ECLI:NL:RBAMS:2023:1055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
13/751096-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en beoordeling van de tenuitvoerlegging van een Poolse vrijheidsstraf

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog één jaar, elf maanden en 29 dagen resteerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de beschrijving van de feiten en de rol van de opgeëiste persoon daarin.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de feiten in het EAB niet genoegzaam waren omschreven en dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting van de Poolse rechtbank waar zijn voorwaardelijke gevangenisstraf werd omgezet naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook strafbaar zijn in Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751096-22
RK nummer: 22/449
Datum uitspraak: 28 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 januari 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 oktober 2018 door
the Regional Court in Bialystok III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. O.P.N.M. Tennebroek, advocaat in Dongen, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Bielsk Podlaskivan 24 september 2014 (kenmerk: II K 37/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman vindt dat de feiten in het EAB niet genoegzaam zijn omschreven, omdat een duidelijke omschrijving van de rol van de opgeëiste persoon bij die feiten ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank vindt de beschrijving van de feiten in het licht van het voorgaande genoegzaam. Ook de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten volgt uit de beschrijving, Hij is medepleger dan wel pleger van de feiten.
Dit betekent dat het niet nodig is het vonnis op te vragen, zoals de raadsman heeft verzocht, teneinde meer informatie te verkrijgen over de rol van de opgeëiste persoon van de feiten. De rechtbank wijst dit aanhoudingsverzoek af.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing op dit vonnis.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hem bij het vonnis een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar is opgelegd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in de gelegenheid is gesteld om aanwezig te zijn bij de zitting van de Poolse rechtbank waarop de voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat uit de stukken niet blijkt dat sprake is geweest van een dergelijke omzettingszitting. Mocht dat wel het geval zijn geweest dan geldt echter het volgende. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
22 december 2017 in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026) valt een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Als al sprake zou zijn geweest van een omzettingsbeslissing, dan zou de rechtbank deze beslissing daarom niet hoeven te toetsen aan artikel 12 OLW.
De omstandigheid dat de Poolse reclassering volgens de raadsman aan de opgeëiste persoon toestemming zou hebben verleend om naar Nederland te vertrekken, waardoor hij niet bij een (eventuele) omzettingsprocedure aanwezig kon zijn, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Omzettingsprocedures vallen niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De raadsman heeft ook verzocht om aanhouding van de zaak om het vonnis en de omzettingsbeslissing op te vragen, zodat daarover duidelijkheid wordt. De rechtbank wijst dit verzoek in het licht van het voorstaande af.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 8 en 23, te weten:
  • fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
  • vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat uit de brief van de IND van 13 februari 2023 volgt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De in feiten die ten grondslag liggen aan het Poolse vonnis zijn ook strafbaar in Nederland, namelijk als:
  • (medeplegen van) oplichting;
  • (medeplegen van) valsheid in geschift en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Uit deze Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te zien..
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevelen tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.

6.Verzoek om schadevergoeding

Voor zover de raadsman in geval van weigering van de overleveringsdetentie, ‘op welke grond dan ook’ heeft verzocht om schadevergoeding, overweegt de rechtbank ten overvloede dat de door de opgeëiste persoon in Nederland in overleveringsdetentie doorgebrachte tijd van de nog resterende Poolse gevangenisstraf zal worden afgetrokken. Schadevergoedingsverzoeken dienen bovendien separaat te worden ingediend.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 225 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7, OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bialystok III Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.