Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 9 juni 2020 door de regionale rechtbank in Lublin, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, is in Nederland verblijvend en heeft een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd gekregen voor illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de openbare zitting op 31 januari 2023 werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de rechtbank om te beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon verlengen en geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van de Overleveringswet onderzocht. Het EAB voldeed aan de vereisten van artikel 12 OLW, en de rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verbleef en niet zijn verblijfsrecht zou verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kon worden overgenomen, en dat de opgelegde sanctie niet onverenigbaar was met het Nederlandse recht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. Tevens werd de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en B.M. Vroom-Cramer, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.