ECLI:NL:RBAMS:2023:1001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
22/1994
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de IVA-uitkering en schending van het motiveringsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2023, in de zaak tussen eiseres uit Hoofddorp en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de werkneemster aan te passen naar 13 juli 2021. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld, zoals vastgelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

De zaak begon met een primaire beslissing van 9 november 2021, waarbij de werkneemster een IVA-uitkering per 15 juli 2021 werd toegekend. Eiseres maakte bezwaar, en verweerder verklaarde dit bezwaar gegrond, maar wijzigde de ingangsdatum naar 13 juli 2021. De rechtbank onderzocht of deze wijziging terecht was en of de IVA-uitkering niet eerder, namelijk per 13 juli 2020, had moeten ingaan. Eiseres voerde aan dat de werkneemster al langdurig volledig arbeidsongeschikt was en dat de ingangsdatum van de uitkering daarom eerder had moeten zijn.

De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de IVA-uitkering niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder niet voldeed aan de eisen van de Awb, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de medische informatie die door eiseres was aangeleverd. De rechtbank besloot dat verweerder het griffierecht aan eiseres moest vergoeden en ook de proceskosten moest betalen, die in totaal € 837,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Hoofddorp, eiseres

(gemachtigde: P.S. Dijkstra),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing om de ingangsdatum van mevrouw [werkneemster] (hierna: de werkneemster) haar IVA [1] -uitkering aan te passen naar 13 juli 2021.
Met het primaire besluit van 9 november 2021 heeft verweerder de werkneemster per
15 juli 2021 een IVA-uitkering toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Met het bestreden besluit van 7 april 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaart en beslist dat de werkneemster per 13 juli 2021 een IVA-uitkering krijgt.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Partijen waren niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

1. De werkneemster is werkzaam geweest als assistent-begeleidster voor 24 uur per week bij [werkgever] . De werkneemster heeft zich op 25 december 2010 arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk. Op 31 juli 2011 was er sprake van einde dienstverband. De werkneemster is ziek uit dienst gegaan. Per einde wachttijd WIA [2] op 21 december 2012 was er sprake van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Ze werd echter vervolgens wel per einde wachttijd volledig arbeidsongeschikt verklaard wegens behandeling. Per LGU [3] op 21 september 2013 werd het recht omgezet naar LAU [4] 80-100%. In 2016 vond een heronderzoek aangevraagd namens eiseres. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van de werkneemster wijzigde niet.
2. Op 15 juli 2021 heeft eiseres een herbeoordeling aangevraagd. Verweerder heeft met het primaire besluit aan de werknemer een IVA-uitkering toegekend per 15 juli 2021 omdat de werkneemster duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt en verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de IVA-uitkering toegekend aan de werkneemster per 13 juli 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder met juistheid de IVA-uitkering van de werkneemster heeft laten ingaan per 13 juli 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. In de WIA is bepaald dat het recht op een WIA-uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv kan hier echter in bijzondere gevallen van afwijken. [5]
6. Eiseres voert aan dat de IVA-uitkering 52 weken voordat het verzoek herbeoordeling werd gedaan, in zou moeten gaan. Dat is volgens eiseres per 13 juli 2020. De arts gemachtigde van eiseres concludeert dat er bij de werkneemster al langdurig sprake is van een stabiele eindsituatie. De behandelingen waren of zijn gericht op stabilisatie en niet op verbetering van de belastbaarheid. Dit blijkt volgens eiseres ook uit de medische informatie van de GGZ- [naam] van 13 oktober 2021.
7. Verweerder heeft, gezien hetgeen bepaald in artikel 64, elfde lid, van de wet WIA onterecht aangevoerd dat een IVA-uitkering enkel met 52 weken terugwerkende kracht kan worden toegekend in bijzondere gevallen. In artikel 64, elfde lid, van de wet WIA is namelijk bepaald dat een uitkering niet met een verdere terugwerkende kracht dan 52 weken voor de aanvraag kan worden toegekend, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de IVA-uitkering niet 52 weken voor de herbeoordelingsaanvraag, dus per 13 juli 2020 is toegekend en of er op dat moment ook al sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft bij zijn motivering het aangevoerde medische stuk van de GGZ- [naam] van
13 oktober 2021 onvoldoende betrokken. Verweerder is niet verschenen ter zitting om haar standpunt nader te motiveren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel uit artikel 3:46 van de Awb [6] . De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de ingangsdatum van de IVA-uitkering van eiser te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
11. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.B. Bosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten.
2.Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
3.Loongerelateerde uitkering.
4.Loonaanvullingsuitkering.
5.Dit is bepaald in artikel 64, elfde lid, van de WIA.
6.Algemene wet bestuursrecht.