ECLI:NL:RBAMS:2022:996

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/752166-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) van de officier van justitie. Deze vordering, ingediend op 27 oktober 2021, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 oktober 2021 door de Zweedse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor in Zweden een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 januari 2022. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, was aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. X.B. Sijmons. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

In de uitspraak is de garantie van de Zweedse autoriteiten besproken, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, ondanks de bezwaren van de raadsman met betrekking tot de schending van het recht op family life, zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de belangen van de overlevering opwegen tegen de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752166-21
RK nummer: 21/5772
Datum uitspraak: 18 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 oktober 2021 door
the National Public Prosecution Department Stockholm(Zweden) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
detention order issued in absentiavan de
Uppsala District Courtop 14 oktober 2021 met kenmerk B 3536-21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Zweeds recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Zweden een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Prosecutor General van the Swedish Prosecution Authority, Legal Departmentheeft op 15 december 2021 de volgende garantie gegeven:
Public Prosecutor Jenny Clemedtson at the National Unit Against Organised Crime has on 15 October 2021 issued a European arrest warrant concerning [opgeëiste persoon], Dutch citizen and born on [geboortedag] 1983. The European arrest warrant is issued for the purposes of conducting criminal prosecution in Sweden.
The Netherlands has made the surrender to Sweden subject to the condition that [opgeëiste persoon] is returned to the Netherlands in order to serve an unconditional prison sentence passed on him in Sweden (article 5.3 in the Council framework decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States).
The Prosecutor General accepts the condition.
Conditions laid down by a foreign state in connection to surrender to Sweden shall apply in Sweden according to Chapter 2 Section 8 of the Penal Code. Consequently, if [opgeëiste persoon] is convicted to a custodial sentence or detention order, he will be returned to the Netherlands in order to serve the sentence after the judgment has gained legal force.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Zweden aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Zweden;
  • de verdovende middelen zijn in Zweden ingevoerd;
  • de medeverdachten zijn in Zweden aangehouden en worden daar vervolgd.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is de omstandigheid dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW; artikel 35 OLW

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er nog geen uitspraak kan worden gedaan gelet op artikel 11 OLW, omdat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten, neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) worden geschonden. De opgeëiste persoon zal bij een overlevering de geboorte van zijn eerste kind niet meemaken, nu zijn partner is uitgerekend op 11 februari 2022. Onder deze omstandigheden zal artikel 7 van het Handvest worden geschonden, het recht op
family life, nu de geboorte van een kind eenmalig is en waarschijnlijk zal plaatsvinden na de feitelijke overlevering waardoor de opgeëiste persoon er niet bij zal kunnen zijn. Subsidiair verzoekt de raadsman om de overlevering op te schorten tot na de bevalling van de partner van de opgeëiste persoon nu er ernstige humanitaire redenen bestaan die de feitelijke overlevering in de weg staan.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op artikel 52, eerste lid, van het Handvest, overlevering een toegestane beperking op de uitoefening van het recht op family life vormt, zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, voorts niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen van hem daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk op het privé- en familie- en gezinsleven dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. De rechtbank ziet in de geschetste persoonlijke omstandigheden geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De inmenging in de uitoefening van het recht op
family lifelevert daarom geen beletsel op voor overlevering. De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de overlevering aan te houden. De beslissing om de feitelijke overlevering op te schorten is in de Overleveringswet niet bij de rechtbank neergelegd. Het primaire en het subsidiaire verzoek worden daarom afgewezen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the National Public Prosecution Department Stockholm(Zweden) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.