ECLI:NL:RBAMS:2022:97

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
13/268392-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling en verduistering met oplegging van ISD-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2022, is de verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal en verduistering. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 28 december 2021, vastgesteld dat de tenlastelegging onvoldoende bewijs bood voor de diefstal van een fiets en pasjes, waardoor de verdachte voor deze feiten is vrijgesproken. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van een fiets en verduistering van pasjes van meerdere personen. De verdachte had de fiets gekocht zonder de herkomst te verifiëren, wat leidde tot de conclusie dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn dakloosheid en drugsgebruik, en heeft besloten om de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de verduistering van haar pasjes. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tot immateriële schade afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van de toegewezen schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/268392-21
Datum uitspraak: 11 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Bruinsma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
diefstal van een fiets (merk Trek) van [persoon 1] in de periode van 28 februari 2021 tot en met 1 maart 2021;
subsidiair ten laste gelegde als heling van een fiets (merk Trek) in de periode van 28 februari 2021 tot en met 3 oktober 2021;
Feit 2
diefstal van een tas met inhoud van [persoon 2] op 18 september 2021;
subsidiair ten laste gelegd als heling van een bankpas en/of identiteitsbewijs (ten name van [persoon 2] ) in de periode van 18 september 2021 tot en met 3 oktober 2021;
meer subsidiair ten laste gelegd als verduistering van een bankpas en/of identiteitsbewijs (ten name van [persoon 2] ) in de periode van 18 september 2021 tot en met 3 oktober 2021;
Feit 3
diefstal van een portemonnee (onder meer inhoudende een bankpas en/of OV-chipkaart) van [persoon 3] in de periode van 13 september 2021 tot en met 18 september 2021;
subsidiair ten laste gelegd als heling van een OV-chipkaart in de periode van 13 september 2021 tot en met 3 oktober 2021;
meer subsidiair ten laste gelegd als verduistering van een OV-chipkaart van [persoon 3] in de periode van 13 september 2021 tot en met 3 oktober 2021;
Feit 4
diefstal van een portemonnee (met pasjes en/of geld) van [persoon 4] op 27 september 2021;
subsidiair ten laste gelegd als heling van een bankpas en/of zorgpas in de periode van 27 september 2021 tot en met 3 oktober 2021;
meer subsidiair ten laste gelegd als verduistering van een bankpas en/of zorgpas van [persoon 4] in de periode van 27 september 2021 tot en met 3 oktober 2021;
Feit 5
diefstal van een fiets (zwartkleurig) van een nog onbekend persoon op 3 oktober 2021;
subsidiair ten laste gelegd als heling van een fiets (zwartkleurig) op 3 oktober 2021.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 4 primair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, de diefstal van de ten laste gelegde fiets en pasjes niet bewezen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat de diefstallen van de goederen door verdachte zijn gepleegd.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2, 3 en 4 subsidiair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, de heling van de ten laste gelegde pasjes niet bewezen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de pasjes door misdrijf verkregen waren.
4.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
Verdachte is op 3 oktober 2021 gezien terwijl hij met een elektrische fiets liep die hij aan de bagagedrager optilde. Verdachte verklaarde dat de fiets van hem was en dat hij de sleutel kwijt was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de fiets in het Vondelpark van een kennis heeft gekocht voor € 75,-. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken aan wie deze fiets toebehoort. Op de fiets kon geen framenummer worden gevonden en er is geen aangifte gedaan van de diefstal van de fiets. Evenmin is gebleken dat deze fiets op dat moment (wederrechtelijk) uit de beschikkingsmacht van een ander dan verdachte is geraakt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de tenlastegelegde datum de betreffende fiets heeft gestolen. De verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd.
Nu het dossier geen aangifte bevat en ook op grond van de overige omstandigheden in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de fiets uit misdrijf afkomstig is, wordt verdachte eveneens vrijgesproken van hetgeen hem subsidiair ten laste is gelegd.
4.4.
Nadere overwegingen ten aanzien van het bewezen verklaarde
4.4.1.
Feit 1 subsidiair
Voor een bewezenverklaring van schuldheling is vereist dat is vastgesteld dat de verdachte ‘redelijkerwijs had moeten vermoeden’ dat het goed dat hij voorhanden had door misdrijf was verkregen. Van het hier bedoelde vermoeden is sprake als de verdachte grof of aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest ten aanzien van de herkomst van het goed. De voor een bewezenverklaring van schuldheling vereiste onvoorzichtigheid bestaat in het geval dat de verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens betreffende het goed had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in het Vondelpark voor een bedrag van € 75,- een elektrische fiets heeft gekocht van een kennis waarvan hij de naam niet weet. Het is een feit van algemene bekendheid dat elektrische fietsen zeer kostbaar zijn. Verdachte heeft geen aankoopbewijs gekregen en niet onderzocht of de fiets als gestolen geregistreerd stond. Nu verdachte onder de hiervoor geschetste omstandigheden bij de aankoop van de fiets geen enkel onderzoek heeft ingesteld naar de herkomst, is hij in ernstige mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Verdachte is in het verleden eerder veroordeeld voor heling, zodat van hem om die reden bijzondere oplettendheid mocht worden verwacht. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
4.4.2.
Feiten 2, 3 en 4 meer subsidiair
Verdachte heeft verklaard dat hij de pasjes in en rond het Centraal Station heeft gevonden. Nu anderszins niet uit het dossier blijkt, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet onaannemelijk en is bewezen dat verdachte als vinder zich de pasjes wederrechtelijk heeft toegeëigend.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 28 februari 2021 tot en met 3 oktober 2021 te Amsterdam, een fiets (merk Trek) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 2
in de periode van 18 september 2021 tot en met 3 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk een betaalkaart en een IDkaart, toebehorende aan [persoon 2] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 3
in de periode van 13 september 2021 tot en met 3 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk een OV chipkaart (een toegangspas), toebehorende aan [persoon 3] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 4
in de periode van 27 september 2021 tot en met 3 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk een bankpas(credit-card) en een zorgpas, toebehorende aan [persoon 4] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat oplegging van de ISD-maatregel een ultimum remedium is en dat er daarom eerst moet worden gekeken naar alternatieven, zoals het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Verdachte heeft nog niet eerder enige vorm van toezicht opgelegd gekregen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie onvoldoende heeft onderbouwd waarom de ISD-maatregel niet voor de duur van één jaar kan worden opgelegd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de heling van een fiets en verduistering van pasjes van meerdere personen. Dit zijn vervelende feiten waarmee hij anderen overlast heeft bezorgd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 16 december 2021, opgemaakt door [persoon 5] . De rechtbank maakt uit dit rapport op dat het verblijfsrecht van verdachte in juli 2020 is ingetrokken. Verdachte is dakloos, werkloos, zonder inkomen, gebruikt dagelijks drugs, maakt een verwarde indruk, toont geen zelfinzicht en heeft geen adequaat sociaal netwerk in Nederland. Hoewel een (al dan niet) intensieve behandeling is geïndiceerd, is hulpverlening in Nederland in geen enkel kader mogelijk, omdat verdachte geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Gezien dit alles wordt de kans op recidive als hoog ingeschat. De reclassering beperkt het advies derhalve tot een overzicht van mogelijkheden met betrekking tot een strafoplegging. Overwogen zou kunnen worden om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als een laatste kans, zodat hij de gelegenheid krijgt om als gewaarschuwd mens te vertrekken uit Nederland. Het is niet duidelijk of verdachte in staat is om zelfstandig naar zijn familie in Polen terug te reizen en of hij hiervoor de financiën heeft. Daarnaast zou aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met een meldplicht kunnen worden opgelegd, die in het kader van de Wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS) kan worden overgedragen naar Polen . Deze optie wordt echter niet haalbaar geacht, omdat verdachte hieraan moet meewerken. Bovendien is vooraf niet bekend of de strafoverdracht wordt geaccepteerd door de Poolse autoriteiten. Een laatste optie is om verdachte te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders en Vreemdeling In Strafrecht (ISD-VRIS). Binnen de ISD-VRIS inrichting kan verdachte, indien hij hiervoor gemotiveerd is, deelnemen aan interventies gericht op het aanleren van vaardigheden om zich in het land van herkomst beter staande te kunnen houden. Daarnaast biedt de ISD-VRIS afdeling hulp en behandeling op het gebied van verslaving en psychische problematiek. Voor zijn terugkeer naar het land van herkomst kan er, indien geïndiceerd en indien mogelijk en indien verdachte hiervoor gemotiveerd is, tijdens de ISD-VRIS gezocht worden naar opvang in het land van herkomst al dan niet in een sociale of medische setting.
De heer [persoon 5] heeft dit advies ter terechtzitting bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 november 2021 (het strafblad) blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Bestraffing in de vorm van een gevangenisstraf heeft tot nu toe niet geleid tot het voorkomen van recidive of terugkeer naar het land van herkomst. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard terug te willen keren naar Polen . Uit het dossier blijkt echter dat verdachte hierover wisselend verklaart en dat hij eerder is uitgezet naar Polen en vervolgens is teruggekeerd naar Nederland. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat verdachte na het uitzitten van een gevangenisstraf weer in Polen gaat verblijven en geen strafbare feiten meer zal plegen.
Dat verdachte wegens zijn vreemdelingrechtelijke status niet zal kunnen deelnemen aan een extramuraal traject en dat geen sprake kan zijn van resocialisatie in de Nederlandse samenleving brengt niet mee dat van oplegging van de ISD-maatregel moet worden afgezien. De ISD-maatregel is nodig om de aanhoudende recidive van verdachte te stoppen ter bescherming van de maatschappij. De ISD-maatregel zal zijn gericht op terugkeer naar Polen . Tot die tijd kan wellicht binnen de ISD-maatregel al een start worden gemaakt met de behandeling van de problematiek van verdachte. Niet is gebleken van klemmende redenen om van het opleggen van de ISD- maatregel af te zien.
Het is van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Enerzijds dient de maatschappij optimaal te worden beschermd, moet de recidive van verdachte worden beëindigd en moet worden bijgedragen aan een oplossing voor zijn problematiek. Anderzijds is er voldoende tijd nodig om een verantwoorde terugkeer naar Polen alle kans te geven. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel onvoorwaardelijk en voor de maximale termijn van twee jaar opleggen. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten wordt daar niet van afgetrokken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de ISD-maatregel eerder kan worden beëindigd en vaak wordt beëindigd als kansrijke uitzetting eerder mogelijk blijkt.
De rechtbank zal dus de officier van justitie volgen in de eis en aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opleggen.

9.Benadeelde partij

9.1.
Vordering
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 123,50 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 64,- aan kosten voor het aanvragen van een nieuw identiteitsbewijs, € 4,50 aan kosten voor het aanvragen van een nieuwe bankpas en € 55,- ter vergoeding van haar tas met inhoud. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 668,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij vordert het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De identiteitskaart en bankpas van de benadeelde partij zijn bij verdachte aangetroffen. Zij heeft deze opnieuw moeten aanvragen en de kosten die zij daarvoor heeft moeten maken komen volgens de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De schade die ziet op de waarde van de tas met inhoud kan niet aan verdachte worden toegerekend, omdat niet bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de tas. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.3.
Immateriële schade
Een vergoeding voor immateriële schade kan slechts worden toegekend in één van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gevallen, te weten (onder meer) indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in de eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast. De vraag die in dit geval voorligt, is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Van bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht of bij gevoelens van angst en/of schrik.
De benadeelde partij heeft in haar vordering enkel aangegeven dat haar vertrouwen is geschaad en dat zij bang was dat er identiteitsfraude was gepleegd. De stelling dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank kan enkel op basis van deze gegevens in deze procedure niet vaststellen of sprake is van psychische schade in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank merkt de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde ook niet aan als zodanig ernstig, dat daarom wordt aangenomen dat sprake is van de hiervoor bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.4.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 321 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 meer subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1, subsidiair:
Schuldheling
Feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair, feit 4 subsidiair:
Verduistering, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaar.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 68,50 (zegge: achtenzestig euro en vijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 68,50 (zegge: achtenzestig euro en vijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 september 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2022.
[...]