Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging en besluitvorming
1. Eiser was sinds 1 februari 1987 in dienst van de werkgever als docent Arabisch in een schaal overeenkomend met de huidige leraarschaal. Eiser heeft een lesbevoegdheid voor het vak Arabisch. Vanaf 1990 is het vak Arabisch vervallen bij de werkgever. Eiser heeft vervolgens op verzoek van de school Frans gedoceerd, voor welk vak hij geen lesbevoegdheid heeft, voor een deel van zijn werktijd. Daarnaast heeft hij gewerkt als leraar ondersteuner. Zijn aanstelling is in de loop der tijd niet gewijzigd, hij is aangesteld in schaal 10 (docent) voor een omvang van 36,86 uur per week. Dit houdt in dat hij gedurende schoolweken wordt ingeroosterd op 40 of 41 uur per week.
2. De werkgever heeft in 2017 bij het ministerie van Onderwijs een verzoek gedaan om ontheffing om les te geven in Frans zonder bevoegdheid. Dit verzoek is afgewezen. In vervolg daarop is de werkgever in gesprek gegaan met eiser omtrent de voortzetting van zijn aanstelling, nu hij niet meer zonder bevoegdheid kon lesgeven in het vak Frans. In 2019 zijn aan eiser drie opties voorgelegd:
het behalen van de lesbevoegdheid Frans, waarbij de werkgever hem zou faciliteren in tijd en kosten;
herplaatsing in de functie van pedagogisch conciërge (schaal 6) met toe te delen CAL-uren (contact allochtone leerlingen) in schaal 8;
beëindiging met wederzijds goedvinden per 1 augustus 2019.
3. Eiser heeft vanwege privéomstandigheden, namelijk zijn leeftijd in combinatie met de zorg voor een gehandicapte dochter en voor zijn zieke moeder, afgezien van de optie om de lesbevoegdheid te gaan halen door middel van nascholing.
4. De werkgever heeft eiser vervolgens een andere functie aangeboden namelijk pedagogisch conciërge met toe te delen CAL-uren, waarbij aan eiser een voorstel is gedaan voor loonsuppletie. Dit voorstel kwam erop neer dat eiser gedurende 11,5 jaar (tot aan eisers verwachte pensioengerechtigde leeftijd) een toeslag ontvangt waarbij zijn salaris op basis van de functie van leraar ondersteuner gedurende de eerste helft van deze periode wordt aangevuld tot 100% van zijn eerdere salaris en daarna tot 90%. Eiser heeft hier niet uitdrukkelijk mee ingestemd.
5. De arbeidsovereenkomst is vervolgens op vordering van de werkgever bij beschikking van de kantonrechter van 31 juli 2019 met ingang van 1 oktober 2019 ontbonden., wegens ongeschiktheid voor de functie van docent. Daarbij is eiser een transitievergoeding van € 81.000 bruto toegekend. Het gerechtshof Amsterdam heeft de beschikking bij uitspraak van 12 mei 2020 in hoger beroep bekrachtigd.
6. Niet in geding is dat eiser vanaf zijn aanstelling op 1 februari 1987 tot aan zijn ontslag per 1 oktober 2019 goed heeft gefunctioneerd.
7. Eiser heeft een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft met het primaire besluit een WW-uitkering geweigerd, omdat eiser geen passend werk heeft aanvaard. Na bezwaar heeft verweerder deze weigering met het bestreden besluit gehandhaafd.
8. Eiser betwist dat sprake is van weigering van passend werk.
Beoordeling door de rechtbank
9. Op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2 van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos blijft doordat hij nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden. In de eerste zes maanden van de WW, zoals hier het geval is, wordt onder passende arbeid verstaan: de arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer werkloos is geworden. Dit volgt uit artikel 24, derde lid van de WW.
10. De werkgever heeft aangevoerd dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank stelt vast dat de werkgever als derde-belanghebbende deelneemt aan het geding. De werkgever – die eerder wel bezwaar had gemaakt – heeft niet zelf beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, in welke positie hij zelf gronden had kunnen aanvoeren. Hetgeen de werkgever heeft aangevoerd ziet op een andere afwijzingsgrond dan de grondslag van het bestreden besluit. Een en ander valt derhalve niet binnen de omvang van het geding.
11. De omvang van het geschil beperkt zich tot de vraag of het Uwv terecht de WW-uitkering heeft geweigerd omdat eiser heeft nagelaten passende arbeid te aanvaarden. Hierbij dient de rechtbank tevens het wetselement passende arbeid te beoordelen.
12. Eiser heeft betwist dat hij passend werk heeft geweigerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de arbeid die de werkgever heeft aangeboden, had aanvaard. Deze stelling kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit de voorliggende stukken kan niet worden afgeleid dat eiser, zoals hij heeft gesteld, op enig moment voorafgaand aan of tijdens de procedure bij de kantonrechter eenduidig en onvoorwaardelijk het aanbod van de werkgever heeft aanvaard. Anders dan eiser stelt, volgt dit niet uit de beschikking van de kantonrechter noch uit de overige stukken.
13. Omdat eiser heeft betwist dat hij passend werk heeft geweigerd, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of de functie die de werkgever hem aanbood passend was. Onder passende arbeid als bedoeld in het artikel 24 van de WW wordt, in de periode voordat zes maanden waarin een recht op uitkering bestaat op grond van deze wet zijn verstreken, verstaan arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer werkloos is geworden. De aard van het werk wordt met name door het arbeidsverleden bepaald. Het niveau van het werk heeft betrekking op het opleidingsniveau. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
14.1.Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ten onrechte onvoldoende gewicht gehecht aan eisers werkverleden, aan diens kwalificaties, aan de aard van de aanstelling op het moment van ontslag en aan de feitelijke werkzaamheden ten tijde van het ontslag. Eiser is in 1987 in dienst gekomen als bevoegd docent en zijn aanstelling is gedurende de gehele periode tot zijn ontslag ongewijzigd. De omstandigheid dat het vak waarvoor hij een lesbevoegdheid had en waarvoor hij dus gekwalificeerd was, niet meer werd gegeven, lag buiten eisers schuld. De werkgever heeft er destijds kennelijk voor gekozen om hem ter vervanging een ander vak te laten doceren, waarvoor het toentertijd mogelijk was om zonder lesbevoegdheid te werken. De werkgever heeft er op dat moment eveneens voor gekozen eiser in dienst te houden en diens aanstelling niet te wijzigen, ook al verrichtte hij naast het werk van docent andere werkzaamheden. Ten tijde van zijn ontslag werkte eiser nog steeds deels als docent voor 6 tot 9 uur per week. Daarnaast verrichte hij pedagogische conciërge werkzaamheden en zogeheten CAL-uren.
14.2Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat eisers feitelijke werkzaamheden ten tijde van het ontslag nog steeds deels naar inhoud en verantwoordelijkheden werkzaamheden als docent (schaal 10) omvatten. Naar het oordeel van de rechtbank betrof dit bovendien vanwege de omvang van die werkzaamheden van 6 tot 9 uur, een substantieel deel van zijn aanstelling van 36,86 uur (ingeroosterd: 40-41 uur) per week. Gezien eisers opleidingsniveau en werkervaring is het aanbod dat is gedaan door de werkgever, dat op schaal 6 dan wel 8 ligt, met een andere inhoud en verantwoordelijkheden, reeds voor dat deel niet als passende arbeid te begrijpen. Uit het bestreden besluit, noch uit hetgeen ter zitting door verweerder is aangevoerd, volgt niet dat verweerder deze omstandigheden heeft meegewogen. Verweerder heeft ten onrechte de aangeboden arbeid voor dit deel van zijn werkzaamheden als geheel passend beoordeeld.
14.3.Ten aanzien van de overige uren van zijn aanstelling kan de rechtbank verweerder volgen in de stelling dat voor dit gedeelte van de werkzaamheden de inhoud en de aard werkzaamheden gelijk zijn aan eisers oude werkzaamheden. Wel zou eiser ditzelfde werk dienen te doen met een teruggang in inkomsten. Immers zou eiser uiteindelijk, nadat circa vijf jaar zouden zijn verstreken, voor hetzelfde werk als hij voordien deed 10% minder salaris krijgen. Gelet op eisers werkverleden van 32 jaar bij de werkgever, en het feit dat hij dit vervangende werk voordien ook al geruime tijd had gedaan maar dan op een hoger salaris, zal verweerder nader dienen te motiveren dat het aangeboden werk ook op dit punt passend is.
14.4.Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet afdoende gebleken dat het door de werkgever aangeboden werk als passende arbeid is in de zin van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2 van de WW. Het besluit mist derhalve een deugdelijke motivering.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Vanwege de aard van de materie, waarbij meerder uitkomsten mogelijk zijn ook – omdat naast een weigering of een toekenning van een WW-uitkering de toekenning ervan met een maatregel mogelijk is – kan de rechtbank het geding niet finaal beslissen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- in de beroepsfase en een wegingsfactor 1).