ECLI:NL:RBAMS:2023:1060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
13/751290-21 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor opgeëiste persoon uit Polen

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Circuit Law Court in Widnica, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1976, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin wordt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot de veroordeling in Polen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen schending van de verdedigingsrechten is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen en niet heeft gereageerd op de oproepen. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.A.A.G. de Vries als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751290-21 (EAB II)
RK nummer: 21/1612
Datum uitspraak: 28 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 maart 2021 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 februari 2021 door
the Circuit Law Court inŚ
widnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat in Gouda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een vonnis van
  • een beslissing van
  • een beslissing van
  • een beslissing van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en
24 dagen. De vrijheidsstraf is (voorwaardelijk) aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis (het vonnis van
the District Law Court of Walbrzychvan 26 november 2009, X K 982/09) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB de volgende informatie verstrekt:

[opgeëiste persoon] did not appear when summoned by the Court. The summons for
the trial scheduled for the 21st of October 2009 along with a true copy of the
indictment and with legal information were received in person by him on the 1st
of October 2009. At the next day of trial scheduled for the 26th of November
2009 [opgeëiste persoon] did not appear - he had been twice left a notice of attempted
service of the summons by a postal operator - the Presiding Judge considered
the summons to have been served on the 12th of November 2009. At the trial on
the 26 of November 2009 the Court decided to conduct the trial in the absence
of the accused as provided for in Article 479 §1 of the Code of Criminal
Procedure because the said accused had been duly notified, he did not justify
his non-attendance, he did not request for the postponement of the trial, either.
At the trial, on the 26th of November 2009, the Court handed down a judgment
in this case, including a judgment in absentia in respect of [opgeëiste persoon] . A true
copy of the default judgment along with legal information on entitlement to
appeal were sent by post to the said accused. [opgeëiste persoon] did not collect the
correspondence addressed to him. Pursuant to Article 139 §1 of the Code of
Criminal Procedure (k.p.k.) the said postal mail was deemed to have been
served on the 17th of December 2009.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij aanvullende brief van 8 december 2022 onder meer de volgende informatie verstrekt:
“Re.1) On the 1st of October 2009 [opgeëiste persoon] received the summons for the trial/hearing scheduled to be held on the 21st of October 2009 in person (it was given into his hands) (the acknowledgment of receipt of the summons for the trial/hearing enclosed herewith).
Re.2) During the interrogation as a suspect [opgeëiste persoon] was instructed about his obligations in accordance with Article 139 of the Code of Criminal Procedure, i.e. if a party has changed his place of residence without informing the agency of his new address or does not reside at the address indicated by him, including the situation when he is detained/imprisoned for another case, any correspondence sent to the original address is deemed to have been served. It also applies to a party who requested that the service of correspondence be made to the address of the designated P.O. box but who has failed to inform the agency that that address has been changed or that he has ceased using it.”
Samengevat stelt de rechtbank vast dat opgeëiste persoon in persoon op 1 oktober 2009 is opgeroepen voor de zitting van 21 oktober 2009. In het vooronderzoek heeft hij een adres opgegeven en een adresinstructie ontvangen. In deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Artikel 12 van de OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026), valt een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank hoeft de beslissing van
the District Law Court of Walbrzychvan
28 november 2012 (III Ko 771/12) daarom niet te toetsen aan artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde. Dit volgt uit het advies van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) van 13 februari 2023, waarin onder meer staat:
“In antwoord op uw adviesverzoek van 13 februari 2023 laat ik u weten dat de strafrechtelijke feiten die u beschrijft ertoe kunnen leiden dat de heer [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht verliest.
(…)
De verwachting dat de heer [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht niet zal verliezen heb ik thans niet.”
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij het advies onvoldoende rekening is gehouden met de betwisting door de opgeëiste persoon van de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB en de omstandigheid dat hij al meer dan zes jaar een stabiel leven leidt in Nederland zonder noemenswaardige justitiële contacten. Hierover merkt de rechtbank op dat uit artikel 6, derde lid, OLW blijkt dat alleen vereist is dat door de IND de verwachting wordt uitgesproken dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest. De wetgever heeft daarmee aan de overleveringsrechter een beoordeling met een voorlopig karakter opgedragen. Daarbij is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de beoordeling door de IND over de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk zijn verblijfsrecht zal verliezen, afwijkt van de beoordeling in voornoemd advies. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, geeft in het licht van het voorgaande dan ook geen aanleiding om niet van het advies uit te gaan.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12, van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court inŚ
widnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.