ECLI:NL:RBAMS:2023:105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/13/721115 / HA ZA 22-598
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot afgifte van bescheiden in geschil over non-conformiteit van onroerend goed

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers een incident aanhangig gemaakt tegen gedaagden, waarbij zij vorderden dat gedaagden hen zouden verplichten om bepaalde bescheiden te verstrekken die verband houden met verbouwings- en renovatiewerkzaamheden aan een woning. De eisers, die de woning in 2021 van gedaagden hebben gekocht, stellen dat de fundering van de woning niet voldoet aan de eisen en dat gedaagden hun mededelingsplicht hebben geschonden door hen niet te informeren over een eerder rapport dat negatieve informatie over de fundering bevatte. Gedaagden hebben de vordering tot afgifte van bescheiden gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden geen rechtmatig belang hebben bij de gevraagde stukken. De rechtbank heeft de incidentele vordering van gedaagden afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over de verdere procedure in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/721115 / HA ZA 22-598
Vonnis in incident van 11 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
allen wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Heikens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering tot afgifte van bescheiden, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
[eisers] hebben op 18 maart 2021 van [gedaagden] de woning aan de [adres 1] en [adres 2] in [plaats] (hierna: de woning) gekocht. Op 12 mei 2021 is de woning aan [eisers] geleverd.
2.2.
In een brief van 22 juni 2021 heeft de advocaat van [eisers] aan [gedaagden] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Recentelijk hebben cliënten echter een funderingsrapport d.d. 23 februari 2010 in handen gekregen (…). Het is een rapport dat in opdracht van u (de heer [gedaagde 1] ) is opgesteld door Lankelma Ingenieursbureau (hierna: “
het Rapport”). U heeft cliënten nooit op de hoogte gesteld van het bestaan van het Rapport, laat staan van de inhoud van het Rapport. (…)
In het kader van uw mededelingsplicht had het op uw weg gelegen het Rapport voorafgaand aan de koop/verkoop aan cliënten te overleggen. (…)
Door ervoor te kiezen het Rapport
niette overleggen, maar juist te verklaren dat er “geen negatieve informatie bekend is” heeft u uw mededelingsplicht in ernstige mate verzuimd. (…)
Het Rapport bevat (…) meerdere negatieve berichten over de fundering die voor cliënten relevant waren in de keuze de koopovereenkomst al dan niet (onder de huidige voorwaarden) te sluiten. (…)”
2.3.
In een brief van 12 juli 2021 heeft de advocaat van [gedaagden] laten weten dat [gedaagden] aansprakelijkheid van de hand wijzen. In die brief staat onder meer:
“(…)
Cliënten betwisten uitdrukkelijk dat nu of op korte termijn funderingsherstel moet plaatsvinden (…), cliënten hebben om die reden die wetenschap ook niet bewust voor uw cliënten verzwegen. Het funderingsrapport (het “Rapport”) dateert uit 2010 en is destijds in opdracht van cliënten opgesteld, specifiek met het oog op een eventuele splitsing van de Woning. Uit het Rapport kan niet worden afgeleid dat de fundering niet voldoet voor het huidige gebruik van de (ongesplitste) woning (…)
(…)
De fundering van de Woning bezit de eigenschappen die redelijkerwijs aan een fundering van een woning in de Amsterdamse binnenstad mogen worden gesteld en die nodig zijn voor een normaal gebruik als een (ongesplitste) woning. (…)”
2.4.
Op 21 december 2021 hebben [eisers] een vergunningaanvraag ingediend bij de gemeente tot het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden en funderingsherstel. Bij die aanvraag zijn onder meer in september en oktober 2021 gemaakte (constructie)tekeningen, (constructieve) berekeningen en een rapport betreffende geotechnisch onderzoek en funderingsadvies gevoegd.
2.5.
In opdracht van [eisers] heeft BVL Bouwadvies B.V. (hierna: BVL) (nader) funderingsonderzoek uitgevoerd. In haar rapport van 24 januari 2022 heeft BVL de staat van de fundering gekwalificeerd als ‘onvoldoende’, met een handhavingstermijn van 1 tot 5 jaar. BVL adviseert de fundering van het pand op korte termijn te vervangen.
2.6.
De vergunning tot het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden en funderingsherstel is op 20 mei 2022 verleend.
2.7.
[eisers] zijn overgegaan tot het laten herfunderen van de woning.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
Samengevat vorderen [eisers] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de koopovereenkomst tussen partijen gedeeltelijk ontbindt;
II. [gedaagden] vanwege die gedeeltelijke ontbinding hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 288.280,-, met rente;
III. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 112.791,- aan (overige) schade, met rente;
subsidiair
IV. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 401.071,-, met rente;
meer subsidiair
V. de koopovereenkomst wegens dwaling vernietigt en de gevolgen van de koopovereenkomst ter opheffing van het nadeel wijzigt door [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 401.071,-, met rente;
in alle gevallen
VI. voor recht verklaart dat [gedaagden] toerekenbaar tekort zijn gekomen in de nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst;
VII. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 3.780,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente;
VIII. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van schade, op te maken bij staat;
IX. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, met rente.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] , kort gezegd, het volgende ten grondslag. Er is sprake van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek. De fundering van de woning moet dringend worden vernieuwd en is daarmee niet geschikt voor normaal gebruik. Op dit punt hebben [gedaagden] hun mededelingsplicht geschonden. [gedaagden] wist namelijk van de slechte kwaliteit van de fundering maar heeft daarover en over het rapport van Lankelma uit 2010 niets meegedeeld aan [eisers] Behalve de noodzaak tot herfundering zijn na de levering ook drie andere constructieve, verborgen gebreken aan de woning aan het licht gekomen. Deze hebben te maken met ondeugdelijke en niet in lijn met vergunningen en voorschriften uitgevoerde verbouwingen. Vanwege zowel de slechte kwaliteit van de fundering als de andere verborgen gebreken beantwoordde de woning niet aan de koopovereenkomst. [gedaagden] zijn daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] Zij voeren onder meer het volgende aan. [eisers] kunnen geen beroep doen op non-conformiteit. Ten tijde van de levering van de woning was geen sprake van een slechte fundering. [eisers] hebben de woning overigens gekocht met het voornemen om deze ingrijpend te verbouwen. Vanwege die ingrijpende verbouwing was vervanging van de bestaande fundering noodzakelijk, ongeacht de staat van de fundering. Bij de koop hebben [eisers] dus al rekening gehouden met vervanging van de fundering. Daarmee ontbreekt ook het causaal verband tussen de gestelde schade en de gestelde gebreken. Verder is ten aanzien van de drie andere gestelde gebreken evenmin sprake van non-conformiteit.
4. Het geschil in het incident
4.1.
In het incident vorderen [gedaagden] dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [eisers] beveelt om binnen twee weken aan (de advocaat van) [gedaagden] een afschrift te verstrekken van alle stukken die betrekking hebben op door of namens [eisers] opgedragen werkzaamheden en kosten ter voorbereiding en ter uitvoering van de verbouwings- en renovatiewerkzaamheden aan de woning, waaronder in elk geval alle correspondentie (vanaf het eerste contact), ontwerpen, tekeningen, begrotingen, planningen, kostenramingen, overeenkomsten, opdrachtbevestigingen, offertes, facturen, bonnetjes en betalingsbewijzen, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [eisers] in de kosten van het incident.
4.2.
[gedaagden] baseren hun vordering tot afgifte op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ter onderbouwing voeren zij, samengevat, het volgende aan. [eisers] hebben bij de koop rekening gehouden met vervanging van de fundering met het oog op de ingrijpende verbouwingswerkzaamheden. Dat is relevant voor de vraag of sprake is van non-conformiteit en/of causaal verband. De gevorderde informatie is voor [gedaagden] van belang om verweer te kunnen voeren tegen de stelling van [eisers] dat zij niet van plan waren om te herfunderen of vergaand te verbouwen. [gedaagden] worden belemmerd in het concretiseren en onderbouwen van het verweer dat primair geen sprake is van non-conformiteit en subsidiair dat de pretense schade daaraan niet kan worden toegerekend. Daarnaast is de informatie volgens [gedaagden] van belang om verweer te kunnen voeren tegen de door [eisers] opgevoerde schadeposten. [eisers] beschikken over de gevorderde bescheiden en die bescheiden houden verband met de rechtsbetrekking die tussen partijen bestaat uit hoofde van de koopovereenkomst. Aangezien de gevorderde stukken van belang zijn voor de beoordeling van het geschil in de hoofdzaak, hebben [gedaagden] een rechtmatig belang om over die stukken te beschikken.
4.3.
[eisers] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het incident. Volgens [eisers] ontbreekt het [gedaagden] aan een rechtmatig belang bij hun vordering en is ook niet voldaan aan het vereiste van ‘bepaalde bescheiden’. Volgens [eisers] is sprake van een
fishing expedition, omdat [gedaagden] trachten te hengelen naar voor hen onbekende gegevens. Overigens hebben [eisers] , hoewel zij zich daartoe niet verplicht achten, een aantal stukken verstrekt aan [gedaagden]

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Artikel 843a Rv vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander hoeft af te geven. Artikel 843a Rv voorziet dus niet in een onbeperkt recht op afschrift van bescheiden jegens degene die deze tot zijn beschikking heeft, maar stelt het recht op afschrift afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten, te weten: (i) de eiser moet een rechtmatig belang hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de aangesproken partij over de bescheiden te beschikken of deze onder zijn berusting te hebben. Als aan die voorwaarden is voldaan, bestaat op grond van artikel 843a lid 4 Rv evenwel geen gehoudenheid tot verstrekking als daarvoor gewichtige redenen bestaan of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verstrekking is gewaarborgd.
5.2.
Volgens [gedaagden] is de gevorderde informatie in de eerste plaats van belang om verweer te kunnen voeren tegen de stelling van [eisers] dat [eisers] niet van plan waren om te herfunderen. De rechtbank overweegt allereerst dat onduidelijk is of er meer stukken zijn dan de stukken die beide partijen tot nu toe hebben overgelegd. Ook als er meer stukken zouden zijn, is echter niet duidelijk waar [gedaagden] hun standpunt op baseren dat uit de gevraagde stukken zal blijken dat [eisers] van meet af aan voornemens waren om de fundering te vernieuwen. Het standpunt van [gedaagden] betreft daarmee in essentie een vermoeden dat zij willen proberen te staven met stukken waarvan niet duidelijk is of deze er zijn en of deze relevante informatie bevatten. Artikel 843a Rv biedt echter niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. [1] In zoverre is de relevantie van de gevraagde stukken onvoldoende onderbouwd en ontbreekt een rechtmatig belang. De omschrijving van de door [gedaagden] gevraagde stukken is bovendien zeer ruim en daarmee in dit verband ook te weinig specifiek om als ‘bepaalde bescheiden’ te kunnen worden aangemerkt.
5.3.
[gedaagden] hebben in de tweede plaats aangevoerd dat de stukken van belang zijn om verweer te kunnen voeren tegen de door [eisers] opgevoerde schadeposten. [gedaagden] verlangen hiermee dat [eisers] bewijs overleggen van door hen verstrekte opdrachten en de daadwerkelijk gemaakte kosten. De rechtbank overweegt dat [gedaagden] [eisers] niet op grond van artikel 843a Rv kunnen dwingen hun stellingen met stukken te onderbouwen. Daarvoor gelden de regels van het bewijsrecht, waarvan de hoofdregel luidt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt (artikel 150 Rv). Of aan [eisers] bewijs moet worden opgedragen, is een vraag die nu niet ter beoordeling voorligt, maar in de hoofdzaak aan de orde kan komen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] geen rechtmatig belang hebben in de zin van artikel 843a Rv bij de door hen gevraagde bescheiden. De incidentele vordering moet daarom worden afgewezen.
5.5.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van [eisers] begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief II). De nakosten worden begroot zoals hierna in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 563,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis aan de zijde van [eisers] ontstane
kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde
dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagden] niet binnen veertien
dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris
advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 januari 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023. [2]

Voetnoten

1.Zie de conclusie van de A-G van 18 februari 2000 (ECLI:NL:PHR:2000:AA4877, randnr 15).
2.type: