ECLI:NL:RBAMS:2023:1075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13.284709.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, veroordeling voor openlijke geweldpleging en medeplegen van verbranden van een lijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling en het verbranden van een lijk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer en zijn boot. Dit geweld vond plaats op 13 september 2021, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte stenen naar de boot van het slachtoffer gooide en hem vervolgens mishandelde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging, gezien de verklaringen van getuigen en de bekentenissen van de verdachten.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het medeplegen van de verbranding van het stoffelijk overschot van het slachtoffer, dat op 20 september 2021 werd aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen het lijk hadden verbrand, waarbij zij voorafgaand aan deze daad een plan hadden gemaakt om bewijs te wissen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat het bewezenverklaarde niet rechtstreeks tot schade had geleid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.284709.21
Datum uitspraak: 1 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
verblijvende op de [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2022, 30 en 31 januari 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, en de raadsvrouw van de nabestaanden, mr. S.C. van Bunnik naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – kort weergegeven – beschuldigd van:
Het samen met een ander proberen te doden van [slachtoffer] op 13 september 2021 te Amsterdam door het gooien van stoeptegels naar diens boot en het slaan van [slachtoffer] . Voor het geval poging tot doodslag niet kan worden bewezen zijn deze gedragingen tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling dan wel openlijke geweldpleging;
Het samen met een ander (met voorbedachten rade) doden van [slachtoffer] in de nacht van 17 op 18 september 2021 te Amsterdam door hem vast te pakken en te slaan en met een schroevendraaier in het hoofd te steken. Voor het geval moord dan wel doodslag niet kan worden bewezen zijn deze handelingen tenlastegelegd als mishandeling (met voorbedachten rade) met de dood als gevolg.
Het samen met een ander verbranden van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] dan wel een poging daartoe in de nacht van 18 op 19 september 2021 door het lijk met benzine te overgieten en die benzine aan te steken.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Inleiding

Op 13 september 2021 vond rondom de Wim Ibobrug en bij de Houthavens te Amsterdam een confrontatie plaats tussen enerzijds [slachtoffer] en anderzijds medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Dit staat niet ter discussie. De vraag is of verdachten zich tijdens deze confrontatie schuldig hebben gemaakt aan geweld tegen [slachtoffer] , en zo ja of dit een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling dan wel een openlijke geweldpleging oplevert.
Een week later, op 20 september 2021, werd een zwartgeblakerd lijk gevonden op de Distelweg te Amsterdam. Dit bleek het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te zijn. [medeverdachte 1] en [verdachte] worden verdacht van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het in brand steken van het lijk. Uit uit forensisch onderzoek komt naar voren dat [slachtoffer] is overleden doordat een schroevendraaier van [medeverdachte 1] in het achterhoofd van [slachtoffer] terecht is gekomen. [verdachte] en [medeverdachte 1] verklaren verschillend over hoe dit is gebeurd. In deze zaak gaat het vooral om de vraag of het letsel aan het achterhoofd van [slachtoffer] intentioneel of accidenteel is toegebracht, met andere woorden: of de dood van [slachtoffer] opzettelijk of per ongeluk is veroorzaakt. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachten samen het lijk van [slachtoffer] hebben verbrand of geprobeerd te verbranden.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, primair, feit 1, subsidiair en feit 2 en moet worden veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en zijn boot en voor het samen met [medeverdachte 1] verbranden van het lijk van [slachtoffer] .
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle varianten van de onder feit 1 tenlastegelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . Bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, maar dat is niet tenlastegelegd. Het slaan van [slachtoffer] kan niet als openlijke geweldpleging worden aangemerkt, omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wel aanwezig waren, maar tijdens die mishandeling niets strafbaars hebben gedaan. Voor openlijke geweldpleging tegen personen zijn ten minste twee daders vereist. Ten aanzien van het onderdeel geweld tegen goederen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Ook vindt de raadsman dat vrijspraak moet volgen van feit 3. Al het bewijs wijst erop dat feit 3 feitelijk is begaan door één persoon. Verdachten beschuldigen elkaar. De rechtbank moet kiezen tussen deze verklaringen, want de twee scenario’s kunnen niet beide waar zijn. Het veroordelen voor medeplegen, omdat beide verdachten een wezenlijk aandeel hebben gehad, waarbij de rollen uitwisselbaar zijn is te gemakkelijk. Op de uitkijk staan is hoogstens een medeplichtigheidshandeling, maar dat is niet tenlastegelegd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1: vrijspraak van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling; veroordeling voor openlijke geweldpleging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen wat onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Wel vindt de rechtbank openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] en zijn boot bewezen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben bekend dat zij op 13 september 2021 te Amsterdam vanaf de Wim Ibobrug stoeptegels hebben gegooid op het dak van de zeilboot van [slachtoffer] . Dit wordt door meerdere getuigen bevestigd, namelijk door medeverdachte [medeverdachte 2] en getuige [getuige] . [verdachte] heeft verklaard dat hij vervolgens samen met [medeverdachte 1] achter [slachtoffer] aan is gereden, op diens boot is gesprongen en hem een aantal klappen op zijn gezicht heeft gegeven. [medeverdachte 1] heeft daarbij volgens [verdachte] het touw van de boot vastgehouden. Deze gang van zaken wordt bevestigd door [medeverdachte 1] , die heeft bekend dat hij het touw heeft vastgehouden, omdat de boot van de kant af raakte toen [verdachte] erop sprong. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dit alles heeft gezien. De rechtbank vindt dat het geweld tegen [slachtoffer] niet los kan worden gezien van het daaraan voorafgaande geweld tegen zijn boot. Er is sprake van een aaneenschakeling van gedragingen, gericht op het intimideren van [slachtoffer] , bestaande uit het gooien van stenen op de boot van [slachtoffer] , het achtervolgen van [slachtoffer] met de auto, het op zijn boot springen en het slaan van [slachtoffer] . Verdachten waren continu samen en hebben ook samen gehandeld. Uit het dossier komt weliswaar naar voren dat het meeste initiatief vanuit [verdachte] kwam en dat [verdachte] de leiding had, maar de rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] na het gooien van de stenen wist dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te gaan opzoeken en mishandelen. [medeverdachte 1] heeft – zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat hij op voorhand geen wetenschap van dit doel zou hebben gehad – door het vasthouden van het touw om te voorkomen dat de boot zou wegdrijven een zodanig significante bijdrage aan het geweld geleverd dat de intimidatie en mishandeling van [slachtoffer] zijn bevorderd. Het geweld is dus in vereniging gepleegd.
4.3.2.
Feit 2: vrijspraak van moord c.q. doodslag en mishandeling met de dood als gevolg
Met de officier van justitie en de raadsman vindt de rechtbank dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. [verdachte] kan geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt ten aanzien van de dood van [slachtoffer] . [verdachte] heeft immers geen enkele gedraging verricht die in causaal verband staat met de dood van [slachtoffer] en er is ook geen sprake van medeplegen met [medeverdachte 1] .
4.3.3.
Feit 3: veroordeling voor verbranding van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]
De politie heeft het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zwart geblakerd aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict en de schouw is naar voren gekomen dat de kleding en de huid van het stoffelijk overschot waren aangetast door hitte en vuur. De kleding was deels weggebrand en de huid was deels bruin/zwart verkleurd. De forensisch arts heeft geconcludeerd dat sprake was van tekenen van postmortale brandbeschadiging van het lichaam. Naast de huid en kleding was ook de vegetatie tussen en rondom het stoffelijk overschot deels verbrand. De politie verkreeg bij het forensisch onderzoek op de plaats delict een positieve indicatie op het gebruik van brand versnellende middelen. Op de kleding van [slachtoffer] zijn tijdens het chemisch brandonderzoek vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben ieder voor zich verklaard dat de ander het lijk van [slachtoffer] in brand heeft gestoken met benzine. Beiden hebben verklaard aanwezig te zijn geweest op de plaats delict toen de ander het lijk in brand stak, maar niet te hebben gezien wat de ander precies deed.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] de dag na de confrontatie met [slachtoffer] tegen hem zei dat zij het lijk moesten gaan opruimen, en dat [verdachte] nog benzine had die zij over het lijk heen konden gooien. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat ze samen het terrein op zijn gelopen is dat hij is meegelopen tot het lijk.
[verdachte] heeft juist verklaard dat hij van [medeverdachte 1] mee moest naar de plaats delict, omdat [medeverdachte 1] bewijs wilde wissen. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] posities laten zien om ongezien langs camera’s te lopen en heeft de wacht gehouden. [medeverdachte 1] zou het lijk hebben overgoten met benzine en in brand hebben gestoken. [verdachte] heeft de benzine in een fles gedaan en aan [medeverdachte 1] gegeven.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachten samen het lijk van [slachtoffer] hebben verbrand. Alhoewel de verklaringen op onderdelen verschillen, komt uit beide verklaringen naar voren dat [medeverdachte 1] en [verdachte] beiden van tevoren wisten wat het doel was van het terugkeren naar de plaats delict en wat het plan was om dat doel te bereiken. Verdachten hebben van tevoren gesproken over het wissen van bewijs. [verdachte] heeft de benzine in een fles gedaan. [medeverdachte 1] was daarvan op de hoogte. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn samen buiten het zicht van de camera’s teruggelopen naar het lijk. Zij zijn ook weer samen vertrokken nadat het lijk in brand is gestoken. Beide verdachten hadden overduidelijk belang bij het wissen van sporen en het verhullen van de dood en/of de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gezamenlijke uitvoering van een vooraf besproken plan. Dat feitelijk maar een van de twee verdachten de benzine over het lijk heeft gegoten en de benzine heeft aangestoken zonder dat de rechtbank kan vaststellen wíe van de verdachten dat heeft gedaan, maakt dat niet anders.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1, meer subsidiair:
op 13 september 2021 te Amsterdam openlijk, te weten op de Wim Ibobrug en aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een goed te weten de zeilboot van [slachtoffer] en [slachtoffer] door
- vanaf die brug stoeptegels te gooien in de richting van de zeilboot van [slachtoffer] die zich onder die brug in het water bevond en
- vervolgens achter die zeilboot van [slachtoffer] aan te rijden en
- op die zeilboot van [slachtoffer] te springen en
- met kracht meermalen te stompen tegen het gezicht van [slachtoffer] ;
feit 3, primair:
in de nacht van 18 september tot en met 19 september 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , gedeeltelijk heeft verbrand met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhullen, door een brandbare stof, te weten benzine, over/bij het stoffelijk overschot te brengen en vervolgens die benzine aan te steken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De strafoplegging

8.1.
Het standpunt van de Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De aanleiding van de tenlastegelegde feiten lijkt te zijn dat [medeverdachte 2] is lastig gevallen door [slachtoffer] en dat daar een reactie op is ondernomen. Men ging [slachtoffer] een lesje leren, wat enorm uit de hand is gelopen en in een openlijke geweldpleging heeft geresulteerd. De maatschappij en nabestaanden zijn daarnaast geschokt door het verbranden van het lijk.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat een straf gelijk aan het voorarrest meer dan voldoende is. Verdachte is verstandelijk beperkt en de feiten kunnen hem volgens de psychiater en de psycholoog slechts in verminderde mate worden toegerekend. Verdachte heeft geen relevant strafblad. Hij heeft bovendien werk, huisvesting en treedt op als mantelzorger voor zijn partner die ernstig ziek en hulpbehoevend is. Als bijzondere voorwaarden moeten uitsluitend reclasseringstoezicht, schuldhulpverlening en eventueel behandeling worden opgelegd, want dagbesteding, huisvesting en middelencontrole zijn inmiddels geregeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] (en zijn boot) en aan het samen met een ander verbranden van zijn stoffelijk overschot. De rechtbank vindt deze feiten ernstig. Verdachten hebben stoeptegels gegooid naar de boot van [slachtoffer] . Gelukkig was hij op dat moment in de kajuit, anders had het toen al heel naar kunnen aflopen. [slachtoffer] is vervolgens door verdachten achtervolgd en op zijn eigen boot mishandeld. Dit moet heel intimiderend zijn geweest voor [slachtoffer] , vooral omdat verdachten in de meerderheid waren en hij geen kant op kon. Verdachten hebben met hun handelen niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van [slachtoffer] , maar ook de openbare orde verstoord. Er waren meerdere getuigen van het stenen gooien dat midden op de dag en op de openbare weg plaatsvond. Verdachten hebben er bewust gekozen om zich te bemoeien met een conflict waar zij niet eens deel van uitmaakten en hebben daarbij fors geweld toegepast. Dat is onacceptabel. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging dat verdachte een leidende rol heeft gehad bij het geweld. Uit het dossier en de behandeling ter zitting komt naar voren dat verdachte het kwalijke van zijn gedrag niet inziet. Hij heeft nog steeds de indruk dat hij juist gehandeld heeft en heeft ook geen spijt van het feit dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.
Verdachten hebben na het overlijden van [slachtoffer] wederom besloten tot eigenrichting. Ten eerste hebben zij [slachtoffer] (voor) dood achtergelaten op het terrein aan de Distelweg. Vervolgens hebben zij in plaats van de politie te bellen een plan bedacht om ervoor te zorgen dat bewijs voor hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] werd gewist. Verdachte heeft ervoor gekozen om met de medeverdachte mee te gaan en samen met hem dit plan uit te voeren. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor (het stoffelijk overschot van) [slachtoffer] en ook niet voor zijn nabestaanden. Het verbranden van een lijk heeft de nabestaanden immers de mogelijkheid van een waardig afscheid van het slachtoffer ontnomen, nu het lijk in vergaande mate was aangetast en beschadigd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op deze ernstige feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf laat de rechtbank zich niet leiden door de omstandigheid dat verdachte sinds februari 2022 op vrije voeten is en zijn leven op orde heeft gebracht. De rechtbank heeft er oog voor dat verdachte een eigen onderneming heeft, mantelzorger is voor zijn ernstig zieke en hulpbehoevende vriendin en uit eigen beweging hulp heeft gezocht bij onder andere Inforsa. Dit weegt echter niet op tegen de ernst van de feiten en de behoefte aan vergelding en normstelling. Een doel van de gevangenisstraf is namelijk ook het vereffenen van de schuld die is ontstaan jegens de samenleving en de nabestaanden. Een ander doel van de gevangenisstraf is het signaal naar de samenleving, dat geweld en eigenrichting onacceptabel zijn. De rechtbank vindt dus dat verdachte terug moet naar de gevangenis en dat niet kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en psycholoog. Zij constateren beiden dat bij verdachte sprake is van verslavingsproblematiek, een verstandelijke beperking en (rand)psychotische klachten. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. Door zijn beperkte verstandelijke capaciteiten kan verdachte maar in beperkte mate de gevolgen van zijn keuzes overzien en is hij beïnvloedbaar. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over.
Omdat de rechtbank de feiten verminderd toerekent aan verdachte is de door de officier van justitie geëiste straf te hoog. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daaraan worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden, met uitzondering van begeleid wonen, contactverbod en meewerken aan dagbesteding. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze voorwaarden niet meer noodzakelijk zijn. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank wel nodig dat een drugsverbod en middelencontrole aan de voorwaardelijke veroordeling worden verbonden. Verdachte gebruikte frequent tot dagelijks en zijn middelengebruik levert een groot risico op recidive op. Een bijzondere voorwaarde biedt anders dan de vrijwillige middelcontrole bij Inforsa een stok achter de deur.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn in het dictum nader te noemen goederen in beslag genomen. Deze moeten worden teruggegeven aan verdachte.

10.Ten aanzien van de nabestaanden en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , ex-partner van het slachtoffer, vordert € 1.396,17 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten voor het bijwonen van de zitting en de begrafenis, voor haarzelf en haar kinderen. Deze reiskosten van € 191,62 respectievelijk € 63,69 per persoon worden subsidiair door ieder van hen individueel gevorderd. [benadeelde partij 1] vordert ook vergoeding van materiële schade bestaande uit de verblijfskosten voor het bijwonen van de zitting voor haarzelf, haar kinderen en de vader en broer ( [naam broer] ) van het slachtoffer.Ook deze verblijfskosten à € 381,36 per persoon worden subsidiair door ieder van hen individueel gevorderd.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , dochter van het slachtoffer, en [benadeelde partij 3] , zoon van het slachtoffer, vorderen daarnaast ieder € 20.000,- aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] , moeder van het slachtoffer, vordert € 2.557,86 aan vergoeding van materiële schade voor de repatriëring en begrafenis en € 17.500,- aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] , vader van het slachtoffer, vordert € 4.902,99 aan vergoeding van materiële schade voor de grafsteen en € 17.500,- aan affectieschade.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, nu het bewezenverklaarde niet rechtstreeks tot schade heeft geleid.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 141 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, primair, feit 1, subsidiair en feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, meer subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
feit 3, primair:
medeplegen van een lijk verbranden met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich niet houdt aan de volgende voorwaarden.
Stelt alsalgemene voorwaarden:
Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:

5.Meewerken aan middelencontroleVerdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

De rechtbank geeft de reclassering opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
1. Personenauto [kenteken]
(Omschrijving: G6047675, Grijs, merk: Fiat, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2009)
2. Trui
(Omschrijving: G6110662, Grijs, merk: Divided hoodie)
3. 6 STK Sleutel
(Omschrijving: G6110631, Chroomkleurig)
4. Broek
(Omschrijving: G6110618, Paars, merk: Legend trainingspak)
5. Jas
(Omschrijving: G6110619, Paars, merk: Legend trainingsjas)
6. Sporttas
(Omschrijving: G6110620, Zwart, merk: Onbekend)
7. Telefoontoestel
(Omschrijving: G6116902, Zwart, merk: Motorola)
8. Onderdeel van voertuig
(Omschrijving: G6110523, Autobekleding)
Beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen:
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
[naam broer] niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [naam broer] in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 4] niet-ontvankelijkin haar vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 3] niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 5] niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 5] in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. E. Slager en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2023.