ECLI:NL:RBAMS:2022:972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
13/751656-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Aurich in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

Tijdens de openbare zitting op 16 februari 2022 werd de zaak behandeld. De opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, waarin wordt verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien hij in Duitsland wordt veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze garantie voldoende is. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen, die had aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 13 OLW geweigerd moest worden omdat het feit in Nederland zou zijn gepleegd. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751656-21
RK nummer: 21/3712
Datum uitspraak: 2 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2021 door het
Landgericht Aurich(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Landgericht Aurichvan 19 april 2021, dossiernummer 19 Kls 510 Js 13979/20 (5/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Public Prosecutorin Aurich heeft op 21 januari 2022 de volgende garantie gegeven:
(…) we would like to assure that the requested person in case of a final judgment being pronounced against him in the Federal Republic of Germany will be on the basis of Article 5(3) of the version currently in force of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union be returned to the Netherlands for the purpose of execution of sentence.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de Duitse rechtsorde is geschokt;
  • de verdovende middelen zijn voor de Duitse markt bestemd;
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat het EAB vermeldt dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon ziet op gedragingen die in Nederland hebben plaatsgevonden. Het verdient de voorkeur om de strafzaak in Nederland te behandelen, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, waardoor vervolging en preventieve hechtenis in Nederland wenselijker zou zijn in het licht van de resocialisatie.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Landgericht Aurich(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.