Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Aurich in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
Tijdens de openbare zitting op 16 februari 2022 werd de zaak behandeld. De opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB onderzocht. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, waarin wordt verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien hij in Duitsland wordt veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze garantie voldoende is. De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen, die had aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 13 OLW geweigerd moest worden omdat het feit in Nederland zou zijn gepleegd. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan.