1] worden verdacht van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het in brand steken van het lijk. Uit forensisch onderzoek komt naar voren dat [slachtoffer] is overleden doordat een schroevendraaier van [verdachte] in het achterhoofd van [slachtoffer] terecht is gekomen. [medeverdachte 1] en [verdachte] verklaren verschillend over hoe dit is gebeurd. In deze zaak gaat het vooral om de vraag of het letsel aan het achterhoofd van [slachtoffer] intentioneel of accidenteel is toegebracht, met andere woorden: of de dood van [slachtoffer] opzettelijk of per ongeluk is veroorzaakt. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachten samen het lijk van [slachtoffer] hebben verbrand of geprobeerd te verbranden.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, primair en feit 1, subsidiair en moet worden veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en zijn boot.
Ook kan doodslag op [slachtoffer] worden bewezen. Verdachte verklaart dat hij op [slachtoffer] is gesprongen met een schroevendraaier in zijn (rechter)vuist geklemd. Diverse getuigen ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [getuige 1] en [getuige 2] ) verklaren dat zij – deels op verschillende momenten – van verdachte hebben gehoord dat hij het slachtoffer (meerdere keren) heeft gestoken met een schroevendraaier c.q. dat hij hem heeft vermoord. Uit de forensische bevindingen volgt dat het overlijden zeer goed verklaard kan worden door perforatie van de schedel en grote hersenen (passend bij steekletsel) linksachter aan het achterhoofd en dat een andere doodsoorzaak ontbreekt. Verder vermeldt het rapport van het forensisch pathologisch onderzoek dat het aspect van het steekletsel beter passend is bij toegebracht geweld dan door letsel van accidentele aard. Steken met een schroevendraaier zou een dergelijk wondkanaal kunnen verklaren. Het steekletsel is dus opzettelijk toegebracht. Voor voorbedachten rade en medeplegen is geen bewijs, dus van deze onderdelen moet verdachte worden vrijgesproken.
Tot slot moet verdachte worden veroordeeld voor het samen met [medeverdachte 1] verbranden van het lijk van [slachtoffer] .
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt ook dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, primair en feit 1, subsidiair en dat een bewezenverklaring kan volgen voor openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en zijn boot.
Verdachte moet worden vrijgesproken van moord c.q. doodslag op [slachtoffer] , nu hij geen opzet had op diens dood en evenmin sprake is van voorbedachten rade.
Ook moet verdachte worden vrijgesproken van het samen met [medeverdachte 1] verbranden van het lijk van [slachtoffer] . Het is juist dat verdachte wist wat [medeverdachte 1] van plan was, dat hij wist van de benzine en dat hij is meegegaan naar het terrein waar het lijk van [slachtoffer] lag, maar verbranden van het lijk is niet wat verdachte wilde. Hij is daarom op afstand gebleven en heeft geen bijdrage willen leveren aan dit feit. De betrokkenheid van verdachte kan hoogstens als medeplichtigheid worden aangemerkt, maar dat is niet tenlastegelegd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1: vrijspraak van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling; veroordeling voor openlijke geweldpleging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen wat onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Wel vindt de rechtbank openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en zijn boot bewezen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben bekend dat zij op 13 september 2021 te Amsterdam vanaf de Wim Ibobrug stoeptegels hebben gegooid op het dak van de zeilboot van [slachtoffer] . Dit wordt door meerdere getuigen bevestigd, namelijk door medeverdachte [medeverdachte 2] en getuige [getuige 3] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vervolgens samen met [verdachte] achter [slachtoffer] aan is gereden, op diens boot is gesprongen en hem een aantal klappen op zijn gezicht heeft gegeven. [verdachte] heeft daarbij volgens [medeverdachte 1] het touw van de boot vastgehouden. Deze gang van zaken wordt bevestigd door [verdachte] , die heeft bekend dat hij het touw heeft vastgehouden, omdat de boot van de kant af raakte toen [medeverdachte 1] erop sprong. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dit alles heeft gezien. De rechtbank vindt dat het geweld tegen [slachtoffer] niet los kan worden gezien van het daaraan voorafgaande geweld tegen zijn boot. Er is sprake van een aaneenschakeling van gedragingen, gericht op het intimideren van [slachtoffer] , bestaande uit het gooien van stenen op de boot van [slachtoffer] , het achtervolgen van [slachtoffer] met de auto, het op zijn boot springen en het slaan van [slachtoffer] . Verdachten waren continu samen en hebben ook samen gehandeld. Uit het dossier komt weliswaar naar voren dat het initiatief vooral vanuit [medeverdachte 1] kwam en dat [medeverdachte 1] de leiding had, maar de rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] na het gooien van de stenen wist dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te gaan opzoeken en mishandelen. [verdachte] heeft – zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat hij op voorhand geen wetenschap van dit doel zou hebben gehad – door het vasthouden van het touw om te voorkomen dat de boot zou wegdrijven een zodanig significante bijdrage aan het geweld geleverd dat de intimidatie en mishandeling van [slachtoffer] zijn bevorderd. Het geweld is dus in vereniging gepleegd.
4.3.2.
Feit 2: vrijspraak van moord c.q. doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat moord op [slachtoffer] niet kan worden bewezen. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank evenmin bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van mishandeling met de dood tot gevolg.
De doodsoorzaak
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een onnatuurlijke dood is gestorven. De rechtbank vindt op basis van de verklaring van verdachte, de bevindingen van de politie, het schouwverslag en de rapportage van de forensisch arts bewezen dat de doodsoorzaak de perforatie van de schedel en hersenen is geweest en dat deze perforatie is ontstaan door de schroevendraaier van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat het zijn schroevendraaier was die in het hoofd van [slachtoffer] terecht is gekomen. De forensisch arts heeft geconcludeerd dat het overlijden zeer goed kan worden verklaard door perforatie van de schedel en grote hersenen (passend bij steekletsel) linksachter aan het achterhoofd. Het wondkanaal door de hersenvliezen (met betekenisvolle bloeduitstorting onder het harde hersenvlies) en door de hersenen kan het overlijden zeer goed verklaren mede gezien het ontbreken van een andere doodsoorzaak.
Volgens verdachte was sprake van een ongeluk. Het dossier bevat geen camerabeelden van het incident. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren weliswaar aanwezig bij het steekincident, maar verklaren dat zij het steken met de schroevendraaier niet hebben gezien. Verder was er niemand aanwezig op het terrein aan de Distelweg. Behalve verdachte [verdachte] is er dus niemand die uit eigen waarneming kan verklaren hoe het steken precies is gebeurd.
De verklaring van [verdachte]
Uit de verklaringen van verdachte volgt het volgende scenario. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden in de nacht van 17 op 18 september 2021 wederom een confrontatie met [slachtoffer] . Terwijl [verdachte] en [slachtoffer] op elkaar af liepen, zag [verdachte] dat [slachtoffer] een voorwerp in zijn hand hield, maar hij kon niet zien wat. [verdachte] pakte daarop, denkend aan de voorgeschiedenis en de eerdere confrontatie van 13 september 2021, de schroevendraaier die hij bij zich had uit zijn broekzak in zijn rechterhand. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens met zijn rechterhand met gebalde vuist een klap gegeven, precies op zijn neus. [slachtoffer] kwam door de klap ten val en viel naar achteren. Terwijl [slachtoffer] door de klap naar achteren viel, verloor [verdachte] zijn evenwicht en viel hij voorover. De handen van [verdachte] gingen daarbij automatisch naar voren om de val op te vangen. Hij had de schroevendraaier in zijn rechterhand vast met de punt omhoog. [verdachte] is met [slachtoffer] mee gevallen met zijn handen achter het hoofd van [slachtoffer] , terwijl hij de schroevendraaier nog steeds in zijn rechterhand had. Door deze val is [slachtoffer] met zijn hoofd op de punt van de schroevendraaier gevallen. [slachtoffer] lag op zijn rug en bewoog na de val niet meer.
Het forensisch onderzoek
Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden, alsmede een reconstructie. Op basis van het bijwonen van de reconstructie en bestudering van de camerabeelden daarvan heeft de forensisch arts, P.M.I. van Driessche (hierna: de deskundige) het volgende geconcludeerd:
“Alhoewel de beschreven en voorgedane locatie van de schroevendraaier kan passen bij het aangetroffen wondkanaal en diens lokalisatie aan en in het hoofd, is de beschreven oplevering van krachtsinwerking minder aannemelijk.
-
Er wordt immers beschreven dat de rechterhand zich voor aan het gelaat of mogelijk zelfs (ten aanzien van het slachtoffer) iets rechts aan het gelaat bevond voorafgaand aan de val. Om tot de beschreven eindsituatie te komen dienen die hand en de schroevendraaier tijdens de val naar de achterzijde van het hoofd bewogen te zijn met de schroevendraaier uiteindelijk in opstaande en gefixeerde positie. Daarnaast werd beschreven en voorgedaan dat dhr. [verdachte] met zijn lichaam op het lichaam van het slachtoffer viel en er derhalve buiten de val geen bijkomende kracht op het hoofd zou zijn uitgeoefend toen het hoofd op de schroevendraaier terechtgekomen zou zijn.
Derhalve geven de verklaringen en voorgedane handelingen in deze reconstructie geen goede verklaring voor het aangetroffen letsel aan het achterhoofd, en zijn de bevindingen waarschijnlijker aan te treffen gegeven een andere verklaring (zoals bijvoorbeeld intentioneel toegebracht letsel).”
Op de zitting heeft de deskundige herhaald dat hij het scenario van verdachte onwaarschijnlijk vindt. Daarbij heeft hij toegelicht dat die conclusie in overwegende mate is gebaseerd op de onlogische beweging die de hand van [verdachte] tijdens de val zou hebben gemaakt. De deskundige is daarbij uitgegaan van één bepaalde slagrichting, te weten vanuit de verdachte gezien van rechts naar links richting de neus van [slachtoffer] , zoals de deskundige dit tijdens de reconstructie heeft waargenomen. De deskundige is ervan uitgegaan dat [verdachte] vervolgens, tijdens de val, zijn arm weer naar rechts heeft bewogen om deze vervolgens rechts langs het hoofd van [slachtoffer] naar het achterhoofd van [slachtoffer] te brengen. Desgevraagd heeft de deskundige toegelicht dat bij een andere variant van de slagbeweging die verdachte heeft gemaakt, de hoek van de vuistslag en het doorschieten van de hand van verdachte langs het hoofd van [slachtoffer] , en daarmee het door verdachte geschetste scenario, minder onwaarschijnlijk wordt. De deskundige heeft andere varianten echter niet betrokken in zijn onderzoek en kan (daarom) daarover geen waarschijnlijkheidsoordeel geven.
Aan de conclusie van de deskundige ligt naar eigen zeggen niet zozeer een specifieke deskundigheid maar meer het logisch nadenken ten grondslag. Er bestaat geen specifieke deskundigheid voor een geobjectiveerd waarschijnlijkheidsoordeel over het ontstaan van steekletsel in het hoofd tijdens een val op een scherp voorwerp. Bij een dergelijke val spelen vele variabelen een rol. In een experimentele setting en met logisch redeneren kunnen bepaalde conclusies worden getrokken. In zijn algemeenheid geldt dat een schedel kan breken bij een val vanuit staande positie. Als iemand op een breedvlakkig voorwerp valt kan dat leiden tot een schedelbreuk, en als iemand op een scherp voorwerp valt kan dat leiden tot perforatie van de schedel, aldus de deskundige. De variabelen zijn dan onder meer de druk en krachtsinwerking, de positie en het gewicht van de personen, het afremmen/breken van de val en het afrollen van het hoofd. De mate van druk en kracht zijn volgens de deskundige heel moeilijk vast te stellen. Tot slot heeft de deskundige met betrekking tot het steekletsel in het achterhoofd van [slachtoffer] verklaard dat dit steekletsel kan zijn ontstaan op de wijze zoals verdachte heeft verklaard en uitgebeeld. Hij kan niet zeggen of in dat geval het letsel accidenteel of intentioneel is toegebracht.
Het slachtoffer had naast het steekletsel in het achterhoofd ook andere letsels, waaronder schaaf- en krasletsel aan zijn linkerschouder en linkerarm. Volgens de deskundige kunnen dit bij leven opgelopen letsels zijn geweest die door de brandschade zijn opgerekt tot open verwondingen en er daardoor groter uitzien. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de waarschijnlijkheid daarvan en ook niet over de datering van deze verwondingen. In de huid van het slachtoffer waren ter hoogte van de linkerschouder vier beschadigingen zichtbaar, voorzien van korstvorming en een blauwe verkleuring van de huid. De politie concludeert dat deze verwondingen vóór het overlijden zijn ontstaan. De deskundige deelt deze conclusie niet, aangezien bij ontbinding verkleuring van de huid ontstaat en bij verbranding stollingen en korstvorming. Ten aanzien van de bandvormige bloeduitstorting aan de linkerflank van het slachtoffer denkt de deskundige eerder dat dit met een groter, langwerpiger voorwerp is toegebracht dan met een schroevendraaier. Over het letsel aan de linkerpols en linkerbovenbeen, bestaande uit een rode lijnvormige oppervlakkige huidbeschadiging met een hierin wat rechthoekig patroon, stelt de politie dat deze kunnen zijn veroorzaakt door een schroevendraaier. De deskundige heeft op de zitting verklaard dat hij niet kan zeggen of deze krassen zijn ontstaan door een voorwerp dat tegen het lichaam is gebracht of doordat het lichaam tegen iets anders is gebracht. Dit letsel kan door een schroevendraaier zijn ontstaan, maar ook door duizend en één andere dingen, aldus de deskundige. De conclusie van de politie dat ovale wonden beter passen bij steken of krassen met een platte schroevendraaier dan een kruiskop deelt de deskundige ook niet. Deze conclusie is volgens hem zacht qua bewijswaarde, nu een ovale verwonding ook kan zijn ontstaan door een rond voorwerp. De overige letsels van het slachtoffer kunnen niet specifiek worden verklaard, en kunnen ook zijn ontstaan door meermaals vallen, aldus de deskundige.
De getuigenverklaringen
Alhoewel er geen getuigen van de confrontatie zijn, zijn er wel meerdere personen die verklaren dat zij van [verdachte] zelf hebben gehoord dat en hoe hij [slachtoffer] heeft gestoken. Dit betreft [medeverdachte 1] , de partner van [medeverdachte 1] ( [getuige 1] ) en een jeugdvriend van [medeverdachte 1] en tevens kennis van [verdachte] ( [getuige 2] ).
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat Ben hem heeft verteld dat hij [slachtoffer] van beneden en in zijn schedel had gestoken. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij op de plaats delict geen schroevendraaier in de hand van [verdachte] heeft gezien.
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] haar heeft verteld dat hij iemand gestoken had en dat hij een steekbeweging maakte toen hij het vertelde. Bij de rechter-commissaris verklaarde [getuige 1] dat [verdachte] zei dat hij meerdere keren gestoken had en dat hij meerdere stekende bewegingen maakte in de lucht, bovenhands, met zijn vuist rechtop, met een beweging van achter naar voor, en nadeed hoe hij stak.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] hem vertelde dat hij [slachtoffer] in zijn kop en zijn nek heeft gestoken en dat hij niet meer kon ophouden van de adrenaline. [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet meer wistof [verdachte] ‘slaan’ of ‘steken’ zei, maar dat hij aannam dat het ‘steken’ was omdat het slachtoffer verwond was. Gevraagd naar zijn eerdere verklaring bij de politie verklaarde [getuige 2] vervolgens dat hij dat een beetje vergeten was maar dat het gegaan is zoals hij eerder bij de politie had verklaard.
Conclusie
De rechtbank stelt voorop dat de door verdachte naar voren gebrachte gang van zaken opmerkelijk en niet direct voor de hand liggend is. Dat maakt echter niet dat dit scenario zonder meer kan worden uitgesloten.
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen van de deskundige dat het steekletsel in het achterhoofd van [slachtoffer] kán zijn ontstaan op de wijze zoals verdachte heeft verklaard en uitgebeeld en dat het forensisch onderzoek dit scenario niet uitsluit. De rechtbank stelt vast dat de deskundige het scenario van verdachte onwaarschijnlijk vindt, maar dat hij vanuit zijn deskundigheid als arts en forensisch patholoog geen waarschijnlijkheidsoordeel over het scenario van verdachte kan geven en bij nader doorvragen geen uitspraak kan doen over de vraag of het steekletsel opzettelijk of per ongeluk is veroorzaakt. Daar komt bij dat de deskundige is uitgegaan van één bepaald scenario, terwijl informatie over belangrijke variabelen, zoals de houding van het slachtoffer en verdachte vóór de klap, de slagbeweging en de hoek van de vuistslag, het doorschieten van de vuist van verdachte, de wijze waarop slachtoffer en verdachte zijn gevallen, en de positie van het hoofd van het slachtoffer na de klap en na de val, ontbreekt. Het waarschijnlijkheidsoordeel van de deskundige wordt minder stellig wanneer andere mogelijke slagrichtingen in ogenschouw worden genomen.
Het overige letsel van het slachtoffer maakt het scenario van verdachte evenmin onaannemelijk. Aangezien de deskundige de conclusies van de politie over de overige letsels op belangrijke onderdelen niet deelt en bovendien niet kan vaststellen wanneer de letsels zijn ontstaan en of deze al dan niet zijn uitgebreid door de verbranding van het lijk, schuift de rechtbank de conclusies van verbalisant T-334 over deze letsels terzijde. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte meermaals met een schroevendraaier heeft gestoken of het overige letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Ten aanzien van de getuigenverklaringen zij vooropgesteld dat daarmee behoedzaam moet worden omgegaan. Ten eerste omdat alle verklaringen van ‘horen zeggen’ zijn. Immers, geen van de getuigen heeft uit eigen waarneming verklaard over het steken en [medeverdachte 1] heeft verklaard bij het steekincident geen schroevendraaier te hebben gezien. Ten tweede omdat [getuige 1] en [getuige 2] geen onafhankelijke getuigen zijn, maar nauw verbonden aan [medeverdachte 1] , die verklaart dat het anders is gegaan dan [verdachte] schetst, namelijk dat hij heeft gezien dat [verdachte] meermalen een stompende beweging richting het hoofd en bovenlichaam van [slachtoffer] maakte. Dat verdachte ‘meermalen’ en ‘in de nek’ zou hebben gestoken, strookt niet met de onderzoeksbevindingen van de schouwarts en de conclusies van de forensisch patholoog en ook niet met de verklaring van verdachte. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden bij de rechter-commissaris wisselend ten opzichte van wat zij zelf eerder bij de politie hebben verklaard. De rechtbank vindt gelet op deze inconsistenties en de tegenstrijdigheden met de overige bewijsmiddelen dat de getuigenverklaringen ‘van horen zeggen’ niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring van moord of doodslag. Ten slotte vindt de rechtbank de formuleringen die [verdachte] volgens de getuigen zou hebben gebruikt
(“Ik heb hem vermoord.”en
“Ik heb hem gestoken.”)niet van belang voor het bewijs, aangezien dit kennelijk de manier is waarop verdachte zich uitdrukt. Zelfs op de zitting gebruikte verdachte deze bewoordingen, wat de rechtbank veelzeggend vindt. Kennelijk voelt het voor verdachte zo dat hij [slachtoffer] heeft vermoord. Hierbij moet worden meegewogen dat de betekenis die de gemiddelde Nederlander in het dagelijks spraakgebruik toekent aan het woord ‘vermoord’ niet dezelfde hoeft te zijn als de juridische definitie. De woordkeuze van verdachte laat dus de mogelijkheid van het per ongeluk steken open.
Gelet op al het voorgaande wordt de verklaring van verdachte niet ontkracht door de overige bewijsmiddelen en blijft het scenario waarin sprake is geweest van een ongeluk mogelijk. In dit scenario is geen sprake van voorbedachten rade en evenmin van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Voor het bewijs van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen tot de dood van [slachtoffer] zou leiden. Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door een handeling komt te overlijden. Verdachte heeft [slachtoffer] met gebalde vuist één klap gegeven in het gezicht. Hoewel uit de manier van slaan en het daardoor vallen van het slachtoffer kan worden afgeleid dat verdachte met kracht heeft geslagen, kan niet worden gesteld dat deze klap een aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. Een klap in het gezicht leidt naar algemene ervaringsregels niet snel tot de dood. Ook het feit dat verdachte een schroevendraaier in zijn vuist had levert niet een dergelijke reële kans op, want verdachte sloeg het slachtoffer in het gezicht met zijn gebalde vuist en niet met de punt van de schroevendraaier. Evenmin is het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van de dood dat – voor zover een aanmerkelijke kans hierop zou hebben bestaan – verdachte moet worden geacht die kans te hebben aanvaard.
4.3.3.
Feit 2: veroordeling voor mishandeling met de dood tot gevolg
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bewezen vindt dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met gebalde vuist een klap te geven en dat [slachtoffer] als gevolg van die mishandeling is komen te overlijden. De raadsman heeft verzocht om verdachte ook vrij te spreken van deze variant van het tenlastegelegde, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood en omdat er geen bewijs is voor het onderdeel ‘(vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te steken/prikken’. De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien in deze delictsomschrijving het gevolg is geobjectiveerd. Dat betekent dat alleen moet worden gekeken naar de oorzaak en het gevolg, en niet naar de (mate van) schuld aan het gevolg. Voor een bewezenverklaring van mishandeling met de dood tot gevolg is dus geen opzet op de dood vereist. Voldoende is dat is komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen de mishandeling en de dood. Nu de klap wel is bewezen, leidt het ontbreken van bewijs voor de overige onderdelen van het tenlastegelegde niet tot gehele, maar slechts tot partiële vrijspraak.
Het beroep op (putatief) noodweer
De raadsman vindt dat verdachte ten aanzien van feit 2 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op (putatief) noodweer toekomt. De verdachte en het slachtoffer bevonden zich op een onheilspellend verlaten terrein waar geen directe verlichting is. Het is er donker, verlaten en ruig met begroeiing en heuvels. Een terrein waar koper wordt gesmolten. Alle betrokkenen hadden alcohol en/of drugs gebruikt, zo ook het slachtoffer dat volgens het deskundigenrapport als gevolg van amfetaminegebruik ongeremd gedrag heeft kunnen laten zien. Verdachte dacht te worden aangevallen, want in het donker kwam een persoon plotseling op hem af, agressief, met een voorwerp in zijn hand. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] en het aantreffen van een emmer op de plaats delict. Tijdens de reconstructie heeft verdachte verklaard dat hij daar angstig van werd en dat hij besloot een klap te geven. Deze reactie is begrijpelijk en proportioneel. Voor zover deze situatie niet als een daadwerkelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte moet worden gezien moet in ieder geval putatief noodweer worden aangenomen. Verdachte heeft de situatie oprecht als angstig en aanvallend ervaren en heeft daarop direct gereageerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat geen sprake is van een noodweersituatie.
Het oordeel van de rechtbank
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte mocht daar bovendien ook niet van uitgaan. Verdachte zag een persoon die op hem kwam aflopen en iets in zijn hand had. Dat is onvoldoende om te menen dat hij werd aangevallen. [slachtoffer] had immers geen aanstalten gemaakt om verdachte al dan niet met een voorwerp aan te vallen. Het beroep op (putatief) noodweer wordt verworpen.
4.3.4.
Feit 3: veroordeling voor verbranding van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]
De politie heeft het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zwart geblakerd aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict en de schouw is naar voren gekomen dat de kleding en de huid van het stoffelijk overschot waren aangetast door hitte en vuur. De kleding was deels weggebrand en de huid was deels bruin/zwart verkleurd. De forensisch arts heeft geconcludeerd dat sprake was van tekenen van postmortale brandbeschadiging van het lichaam. Naast de huid en kleding was ook de vegetatie tussen en rondom het stoffelijk overschot deels verbrand. De politie verkreeg bij het forensisch onderzoek op de plaats delict een positieve indicatie op het gebruik van brand versnellende middelen. Op de kleding van [slachtoffer] zijn tijdens het chemisch brandonderzoek vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben ieder voor zich verklaard dat de ander het lijk van [slachtoffer] in brand heeft gestoken met benzine. Beiden hebben verklaard aanwezig te zijn geweest op de plaats delict toen de ander het lijk in brand stak, maar niet te hebben gezien wat de ander precies deed.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de dag na de confrontatie met [slachtoffer] tegen hem zei dat zij het lijk moesten gaan opruimen, en dat [medeverdachte 1] nog benzine had die zij over het lijk heen konden gooien. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat ze samen het terrein op zijn gelopen is dat hij is meegelopen tot het lijk.
[medeverdachte 1] heeft juist verklaard dat hij van [verdachte] mee moest naar de plaats delict, omdat [verdachte] bewijs wilde wissen. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] posities laten zien om ongezien langs camera’s te lopen en heeft de wacht gehouden. [verdachte] zou het lijk hebben overgoten met benzine en in brand hebben gestoken. [medeverdachte 1] heeft de benzine in een fles gedaan en aan [verdachte] gegeven.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachten samen het lijk van [slachtoffer] hebben verbrand. Alhoewel de verklaringen op onderdelen verschillen, komt uit beide verklaringen naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte 1] beiden van tevoren wisten wat het doel was van het terugkeren naar de plaats delict en wat het plan was om dat doel te bereiken. Verdachten hebben van tevoren gesproken over het wissen van bewijs. [medeverdachte 1] heeft de benzine in een fles gedaan. [verdachte] was daarvan op de hoogte. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn samen buiten het zicht van de camera’s teruggelopen naar het lijk. Zij zijn ook weer samen vertrokken nadat het lijk in brand is gestoken. Beide verdachten hadden overduidelijk belang bij het wissen van sporen en het verhullen van de dood en/of de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gezamenlijke uitvoering van een vooraf besproken plan. Dat feitelijk maar een van de twee verdachten de benzine over het lijk heeft gegoten en de benzine heeft aangestoken en dat de rechtbank niet kan vaststellen wie van de verdachten dat heeft gedaan, doet daar niet aan af.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1, meer subsidiair:
op 13 september 2021 te Amsterdam openlijk, te weten op de Wim Ibobrug en aan de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een goed te weten de zeilboot van [slachtoffer] en [slachtoffer] door
- vanaf die brug stoeptegels te gooien in de richting van de zeilboot van [slachtoffer] die zich onder die brug in het water bevond en
- vervolgens achter die zeilboot van [slachtoffer] aan te rijden en
- op die zeilboot van [slachtoffer] te springen en
- met kracht meermalen te stompen tegen het gezicht van [slachtoffer] ;
feit 2, subsidiair:
in de nacht van 17 september tot en met 18 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een klap te geven, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
feit 3, primair:
in de nacht van 18 september tot en met 19 september 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , gedeeltelijk heeft verbrand met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhullen, door een brandbare stof, te weten benzine, over/bij het stoffelijk overschot te brengen en vervolgens die benzine aan te steken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De strafoplegging

8.1.
Het standpunt van de Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van een veroordeling van openlijke geweldpleging, doodslag en het in brand steken van het lijk. De aanleiding van de tenlastegelegde feiten lijkt te zijn dat [medeverdachte 2] is lastig gevallen door [slachtoffer] en dat daar een reactie op is gevolgd. Men ging [slachtoffer] een lesje leren en dat is uit de hand gelopen en heeft geresulteerd in een openlijke geweldpleging. Een paar dagen later ontstond een nieuwe confrontatie. In plaats van elkaar met rust te laten, escaleerde de situatie zodanig dat [slachtoffer] is komen te overlijden. Naast het ontnemen van het leven van [slachtoffer] is er met name veel leed toegebracht aan zijn familie. Daarnaast is ook de maatschappij geschokt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht voor een strafoplegging ten aanzien van feit 1 een straf op te leggen die niet langer duurt dan het voorarrest en bij een langere detentie de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Voor de strafmaat is verder van belang dat verdachte volgens de persoonlijkheidsdeskundigen zeer beïnvloedbaar is en door dominante types zoals [medeverdachte 1] in problemen komt. Hij houdt zich momenteel niet op met een negatief sociaal netwerk. Daarbij is hij abstinent van cocaïne en speed en doet hij een poging om abstinent te raken van alcohol. Hij heeft een partner die hem ondersteunt en waarmee hij een kind heeft gekregen. Zijn voorkeur gaat tegenwoordig uit naar het zich omringen met zijn gezin.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Door toedoen van verdachte is [slachtoffer] om het leven gekomen. Weliswaar had verdachte geen opzet op de dood van [slachtoffer] , toch heeft hij met zijn handelen [slachtoffer] het meest kostbare goed, het leven, ontnomen. Verdachte heeft niet alleen leed toegebracht aan [slachtoffer] maar ook aan de nabestaanden. Zijn ouders, ex-echtgenote en kinderen, vrienden en overige familieleden zijn door het geweld van verdachte een dierbare verloren. De wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gekomen en de vele vragen die ook na de uitspraak in deze zaak onbeantwoord zullen blijven, hebben blijkens de slachtofferverklaringen veel impact gehad op de nabestaanden. Deze impact zal de rest van hun leven sporen van pijn en verdriet achterlaten die zij met zich mee zullen dragen. Ook de rechtbank vindt het uitermate tragisch dat [slachtoffer] op deze wijze om het leven is gekomen, vooral omdat het geweld volstrekt zinloos was. Er was geen enkele dreiging vanuit [slachtoffer] of andere reden voor verdachte om geweld toe te passen. Dit geweld van verdachte met de dood als gevolg rechtvaardigt op zichzelf al een gevangenisstraf van enige duur.
Naast dit feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en aan het samen met een ander verbranden van zijn stoffelijk overschot. De rechtbank vindt deze feiten ook ernstig. Verdachten hebben stoeptegels gegooid naar de boot van [slachtoffer] . Gelukkig was hij op dat moment in de kajuit, anders had het toen al heel naar kunnen aflopen. [slachtoffer] is vervolgens door verdachten achtervolgd en op zijn eigen boot mishandeld. Dit moet heel intimiderend zijn geweest voor [slachtoffer] , vooral omdat verdachten in de meerderheid waren en hij geen kant op kon. Verdachten hebben met hun handelen niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van [slachtoffer] , maar ook de openbare orde verstoord. Er waren meerdere getuigen van het stenen gooien dat midden op de dag en op de openbare weg plaatsvond. Verdachten hebben er bewust gekozen om zich te bemoeien met een conflict waar zij niet eens deel van uitmaakten en hebben daarbij fors geweld toegepast. Dat is onacceptabel.
Verdachten hebben na het overlijden van [slachtoffer] wederom besloten tot eigenrichting. Ten eerste hebben zij [slachtoffer] (voor) dood achtergelaten op het terrein aan de Distelweg. Vervolgens hebben zij in plaats van de politie te bellen een plan bedacht om ervoor te zorgen dat bewijs voor hun betrokkenheid bij de dood werd gewist. Verdachte heeft ervoor gekozen om met de medeverdachte mee te gaan en samen met hem dit plan uit te voeren. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor (het stoffelijk overschot van) [slachtoffer] en ook niet voor zijn nabestaanden. Het verbranden van een lijk heeft de nabestaanden immers de mogelijkheid van een waardig afscheid van het slachtoffer ontnomen, nu het lijk in vergaande mate was aangetast en beschadigd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op deze ernstige feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf laat de rechtbank zich niet leiden door de omstandigheid dat verdachte sinds juli 2022 op vrije voeten is en dat zijn persoonlijk belang alleen maar is toegenomen, zoals door de raadsman is bepleit. De rechtbank heeft er oog voor dat verdachte hard werkt, voor zijn dochter zorgt, zich niet meer in een negatief sociaal netwerk ophoudt, bijna geen verdovende middelen meer gebruikt en zich tot op heden aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Dit weegt echter niet op tegen de ernst van de feiten en de behoefte aan vergelding en normstelling. Een doel van de gevangenisstraf is namelijk ook het vereffenen van de schuld die is ontstaan jegens de samenleving en de nabestaanden. Een ander doel van de gevangenisstraf is het signaal naar de samenleving, dat geweld en eigenrichting onacceptabel zijn. De rechtbank vindt dus dat verdachte terug moet naar de gevangenis en dat niet kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest.
Er zijn geen uitgangspunten voor strafoplegging in een unieke zaak als deze. Van belang is dat bij verdachte sprake is van matig adaptief functioneren en een verstandelijk beperkt niveau. Volgens de gedragsdeskundigen zijn er geen termen om het tenlastegelegde minder aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank ziet echter wel in dat de beperkingen van verdachte hem beïnvloedbaar hebben gemaakt en dat verdachte zich heeft laten meeslepen door de medeverdachte die dominanter is en duidelijk initiatief en leiding heeft genomen bij feit 1. Tot slot heeft verdachte spijt betuigd en ervan blijk gegeven dat de zaak hem zelf ook niet onberoerd heeft gelaten. Alle hiervoor genoemde omstandigheden overwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn in het dictum nader te noemen goederen in beslag genomen. Deze moeten worden teruggegeven aan verdachte.

10.Ten aanzien van de nabestaanden en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , ex-partner van het slachtoffer, vordert € 1.396,17 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting en de begrafenis, voor haarzelf en haar kinderen. Deze reiskosten van € 191,62 respectievelijk € 63,69 per persoon worden subsidiair door ieder van hen individueel gevorderd. [benadeelde partij 1] vordert ook vergoeding van materiële schade bestaande uit de verblijfskosten voor het bijwonen van de zitting voor haarzelf, haar kinderen en de vader en broer ( [naam broer] ) van het slachtoffer. Ook deze verblijfskosten à € 381,36 per persoon worden subsidiair door ieder van hen individueel gevorderd.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , dochter van het slachtoffer, en [benadeelde partij 3] , zoon van het slachtoffer, vorderen daarnaast ieder € 20.000,- aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] , moeder van het slachtoffer, vordert € 2.557,86 aan vergoeding van materiële schade voor de repatriëring en begrafenis en € 17.500,- aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] , vader van het slachtoffer, vordert € 4.902,99 aan vergoeding van materiële schade voor de grafsteen en € 17.500,- aan affectieschade.
De officier van justitie vindt dat de vorderingen integraal toewijsbaar zijn en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsman vindt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat hij tot vrijspraak heeft gepleit.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële kosten gedeeltelijk toewijsbaar zijn. Voor vergoeding van de reis- en verblijfskosten ten behoeve van de zitting is geen grondslag, nu deze kosten geen schade betreffen die rechtstreeks is geleden door het bewezenverklaarde en de benadeelde partijen zich hebben laten bijstaan door een advocaat als gemachtigde. Alleen een in persoon procederende partij kan reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed krijgen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken. De benadeelde partijen zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De transportkosten voor het overbrengen van het lichaam naar Polen en de begrafeniskosten worden toegewezen aan [benadeelde partij 4] . De kosten van de grafsteen worden toegewezen aan [benadeelde partij 5] . De reiskosten voor het bijwonen van de begrafenis voor haarzelf en haar minderjarige kinderen worden toegewezen aan [benadeelde partij 1] .
De benadeelde partijen die affectieschade hebben gevorderd behoren tot de naasten die op grond van artikel 6:108 lid 3 Burgerlijk Wetboek voor affectieschade in aanmerking komen. De gevorderde affectieschade wordt daarom integraal toegewezen.
De rechtbank zal de hierna in het dictum te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2, subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 141, 151 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, primair, feit 1, subsidiair en feit 2, primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, meer subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
feit 2, subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
feit 3, primair:
medeplegen van een lijk verbranden met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
1. Riem
(Omschrijving: G6111545, Zwart)
2 Schoenen
(Omschrijving: G6111548, Zwart, merk: Nike)
3 Schoenen
(Omschrijving: G6111547, Zwart, merk: Nike)
4 Touw
(Omschrijving: G6111552, Zwart)
5 Broek
(Omschrijving: G6111223, Blauw, merk: Joggingbroek)
6 Tas
(Omschrijving: G6111202, Groen, merk: Heuptas)
7 Telefoontoestel
(Omschrijving: G6110653, Zwart, merk: OPPO A15)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij[benadeelde partij 1]:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 191,08 (honderdeenennegentig euro en acht cent) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , van dit bedrag, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , van een bedrag van € 191,08 (honderdeenennegentig euro en acht cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal drie dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij[benadeelde partij 2]:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , van dit bedrag, bestaande affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 2] , van een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 135 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige materiële deel niet-ontvankelijk in haar vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3] , van dit bedrag, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 3] , van een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 135 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige materiële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 20.057,86 (twintigduizend zevenenvijftig euro en zesentachtig cent) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4] , van dit bedrag, bestaande uit € 2.557,86 (tweeduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 4] , van een bedrag van € 20.057,86 (twintigduizend zevenenvijftig euro en zesentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 135 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige materiële deel niet-ontvankelijk in haar vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 22.276,95 (tweeëntwintigduizend tweehonderdzesenzeventig euro en vijfennegentig cent) en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 5] , van dit bedrag, bestaande uit € 4.776,95 (vierduizend zevenhonderdzesenzeventig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 5] , van een bedrag van € 22.276,95 (tweeëntwintigduizend tweehonderdzesenzeventig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 146 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige materiële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij[naam broer]:
Verklaart [naam broer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. E. Slager en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2023.