3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, samen met een ander, medeverdachte [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (feit 1 subsidiair) en aan openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (feit 2).
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
In de namiddag van 14 april 2021 fietst [benadeelde partij] (hierna: aangever) op het fietspad van de Van Baerlestraat in Amsterdam. Ter hoogte van de Ruysdaelstraat worden de fietsers op het fietspad gehinderd door een witte bestelbus die deels op het fietspad staat. Aangever klopt op de achterzijde van de bestelbus, maakt enkele handgebaren naar de inzittenden en vervolgt zijn weg. Verdachte was op dat moment de bestuurder en medeverdachte [medeverdachte] de bijrijder van de witte bestelbus.
Op de Van Baerlestraat bij de kruising met de Frans van Mierisstraat treft aangever opnieuw de eerdergenoemde bestelbus. De bestelbus snijdt aangever op het fietspad af, waardoor hij gedwongen wordt abrupt te stoppen en af te stappen. De bijrijder (medeverdachte) stapt uit de bestelbus en gaat – zonder iets te zeggen – direct op aangever af. Hij pakt hem bij de kraag vast. Ondertussen stapt ook de bestuurder, verdachte, uit en rent richting aangever en geeft hem een vuistslag in het gezicht. Aangever voelt een hevige pijn aan zijn linkeroog en zakt – hoorbaar kermend van de pijn – naar de grond. Terwijl aangever naar de grond zakt, wordt hij een tweede maal met de vuist in het gezicht geslagen door verdachte. Ditmaal wordt hij op zijn voorhoofd geraakt. Aangever verweert zich niet. Op de grond wordt er vervolgens op hem ingetrapt door beide verdachten. Aangever ligt op dat moment ineengedoken op zijn zij (in foetushouding) en beschermt zijn gezicht met zijn handen. Verdachten stappen vervolgens weer in de bestelbus en rijden weg.
Aangever wordt overgebracht naar het ziekenhuis VUmc. Daar wordt vastgesteld dat aangever meerdere breuken in zijn oogkas heeft, waaronder een orbitabodemfractuur, en een geperforeerde en gedestrueerde linkeroogbol. Er is sprake van blijvend oogletsel. Het linkeroog moet als verloren worden beschouwd: aangever zal met dit oog nooit meer kunnen zien. Daarnaast zijn de ribben van aangever gekneusd.
Bewijsoverweging
De rechtbank is uitgegaan van de verklaringen van aangever, afgelegd bij de politie en later bij de rechter-commissaris. De verklaringen van aangever vinden op belangrijke onderdelen steun in het bij aangever geconstateerde letsel en in de gedetailleerde verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden het incident van dichtbij hebben gezien en op 14 april 2021 ter plaatse, afzonderlijk van elkaar, meteen een korte verklaring hebben afgelegd tegenover de politie. [getuige 2] heeft de volgende dag bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. [getuige 1] is enkele dagen later, op 19 april 2021, telefonisch door de politie als getuige gehoord. Zij zijn beiden later nogmaals als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. De verklaring die zij bij de rechter-commissaris hebben afgelegd komt overeen met hun eerdere verklaring(en). De rechtbank vindt deze getuigenverklaringen daarom betrouwbaar en geloofwaardig.
De verdediging heeft in haar verweer een beroep gedaan op de verklaring van getuige [getuige 3] , die het incident ook heeft gezien en die, anders dan de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , spreekt over slechts één klap van de bestuurder en één, mogelijk twee, harde schop(pen) van de bijrijder. Dat de rechtbank niet uitgaat van deze verklaring, is gelegen in het volgende.
Getuige [getuige 2] heeft kort na de geweldpleging foto’s van de plaats delict en het busje gemaakt. Op een van deze foto’s is een stilstaande postbezorger op een fiets te zien waar de politie de identiteit van heeft weten te achterhalen: getuige [getuige 3] . [getuige 3] heeft daardoor eerst op 3 mei 2021, derhalve enkele weken na het incident, op uitnodiging van de politie een eerste getuigenverklaring afgelegd. Ook hij is bij de rechter-commissaris gehoord en heeft zijn eerdere verklaring herhaald. Getuige [getuige 3] heeft bevestigd dat hij op 14 april 2021 aan het werk was en onder meer verklaard dat hij met een zwaarbeladen fiets achter aangever fietste en zowel getuige is geweest van de klap die aangever op het busje gaf als van het vervolgens klemrijden met datzelfde busje van aangever en het daaropvolgend geweld jegens aangever door de bijrijder en bestuurder. [getuige 3] was dus zelf bezig met handelingen tijdens waarnemingen, namelijk fietsen met zware lading en afstappen. Daarbij komt het volgende.
Op een foto (‘foto 1’), waar ook getuige [getuige 3] op de rug is te zien, ligt in het gezichtsveld van de getuige op dat moment kennelijk een vrij grote bloedvlek op het trottoir. Op foto 2 is te zien dat onder het hoofd van aangever, die op dat moment op het trottoir ligt met zijn handen voor/om zijn hoofd, zich een soortgelijke bloedvlek aftekent. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er bloed was in het gezicht van aangever, ‘het stroomde niet maar er was bloed op zijn gezicht.’ Dit laatste wijkt af van wat over de mate van het bloeden is verklaard door aangever (‘na de eerste klap ben ik gelijk gaan bloeden’), getuige [getuige 1] (‘er was bloed ten tijde en ook bloed naderhand’) en getuige [getuige 2] (‘zag veel bloed op gezicht en er lag ook bloed op de plek waar hij lag, bij het fietsenrek, op de stoep. Het was heel naar om te zien want het bloed spoot uit zijn oog.’). De hoeveelheid bloedverlies die door getuige [getuige 3] is waargenomen komt minder goed overeen met wat op de foto’s van de plaats delict is te zien dan wat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hierover hebben verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank wegen, gezien de vorengenoemde feiten en omstandigheden, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarom zwaarder dan die van getuige [getuige 3] en worden deze gebruikt als bewijsmiddelen.
Vrijspraak poging tot doodslag (primair)
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever met de vuist op het linkeroog heeft gestompt en daarna tegen het voorhoofd, en dat beide verdachten aangever – terwijl deze op de grond lag – meermalen hebben geschopt. De rechtbank vindt echter dat onvoldoende vast is komen staan dat één of beide verdachten daarbij ook tegen of in de richting van het hoofd van aangever hebben geschopt. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben weliswaar verklaard dat er door verdachte hard en meermalen met kracht op het hoofd is ingetrapt, maar dat dergelijk geweld tegen het hoofd heeft plaatsgevonden vindt geen steun in het bij aangever geconstateerde letsel. Naast het oogletsel, wat is veroorzaakt door de vuistslag, en een schaafwond, die kan zijn veroorzaakt door het op de grond liggen en daarbij bewegen, blijkt uit de medische informatie niet van enig letsel aan het hoofd. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de foto van het gezicht van aangever, die na afloop is genomen. Bovendien heeft aangever zelf ook niet over dergelijk letsel verklaard. Hij heeft laten weten dat hij in het ziekenhuis pijn voelde aan zijn voorhoofd, maar hij verklaart niet over enig letsel (zoals een bloeduitstorting) en bovendien lijkt deze pijn verband te houden met de stomp die hij tegen zijn voorhoofd kreeg. Onder deze omstandigheden, en mede gelet op de opgerolde (foetus)houding van aangever toen er op hem werd ingetrapt, waardoor de exacte locatie van het terechtkomen van de trappen of schoppen mogelijk niet goed is gezien door getuigen [getuige 2] en [getuige 1] , maakt dat de rechtbank wel aannemelijk vindt dát er getrapt is, maar er niet van overtuigd is dat er ook daadwerkelijk meermalen op of tegen het hoofd is getrapt. De rechtbank gaat uit van één vuistslag op het oog, één op het voorhoofd en meerdere schoppen tegen het lichaam. Deze handelingen zijn ernstig, maar zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte zal van de poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring zware mishandeling (subsidiair)
Aangever heeft zwaar lichamelijk letsel overgehouden aan de mishandeling. Niet is gebleken dat verdachten vol opzet hadden op het toebrengen daarvan. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht dat het geval. Verdachte heeft aangever, die zich niet heeft verweerd en op dat moment zijn hoofd ook nog niet heeft beschermd, (onder meer) hard met de vuist vol op het linkeroog gestompt. Met als gevolg dat de linkeroogkas brak en de linkeroogbol onherstelbaar werd beschadigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht met een vuist stompen op het oog kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, zoals hier het geval. Deze gedraging kan dan ook naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever dat verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben nauw en bewust samengewerkt. Zij zijn kort na elkaar op aangever afgerend en hebben beiden in een zeer korte tijd meerdere geweldshandelingen gepleegd, terwijl zij naast of bij elkaar stonden. Vervolgens zijn zij er samen vandoor gegaan, waarbij zij niet spraken of omkeken naar aangever en hem, hevig bloedend en liggend in foetushouding, aan zijn lot overlieten. De manier waarop het feit werd gepleegd kan niet anders worden gezien dan een bewust gezamenlijk handelen waarvoor beide verdachten verantwoordelijk te houden zijn. Zij waren er op dat moment samen op uit om grof geweld te plegen tegen aangever. De zware mishandeling is de verdachten beiden voor het geheel toe te rekenen.
Feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen en dat wat hierboven is overwogen voor feit 1, is ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank stelt vast dat verdachte diegene is geweest die het oogletsel bij aangever heeft veroorzaakt. Daarom is ook het strafverzwarende onderdeel bewezen.