ECLI:NL:RBAMS:2023:1074

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13/103417-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en openlijke geweldpleging na verkeersincident met blijvend letsel

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte het slachtoffer na een verkeersincident hevig heeft mishandeld. Het slachtoffer, een fietser, werd door de verdachten met een bestelbus klemgereden en vervolgens met een vuist in het gezicht geslagen, wat leidde tot blijvend letsel aan zijn linkeroog. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en openlijke geweldpleging, maar heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat er op het hoofd van het slachtoffer is getrapt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er schadevergoeding toegekend aan het slachtoffer, waaronder € 25.000,- aan smartengeld. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/103417-21
Datum uitspraak: 28 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2023. De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (13/103426-21).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.L.J. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat raadsvrouw, mr. M.M.P.M. Lousberg, namens de benadeelde partij, [benadeelde partij] , naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging – onder feit 1 het verwijt gemaakt dat hij zich op 14 april 2021, samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan het schoppen en/of stompen tegen het hoofd en/of het oog en/of het lichaam van [benadeelde partij] . Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling, meer subsidiair als poging tot zware mishandeling en meest subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Onder feit 2 wordt hem openlijke geweldpleging verweten met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, nu voorgaande handelingen op de openbare weg zouden hebben plaatsgevonden.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair onder feit 1 tenlastegelegde poging tot doodslag kan worden bewezen, alsook feit 2, met uitzondering van het strafverzwarende onderdeel.
Het standpunt van de officier van justitie wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna verder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde onder feit 1 niet kan worden bewezen. Verdachte heeft één vuistslag gegeven en verder hebben er geen geweldshandelingen plaatsgevonden. Er is dus hooguit sprake van het meest subsidiair tenlastegelegde, de mishandeling.
Het standpunt van de verdediging wordt, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna verder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, samen met een ander, medeverdachte [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (feit 1 subsidiair) en aan openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (feit 2).
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
In de namiddag van 14 april 2021 fietst [benadeelde partij] (hierna: aangever) op het fietspad van de Van Baerlestraat in Amsterdam. Ter hoogte van de Ruysdaelstraat worden de fietsers op het fietspad gehinderd door een witte bestelbus die deels op het fietspad staat. Aangever klopt op de achterzijde van de bestelbus, maakt enkele handgebaren naar de inzittenden en vervolgt zijn weg. Verdachte was op dat moment de bestuurder en medeverdachte [medeverdachte] de bijrijder van de witte bestelbus.
Op de Van Baerlestraat bij de kruising met de Frans van Mierisstraat treft aangever opnieuw de eerdergenoemde bestelbus. De bestelbus snijdt aangever op het fietspad af, waardoor hij gedwongen wordt abrupt te stoppen en af te stappen. De bijrijder (medeverdachte) stapt uit de bestelbus en gaat – zonder iets te zeggen – direct op aangever af. Hij pakt hem bij de kraag vast. Ondertussen stapt ook de bestuurder, verdachte, uit en rent richting aangever en geeft hem een vuistslag in het gezicht. Aangever voelt een hevige pijn aan zijn linkeroog en zakt – hoorbaar kermend van de pijn – naar de grond. Terwijl aangever naar de grond zakt, wordt hij een tweede maal met de vuist in het gezicht geslagen door verdachte. Ditmaal wordt hij op zijn voorhoofd geraakt. Aangever verweert zich niet. Op de grond wordt er vervolgens op hem ingetrapt door beide verdachten. Aangever ligt op dat moment ineengedoken op zijn zij (in foetushouding) en beschermt zijn gezicht met zijn handen. Verdachten stappen vervolgens weer in de bestelbus en rijden weg.
Aangever wordt overgebracht naar het ziekenhuis VUmc. Daar wordt vastgesteld dat aangever meerdere breuken in zijn oogkas heeft, waaronder een orbitabodemfractuur, en een geperforeerde en gedestrueerde linkeroogbol. Er is sprake van blijvend oogletsel. Het linkeroog moet als verloren worden beschouwd: aangever zal met dit oog nooit meer kunnen zien. Daarnaast zijn de ribben van aangever gekneusd.
Bewijsoverweging
De rechtbank is uitgegaan van de verklaringen van aangever, afgelegd bij de politie en later bij de rechter-commissaris. De verklaringen van aangever vinden op belangrijke onderdelen steun in het bij aangever geconstateerde letsel en in de gedetailleerde verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden het incident van dichtbij hebben gezien en op 14 april 2021 ter plaatse, afzonderlijk van elkaar, meteen een korte verklaring hebben afgelegd tegenover de politie. [getuige 2] heeft de volgende dag bij de politie een getuigenverklaring afgelegd. [getuige 1] is enkele dagen later, op 19 april 2021, telefonisch door de politie als getuige gehoord. Zij zijn beiden later nogmaals als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. De verklaring die zij bij de rechter-commissaris hebben afgelegd komt overeen met hun eerdere verklaring(en). De rechtbank vindt deze getuigenverklaringen daarom betrouwbaar en geloofwaardig.
De verdediging heeft in haar verweer een beroep gedaan op de verklaring van getuige [getuige 3] , die het incident ook heeft gezien en die, anders dan de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , spreekt over slechts één klap van de bestuurder en één, mogelijk twee, harde schop(pen) van de bijrijder. Dat de rechtbank niet uitgaat van deze verklaring, is gelegen in het volgende.
Getuige [getuige 2] heeft kort na de geweldpleging foto’s van de plaats delict en het busje gemaakt. Op een van deze foto’s is een stilstaande postbezorger op een fiets te zien waar de politie de identiteit van heeft weten te achterhalen: getuige [getuige 3] . [getuige 3] heeft daardoor eerst op 3 mei 2021, derhalve enkele weken na het incident, op uitnodiging van de politie een eerste getuigenverklaring afgelegd. Ook hij is bij de rechter-commissaris gehoord en heeft zijn eerdere verklaring herhaald. Getuige [getuige 3] heeft bevestigd dat hij op 14 april 2021 aan het werk was en onder meer verklaard dat hij met een zwaarbeladen fiets achter aangever fietste en zowel getuige is geweest van de klap die aangever op het busje gaf als van het vervolgens klemrijden met datzelfde busje van aangever en het daaropvolgend geweld jegens aangever door de bijrijder en bestuurder. [getuige 3] was dus zelf bezig met handelingen tijdens waarnemingen, namelijk fietsen met zware lading en afstappen. Daarbij komt het volgende.
Op een foto (‘foto 1’), waar ook getuige [getuige 3] op de rug is te zien, ligt in het gezichtsveld van de getuige op dat moment kennelijk een vrij grote bloedvlek op het trottoir. Op foto 2 is te zien dat onder het hoofd van aangever, die op dat moment op het trottoir ligt met zijn handen voor/om zijn hoofd, zich een soortgelijke bloedvlek aftekent. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er bloed was in het gezicht van aangever, ‘het stroomde niet maar er was bloed op zijn gezicht.’ Dit laatste wijkt af van wat over de mate van het bloeden is verklaard door aangever (‘na de eerste klap ben ik gelijk gaan bloeden’), getuige [getuige 1] (‘er was bloed ten tijde en ook bloed naderhand’) en getuige [getuige 2] (‘zag veel bloed op gezicht en er lag ook bloed op de plek waar hij lag, bij het fietsenrek, op de stoep. Het was heel naar om te zien want het bloed spoot uit zijn oog.’). De hoeveelheid bloedverlies die door getuige [getuige 3] is waargenomen komt minder goed overeen met wat op de foto’s van de plaats delict is te zien dan wat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hierover hebben verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank wegen, gezien de vorengenoemde feiten en omstandigheden, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] daarom zwaarder dan die van getuige [getuige 3] en worden deze gebruikt als bewijsmiddelen.
Feit 1
Vrijspraak poging tot doodslag (primair)
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever met de vuist op het linkeroog heeft gestompt en daarna tegen het voorhoofd, en dat beide verdachten aangever – terwijl deze op de grond lag – meermalen hebben geschopt. De rechtbank vindt echter dat onvoldoende vast is komen staan dat één of beide verdachten daarbij ook tegen of in de richting van het hoofd van aangever hebben geschopt. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben weliswaar verklaard dat er door verdachte hard en meermalen met kracht op het hoofd is ingetrapt, maar dat dergelijk geweld tegen het hoofd heeft plaatsgevonden vindt geen steun in het bij aangever geconstateerde letsel. Naast het oogletsel, wat is veroorzaakt door de vuistslag, en een schaafwond, die kan zijn veroorzaakt door het op de grond liggen en daarbij bewegen, blijkt uit de medische informatie niet van enig letsel aan het hoofd. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de foto van het gezicht van aangever, die na afloop is genomen. Bovendien heeft aangever zelf ook niet over dergelijk letsel verklaard. Hij heeft laten weten dat hij in het ziekenhuis pijn voelde aan zijn voorhoofd, maar hij verklaart niet over enig letsel (zoals een bloeduitstorting) en bovendien lijkt deze pijn verband te houden met de stomp die hij tegen zijn voorhoofd kreeg. Onder deze omstandigheden, en mede gelet op de opgerolde (foetus)houding van aangever toen er op hem werd ingetrapt, waardoor de exacte locatie van het terechtkomen van de trappen of schoppen mogelijk niet goed is gezien door getuigen [getuige 2] en [getuige 1] , maakt dat de rechtbank wel aannemelijk vindt dát er getrapt is, maar er niet van overtuigd is dat er ook daadwerkelijk meermalen op of tegen het hoofd is getrapt. De rechtbank gaat uit van één vuistslag op het oog, één op het voorhoofd en meerdere schoppen tegen het lichaam. Deze handelingen zijn ernstig, maar zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte zal van de poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring zware mishandeling (subsidiair)
Aangever heeft zwaar lichamelijk letsel overgehouden aan de mishandeling. Niet is gebleken dat verdachten vol opzet hadden op het toebrengen daarvan. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht dat het geval. Verdachte heeft aangever, die zich niet heeft verweerd en op dat moment zijn hoofd ook nog niet heeft beschermd, (onder meer) hard met de vuist vol op het linkeroog gestompt. Met als gevolg dat de linkeroogkas brak en de linkeroogbol onherstelbaar werd beschadigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht met een vuist stompen op het oog kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, zoals hier het geval. Deze gedraging kan dan ook naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever dat verdachte de kans daarop bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben nauw en bewust samengewerkt. Zij zijn kort na elkaar op aangever afgerend en hebben beiden in een zeer korte tijd meerdere geweldshandelingen gepleegd, terwijl zij naast of bij elkaar stonden. Vervolgens zijn zij er samen vandoor gegaan, waarbij zij niet spraken of omkeken naar aangever en hem, hevig bloedend en liggend in foetushouding, aan zijn lot overlieten. De manier waarop het feit werd gepleegd kan niet anders worden gezien dan een bewust gezamenlijk handelen waarvoor beide verdachten verantwoordelijk te houden zijn. Zij waren er op dat moment samen op uit om grof geweld te plegen tegen aangever. De zware mishandeling is de verdachten beiden voor het geheel toe te rekenen.
Feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen en dat wat hierboven is overwogen voor feit 1, is ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank stelt vast dat verdachte diegene is geweest die het oogletsel bij aangever heeft veroorzaakt. Daarom is ook het strafverzwarende onderdeel bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
op 14 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de oogkas (waaronder een orbitabodemfractuur), en blijvend oogletsel (te weten een oogperforatie en gedestrueerde oogbol), heeft toegebracht, door met kracht tegen het linkeroog van voornoemde [benadeelde partij] met gebalde vuist te stompen;
Feit 2:
op 14 april 2021 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg (de Frans van Mierisstraat/Van Baerlestraat), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , door met kracht tegen het linkeroog en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde partij] met geschoeide voet te schoppen en/of met gebalde vuist te stompen, terwijl voornoemde [benadeelde partij] al dan niet op de grond lag, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de oogkas (waaronder een orbitabodemfractuur), en blijvend oogletsel (te weten een oogperforatie en gedestrueerde oogbol) voor voornoemde [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – voor de door haar bewezen bevonden poging tot doodslag en openlijke geweldpleging – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Daarnaast heeft zij gevorderd om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 7 juni 2021 op te heffen op de datum van de uitspraak.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om niet een gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten, vanwege de huidige positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte. In plaats daarvan heeft hij verzocht om te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de vordering tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de hierna te noemen straf en bij de vaststelling van de aard, duur en de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Na een onbenullig verkeersincident hebben verdachte en medeverdachte het fietsende slachtoffer met een bestelbus klem gereden, waardoor het fietsende slachtoffer tot stilstand werd gedwongen. Verdachte is, net zoals zijn medeverdachte, vervolgens direct uit de bestelbus gesprongen en naar het slachtoffer toegesneld. Medeverdachte heeft het slachtoffer vastgepakt, waarna verdachte het slachtoffer met één stoot op het oog blind heeft geslagen. Vervolgens hebben verdachte en medeverdachte nog meermalen ingetrapt op het slachtoffer, die inmiddels bloedend en kermend van de pijn op de grond lag. Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich vervolgens niet om het slachtoffer bekommerd maar zijn weer in de bus gesprongen en weg gereden.
Het slachtoffer is door het geweld niet alleen blijvend blind geraakt aan één oog, maar kampt door het voorval ook met hardnekkige PTSS klachten, zo is door een psycholoog vastgesteld. Het slachtoffer voelt zich nog steeds angstig en onveilig op straat, maar ook tijdens zijn dagelijkse bezigheden. Hij is bang door een ongeval ook het zicht in zijn goede oog te verliezen en leidt daardoor een teruggetrokken bestaan. Dit is treffend en schrijnend verwoord in de verklaring namens het slachtoffer, waarbij als voorbeeld is gegeven dat hij ook tijdens het spelen met zijn kinderen angstig is. Bijvoorbeeld wanneer hij speelt met zijn kinderen is hij bang dat een kleurpotlood in zijn goede rechteroog terechtkomt. Het slachtoffer leeft met de angst dat hij nooit meer zal kunnen zien, omdat het risico bestaat dat zijn goede oog zal beschadigen.
Omdat het geweldsincident heeft plaatsvonden op klaarlichte dag, op de openbare weg in Amsterdam, zijn ook voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met deze hevige geweldsuitbarsting. Dit heeft bij de getuigen een enorme indruk achtergelaten en mogelijk ook gevoelens van onveiligheid aangewakkerd.
Persoon van verdachte
Op 7 juni 2021 is de voorlopige hechtenis van verdachte in deze strafzaak geschorst. In het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 4 januari 2023 is te lezen dat verdachte het aan hem opgelegde schorsingstoezicht positief doorloopt. Verdachte houdt zich in het kader van zijn meldplicht aan afspraken en toont een meewerkende houding. In december 2021 heeft verdachte de interventietraining ‘
I-respect’ succesvol afgerond. Tijdens deze training heeft verdachte geleerd om anders met zijn agressie om te gaan. Gedurende de training werd ook steeds meer duidelijk dat verdachte het heel erg vindt wat er is gebeurd en welke consequentie dit voor het slachtoffer heeft. Hij wilde dan ook met het slachtoffer in gesprek gaan, echter heeft het slachtoffer aangegeven daar geen behoefte aan te hebben.
In het voortgangsverslag is verder te lezen dat verdachte samen met zijn vader zelfstandig ondernemer is in de bouw en hiermee een druk weekschema heeft. Hij is in 2022 getrouwd. Verdachte leidt een stabiel leven en heeft gedurende het toezicht laten zien dat hij in staat is om op verantwoorde wijze deel te nemen aan de samenleving en dat hij wil investeren in een toekomst samen met zijn vrouw.
Uit het strafblad van verdachte van 8 februari 2023 komen geen eerdere relevante veroordelingen naar voren.
Straf
Hoewel een zware mishandeling als bewezen normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een fors aantal maanden rechtvaardigt, vindt de rechtbank dat de omstandigheden zoals hiervoor besproken – waaronder met name de proceshouding van verdachte en de positieve bevindingen van de reclassering – alsook zijn destijds erg jonge leeftijd en het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten (14 april 2021) maken dat een dergelijke straf niet passend is.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 162 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en de maximale taakstraf van 240 uur een meer passende sanctie.

7.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert in totaal € 94.052,47 aan schadevergoeding, bestaande voor € 34.052,47 uit vergoeding van materiële schade en voor € 60.000,- uit vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering aan schadevergoeding moet worden toegewezen tot een bedrag van € 63.933,04, bestaande voor € 3.933,04 uit vergoeding van materiële schade en voor € 60.000,- uit vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, omdat de schade die ziet op eventuele toekomstige kosten onvoldoende onderbouwd is.
De officier van justitie vindt dat het toewijsbare bedrag hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat tussen het handelen van verdachte en het letsel geen causaal verband kan worden vastgesteld.
Subsidiair heeft de verdediging geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde materiële schade, met uitzondering van de schade die ziet op eventuele toekomstige schade. Dit deel van de vordering moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om het toewijsbare bedrag te matigen, omdat in vergelijkbare zaken lagere bedragen aan immateriële schadevergoeding worden toegekend.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht wegens medische kosten (€ 935,-), reiskosten (€ 175,22) en de aanschaf van een bril en lenzen (€ 270,35). De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor deze schadeposten niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze geleden schade is voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde kosten voor kinderopvang. Dit onderdeel van de vordering is onvoldoende onderbouwd, omdat uit de stukken niet blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde kosten heeft moeten maken voor de kinderopvang.
Daarnaast wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering met betrekking tot eventuele toekomstige schade. Dit deel van de vordering is in zijn geheel niet onderbouwd.
7.3.2.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, zoals weergegeven in paragraaf 6.3, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 25.000,-.
De benadeelde partij zal in de rest van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3.3.
Wettelijke rente en hoofdelijkheid
Het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 26.380,57 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (14 april 2021).
Daarnaast wordt het toewijsbare bedrag hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachte opgelegd, omdat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, voor zover de ander niet al heeft betaald.
7.3.4.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (14 april 2021).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 165 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
feit 1 primairniet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair en feit 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van zware mishandeling
en;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
162 (honderdtweeënzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 1.380,57 (duizenddriehonderdtachtig euro en zevenenvijftig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 25.000,- (vijfentwintigduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] , behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering tot vergoeding.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 26.380,57 (zesentwintigduizenddriehonderdtachtig euro en zevenenvijftig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 april 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 165 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets en C. de Vries, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2023.