ECLI:NL:RBAMS:2022:975
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beslissing over klaagschrift tot opheffing van beslag op appartementsrecht in verband met criminele organisatie en ontnemingsprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift was gericht tegen een conservatoir beslag dat op 22 januari 2018 was gelegd op een woning, waarvan klager mede-eigenaar is. Klager verzocht om opheffing van het beslag, zodat hij een nieuwe hypotheek kon vestigen ten gunste van zijn ex-schoonmoeder, die de hypothecaire leningen van de Rabobank zou overnemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare raadkamer, waarbij zowel de raadsman van klager als de officier van justitie zijn gehoord.
De officier van justitie verzette zich tegen de opheffing van het beslag, onder verwijzing naar de verdenkingen van klager voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. Klager was eerder veroordeeld en er was een ontnemingsprocedure aanhangig tegen hem voor een bedrag van € 2.038.886,00. De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren om het beslag te handhaven, aangezien het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter in de ontnemingszaak een verplichting tot betaling aan de staat zou opleggen. De rechtbank concludeerde dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om het Openbaar Ministerie te dwingen mee te werken aan de voorgestelde zekerheidsstelling.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de woning gehandhaafd blijft. Klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.