ECLI:NL:RBAMS:2022:981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
13/187188-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling van politieambtenaren en vernieling met zorgmachtiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie pogingen tot zware mishandeling van politieambtenaren en meermalen vernieling. De verdachte, geboren in 1959 en thans verblijvende in een kliniek, heeft op 12 juli 2021 in Amsterdam emmers met glasscherven naar politieambtenaren gegooid, wat hen ernstig in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en heeft haar gedrag gekwalificeerd als opzettelijk. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 tot en met 12 juli 2021 goederen van haar buren vernield door olie in hun tuin en op hun balkon te gieten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 164 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde politieambtenaren toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, waarvoor een zorgmachtiging is afgegeven, en heeft geoordeeld dat de psychische problematiek van de verdachte een rol heeft gespeeld bij de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/187188-21
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1],
thans verblijvende in een kliniek op het adres
[adres 2].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 oktober 2021 en 17 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. C. Dirkzwager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat zij:
1.
op 12 juli 2021 te Amsterdam geprobeerd heeft politieambtenaar [politieambtenaar 1] zwaar lichamelijk letsel toe brengen door in een trapgat emmers met glasscherven op hem te gooien, dan wel [politieambtenaar 1] op deze wijze heeft mishandeld;
2.
op 12 juli 2021 te Amsterdam geprobeerd heeft politieambtenaar [politieambtenaar 2] zwaar lichamelijk letsel toe brengen door in een trapgat emmers met glasscherven op hem te gooien, dan wel
[politieambtenaar 2] op deze wijze heeft mishandeld;
3.
op 12 juli 2021 te Amsterdam geprobeerd heeft politieambtenaar [politieambtenaar 3] zwaar lichamelijk letsel toe brengen door in een trapgat emmers met glasscherven op haar te gooien, dan wel [politieambtenaar 3] op deze wijze heeft mishandeld;
4.
in de periode van 1 juli 2021 tot en met 12 juli 2021 te Amsterdam goederen toebehorende aan [persoon 1] en [persoon 2] heeft vernield, door olie in de tuin van die [persoon 1] en op het balkon van die [persoon 2] te gooien.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling van politieambtenaren [politieambtenaar 1], [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] (hierna: [politieambtenaar 1], [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3]) kunnen worden bewezen. Er is daarbij sprake van meerdaadse samenloop.
Door op korte afstand in een kleine ruimte en vanaf een hogere positie ten opzichte van de verbalisanten glasscherven over hen heen te gooien, bestond de aanmerkelijke kans dat de verbalisanten op een kwetsbare plaats zouden worden geraakt en dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijke letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Ook de onder 4 ten laste gelegde vernieling kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling van politieambtenaren [politieambtenaar 1], [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] (feiten 1, 2 en 3)
Op basis van de aangiften van verbalisanten [politieambtenaar 1], [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting kan worden bewezen dat verdachte in een kleine ruimte vanaf een steile trap twee emmers met daarin glasscherven over hen heen heeft gegooid. Daarbij hebben de verbalisanten diverse snijwonden op hun armen en in hun hals opgelopen. Alle verbalisanten bevonden zich op een lagere positie dan verdachte, waarbij [politieambtenaar 1] zich op armlengte afstand van verdachte bevond en zich niet kon terugtrekken, omdat zijn collega’s achter hem stonden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd.
Met betrekking tot het formaat en de scherpte van de glasscherven stelt de rechtbank vast dat uit de foto in het dossier volgt dat het scherpe en puntige glasscherven van plat (venster)glas betrof, van divers formaat waaronder ook relatief grote glasscherven.
Door vanaf een hogere positie emmers met daarin grote en scherpe, puntige glasscherven over de verbalisanten heen te gooien, die zich op korte afstand onder verdachte bevonden en in een kleine ruimte waardoor terugtrekken niet mogelijk was, bestond de aanmerkelijke kans dat de verbalisanten op één of meer kwetsbare plekken van het lichaam, zoals het hoofd, de hals en het gezicht - waaronder de ogen - zouden worden geraakt en dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verdachte heeft verklaard zich te realiseren dat zij iemand ernstig zou kunnen verwonden als zij een emmer met glasscherven over die persoon zou heen gooien. Verdachte was zich aldus bewust van deze aanmerkelijke kans. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Hiermee heeft verdachte op zijn minst genomen in voorwaardelijke zin opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten last gelegde feiten en neemt daarbij aan dat sprake is van meerdaadse samenloop.
4.3.2
Bewezenverklaring vernieling, meermalen gepleegd (feit 4)
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, kan worden bewezen dat zij goederen toebehorende aan
[persoon 1] en [persoon 2] (hierna: [persoon 1] en [persoon 2]) heeft beschadigd, door meermalen olie in de tuin van [persoon 1] en op het balkon van [persoon 2] te gooien.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
1.
op 12 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan politieambtenaar [politieambtenaar 1] gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door emmers gevuld met glasscherven in een trapgat op die [politieambtenaar 1] te gooien, terwijl die [politieambtenaar 1] zich onderaan en/of halverwege dat trapgat bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 12 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan politieambtenaar [politieambtenaar 2], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door emmers gevuld met glasscherven in een trapgat op die [politieambtenaar 2] te gooien, terwijl die [politieambtenaar 2] zich onderaan en/of halverwege dat trapgat bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 12 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan politieambtenaar [politieambtenaar 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door emmers gevuld met glasscherven in een trapgat op die [politieambtenaar 3] te gooien, terwijl die [politieambtenaar 3] zich onderaan en/of halverwege dat trapgat bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
in de periode van 1 juli 2021 tot en met 12 juli 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk
- houten tuinmeubels en tuintegels en planten, die toebehoorden aan [persoon 1], en
- een balkonvloer en balkonreling, die toebehoorden aan [persoon 2]
heeft beschadigd door olie in de tuin van die [persoon 1] en op het balkon van die [persoon 2] te gooien.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vermeld. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 149 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen hogere straf dient te worden opgelegd dan de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ondanks dat er geen uitspraak kon worden gedaan over de mate waarin de delicten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zijn er wel voldoende aanwijzingen dat het gedrag van verdachte kan worden verklaard door haar psychische stoornis en dat zij in sterke mate verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit blijkt ook wel uit het feit dat er een zorgmachtiging is afgegeven. Verdachte is helaas pas na vijf maanden met een zorgmachtiging geschorst, terwijl zij voor het eerst met justitie te maken heeft. Dit heeft te lang geduurd. Een voorwaardelijk strafdeel, eventueel met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht, is niet op zijn plaats en ook niet wenselijk. Er zijn geen signalen dat verdachte dit nog een keer zal doen. Zijzelf denkt ook van niet. Van belang is dat verdachte in het kader van haar zorgmachtiging op dit moment de juiste behandeling krijgt en blijft krijgen en dat de nazorg vanuit het FACT-team zal worden gegeven. Verdachte zal pas naar huis worden gestuurd zodra zij stabiel is.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van de beschuldigingen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie pogingen tot zware mishandeling door emmers met daarin grote glasscherven vanaf een trap over politieambtenaren [politieambtenaar 1], [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] heen te gooien. Zij heeft daarmee de politieambtenaren ernstig in gevaar gebracht. Dat de politieambtenaren niet ernstiger verwond zijn geraakt, is te danken aan toeval en aan de reflexen van de politieambtenaren, die hun armen ter bescherming voor hun gezicht hielden. Alle drie hebben ze daarmee letsel aan hun gezicht voorkomen en letsel op met name hun armen bekomen.
Uit de schriftelijke onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding van [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] blijkt dat het incident, naast de pijn en het letsel, een grote impact op hen heeft gehad. Zij zijn zich ervan bewust dat het veel erger had kunnen aflopen en dit heeft gevolgen voor hun werkzaamheden. [politieambtenaar 2] geeft aan voortaan anders woningen te zullen betreden en [politieambtenaar 3] geeft aan na het incident veel alerter op haar veiligheid te zijn geweest. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van goederen van haar (onder)buren door meermalen olie uit een fles uit het raam te gieten. Behalve dat de olie goederen van de onderburen beschadigde waren de (onder)buren angstig door het gedrag van verdachte. Zij waren bang dat het wellicht een keer hete olie zou zijn.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 december 2021, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het NIFP-voorgeleidingsconsult van 16 juli 2021, opgesteld door S.P.C. van Hulten, psychiater. Hieruit blijkt – zakelijk weergeven – dat verdachte bij binnenkomst een achterdochtige indruk wekt en tijdens het gesprek erg op haar hoede is. Volgens de psychiater lijkt er sprake van een psychotische stoornis. Mogelijk is er sprake van een neurodegeneratief beeld of een somatisch probleem met ontregeling van de psyche als gevolg. Er zou ook sprake kunnen zijn van late-onset schizofrenie. Om meer zicht te krijgen in het functioneren van verdachte adviseert de psychiater een psychiatrisch Pro Justitia-onderzoek aan te vragen en verdachte te plaatsen op een PPC.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 3 december 2021, opgesteld door M.C. Heus, psychiater. Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat het voor de psychiater daarom niet mogelijk was om de vraagstelling van het onderzoek te beantwoorden. Wel komt in de beschikbare stukken volgens de psychiater naar voren dat verdachte achterdochtige uitspraken doet en zijn er aanwijzingen dat verdachte vanuit psychopathologie (achterdocht) weigert mee te werken aan het onderzoek. Als de psychiater verdachte had kunnen onderzoeken, dan zou zij zich hebben gericht op het onderzoeken van de aanwezigheid van (paranoïde) wanen
en andere psychotische symptomen bij verdachte.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de beschikking van 9 december 2021, waarin de rechtbank Amsterdam met betrekking tot verdachte een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden heeft verleend.
7.3.3
Straf
De rechtbank vindt dat er op basis van het dossier en hetgeen in rubriek 7.3.2 is vermeld zeer sterke aanwijzingen zijn dat de psychische toestand van verdachte een rol heeft gespeeld bij de door haar gepleegde strafbare feiten. De rechtbank houdt hier in strafverlagende zin rekening mee.
Verdachte verblijft op dit moment in het kader van de afgegeven zorgmachtiging in een daartoe bestemde kliniek. De rechtbank stelt voorop dat één van de strafdoelen het voorkomen van recidive betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, nu de psychische problematiek van verdachte voldoende wordt ondervangen door de zorgmachtiging en daarmee ook het recidiverisico, geen aanleiding bestaat verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ook bestaat er geen aanleiding verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Zolang er risico bestaat op recidive, zal de zorgmachtiging namelijk bestaan. De rechtbank volstaat met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 164 dagen, met aftrek van voorarrest. Hierbij gaat de rechtbank uit van het feit dat verdachte op 23 december 2021 is overgeplaatst naar de kliniek en de voorlopige hechtenis met ingang van deze datum is geschorst.

8.Vorderingen tot schadevergoeding

8.1
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [politieambtenaar 2] (feit 2)
De benadeelde partij [politieambtenaar 2] vordert € 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is niet betwist.
De rechtbank vindt op grond van het strafdossier en de schriftelijke onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling. De rechtbank vindt een bedrag van € 300,- redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid op dat bedrag vast, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [politieambtenaar 3] (feit 3)
De benadeelde partij [politieambtenaar 3] vordert € 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is niet betwist.
De rechtbank vindt op grond van het strafdossier en de schriftelijke onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychische schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling. De rechtbank vindt een bedrag van € 300,- redelijk en toewijsbaar en stelt de schade naar billijkheid op dat bedrag vast, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan hen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2.
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3.
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
4.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
164 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[politieambtenaar 2]toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juli 2021) tot aan de dag van voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieambtenaar 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [politieambtenaar 2] van een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juli 2021) tot aan de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[politieambtenaar 3]toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juli 2021) tot aan de dag van voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [politieambtenaar 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [politieambtenaar 3] van een bedrag van € 300,- (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juli 2021) tot aan de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. J. Knol en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2022.
[...]