ECLI:NL:RBAMS:2022:993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
21/4189
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake aflossingscapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, woonachtig te Uithoorn, tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde aflossingscapaciteit van € 492,- per maand, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 9 maart 2021. Het bestreden besluit, dat het bezwaar ongegrond verklaarde, volgde op 20 juli 2021. Tijdens de zitting op 7 februari 2022 was eiseres aanwezig, maar verweerder was afwezig met bericht van verhindering.

De rechtbank oordeelde dat de aflossingscapaciteit van eiseres niet goed was gemotiveerd door verweerder. Eiseres had eerder, op 11 december 2021, een aflossingscapaciteit van € 214,01 per maand voorgesteld, gebaseerd op haar maandinkomen van € 1563,13. De rechtbank vond het onduidelijk hoe de verhoging naar € 492,- gerechtvaardigd kon worden, vooral omdat het inkomen van eiseres slechts licht was gestegen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de aflossingscapaciteit op € 214,01 per maand. Tevens werd verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak biedt eiseres de mogelijkheid om haar financiële situatie beter te beheren, en de rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien om een snelle en duidelijke oplossing te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4189
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Uithoorn, eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eiseres vastgesteld op € 492,-. Bij besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022. Eiseres is verschenen.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank op 7 februari 2022 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat eiseres € 214,01 per maand moet
terugbetalen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat zij wegens financiële omstandigheden niet kan voldoen aan de aflossingscapaciteit van € 492,- per maand. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aflossingscapaciteit van € 492,- juist is berekend. De rechtbank overweegt het volgende.
3. Verweerder heeft de draagkracht van eiseres ongeveer vier maanden voor het primaire besluit al eens berekend, op 11 december 2021, en kwam toen uit op een aflossingscapaciteit van € 214,01 per maand. Daarbij ging verweerder uit van een maandinkomen van eiseres van € 1563,13. Eiseres heeft kort daarna aan verweerder geschreven dat zij het niet eens is met dit bedrag. Die brief is kennelijk niet als een bezwaarschrift opgevat, terwijl dat volgens de rechtbank wel had gemoeten. In plaats daarvan heeft verweerder de brief als een verzoek om herberekening aangemerkt. Verweerder heeft vervolgens de draagkracht van eiseres in het primaire besluit berekend op € 492,-. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de draagkracht in beginsel mag wijzigen, maar, helemaal nu de herberekening zeer nadelig voor eiseres uitpakt, moet dat wel goed worden gemotiveerd en goed inzichtelijk zijn. De berekende draagkracht in het primaire besluit wijkt in grote mate af van de draagkrachtberekening van 11 december 2020, terwijl het inkomen van eiseres slechts is gestegen naar € 1619,-. Het is niet duidelijk hoe dat verschil is te rechtvaardigen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting, zodat ook daar de gewenste duidelijkheid niet is verkregen. Een en ander leidt er toe dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Omwille van een snelle en efficiënte afdoening van de zaak en om de gewenste duidelijkheid aan eiseres te geven voorziet de rechtbank zelf in de zaak en bepaalt dat eiseres het bedrag dat als aflossingscapaciteit op 11 december 2020 is berekend, € 214,01 per maand, maandelijks af moet lossen. Eiseres heeft toegelicht dat ze dit bedrag inmiddels wel kan betalen en dat ze onmiddellijk na de uitspraak uit eigen beweging zal beginnen met de aflossing.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond, de rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de aflossingscapaciteit van eiseres wordt vastgesteld op € 214,01.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier, op 7 februari 2022.
griffier De rechter is verhinderd om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.