ECLI:NL:RBAMS:2022:975

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21/6258
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift tot opheffing van beslag op appartementsrecht in verband met criminele organisatie en ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die tevens beslagene is. Het klaagschrift was gericht tegen een conservatoir beslag dat op 22 januari 2018 was gelegd op een woning, waarvan klager mede-eigenaar is. Klager verzocht om opheffing van het beslag, zodat hij een nieuwe hypotheek kon vestigen ten gunste van zijn ex-schoonmoeder, die de hypothecaire leningen van de Rabobank zou overnemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare raadkamer, waarbij zowel de raadsman van klager als de officier van justitie zijn gehoord.

De officier van justitie verzette zich tegen de opheffing van het beslag, onder verwijzing naar de verdenkingen van klager voor deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. Klager was eerder veroordeeld en er was een ontnemingsprocedure aanhangig tegen hem voor een bedrag van € 2.038.886,00. De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren om het beslag te handhaven, aangezien het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter in de ontnemingszaak een verplichting tot betaling aan de staat zou opleggen. De rechtbank concludeerde dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om het Openbaar Ministerie te dwingen mee te werken aan de voorgestelde zekerheidsstelling.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de woning gehandhaafd blijft. Klager heeft de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/997114-16
RK: 21/6258
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager, tevens beslagene] ,

geboren op [geboortedag 1] 1963 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. R. Zilver, Maliesingel 2 te (3581 BA) Utrecht,
klager, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 22 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 december 2021 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 15 februari 2022 namens klager zijn (gemachtigd) raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag ex artikel 94a Sv op het appartementsrecht in de [adres] (hierna de woning) onder de voorwaarde dat dat beslag weer zal herleven nadat zijn ex-schoonmoeder, [naam] , als hypotheeknemer in de plaats is getreden van de bank.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift voor zover van belang en kort samengevat het volgende aangevoerd.
Er is geen enkel rechtens te respecteren belang bij de weigerachtige opstelling van het Openbaar Ministerie om mee te werken aan de overname van de hypotheek.
Een redelijke belangenafweging, die ook in zaken als deze behoort plaats te vinden, brengt mee dat het in geding zijnde klaagschrift gegrond zal worden verklaard. Geen enkel strafvorderlijk belang verzet zich tegen toewijzing van het onderhavige klaagschrift.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen de opheffing van het beslag op het aandeel van klager in de woning.
Primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de procedure van artikel 552a Sv zich niet leent voor de door de raadsman voorgestelde handelswijze. Reeds daarom dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft ook geweigerd mee te werken aan het vestigen van de nieuwe hypotheek ten gunste van de ex-schoonmoeder van klager, omdat er vermoedelijk sprake is van een schijn- en witwasconstructie. Daarbij komt dat het verhaalsrecht van het Openbaar Ministerie dan zal worden aangetast.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het beslag. Klager is op 12 oktober 2020 door deze rechtbank veroordeeld ter zake van deelneming aan een criminele organisatie, medeplegen gewoontewitwassen en medeplegen van het feitelijk leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrifte. Het door klager verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 2.038.886,00. Inmiddels is een ontnemingsprocedure ter hoogte van dit bedrag tegen klager aanhangig gemaakt. Gelet op de veroordeling en de ontnemingsrapportage is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de zittingsrechter de ontnemingsvordering zal toewijzen.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 22 januari 2018 is op de voet van 94a Sv op de woning (conservatoir) beslag gelegd.
Klager werd – kort gezegd – onder meer verdacht van deelneming aan een criminele organisatie, medeplegen gewoontewitwassen en medeplegen van het feitelijk leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrifte
Klager is op 12 oktober 2020 ter zake van deze feiten veroordeeld. Het vonnis is nog niet onherroepelijk. Tevens is tegen klager een ontnemingsprocedure aanhangig gemaakt ter hoogte van € 2.038.886,00.
Klager is mede-eigenaar van de woning met zijn ex-echtgenote [naam 2] . Op de woning zijn met de Rabobank twee hypothecaire leningen afgesloten, ten name van klager en [naam 2] . Aanleiding voor de indiening van het klaagschrift is de opzegging van de hypothecaire leningen door de bank. Klager en [naam 2] zijn voornemens de hypothecaire leningen aan de bank af te lossen met een lening verstrekt door de moeder van [naam 2] , [naam] , die daarvoor hypothecaire zekerheid wil vestigen op de woning. Klager verzoekt thans het beslag tijdelijk op te heffen om zo een nieuwe hypotheek ten gunste van [naam] te kunnen vestigen op de woning.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoort en dat dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het door klager wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen klager, aan hem de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (artikel 94a lid 2 Sv).
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak aan klager/veroordeelde de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Immers, klager is veroordeeld voor meerdere misdrijven waarop een geldboete van de vijfde boetecategorie is gesteld en tegen klager loopt thans een ontnemingsprocedure.
De raadsman heeft gesteld dat deze zaak zich laat vergelijken met de situatie waarin het Openbaar Ministerie meewerkt aan verkoop van een woning onder zekerheidsstelling ex artikel 118a Sv. De raadsman heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat artikel 552a Sv op vergelijkbare wijze zou voorzien in hetgeen klager verzoekt.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de wet niet de mogelijkheid om op de voet van artikel 552a Sv het Openbaar Ministerie op deze wijze te dwingen mee te werken aan de door de raadsman voorgestelde zekerheidsstelling.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mr. C.M. Degenaar en mr. E. Akkermans rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.