ECLI:NL:RBAMS:2022:969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
13/751812-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; weigeringsgronden en stakingsbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een persoon die in Nederland is aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische bepalingen van de Overleveringswet (OLW) toegepast.

Tijdens de zittingen op 28 januari, 1 februari en 16 februari 2022 zijn verschillende aspecten van de zaak besproken, waaronder de stakingsbeslissing van de Minister van Justitie en Veiligheid, die de vervolging in Nederland voor dezelfde feiten heeft gestaakt. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie gewogen en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen reden is om de overlevering te weigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij heeft benadrukt dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, in België worden vervolgd en dat de Nederlandse strafprocedure is gestaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751812-20
RK nummer: 20/4673
Datum uitspraak: 2 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 februari 2020 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 januari 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Daarbij is ook de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing bevolen.
Tussenuitspraak 11 februari 2021
De rechtbank heeft op 11 februari 2021 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen betreffende de grondslag van de hiervoor bedoelde doorzoeking in de woning van de opgeëiste persoon, de stand van het Nederlandse onderzoek, 26Coalcity, de status van de opgeëiste persoon in dat onderzoek en de eventuele overlap met de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Zitting 1 februari 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst om de raadsman in de gelegenheid te stellen de nagekomen informatie te bestuderen en om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen navraag te doen omtrent de stand van de strafprocedure in België.
Zitting 16 februari 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Joegoslavische nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 11 februari 2021

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 11 februari 2021. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, het onschuldverweer en de terugkeergarantie al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 9 Overleveringswet

Inleiding
In de tussenuitspraak van 11 februari 2021 heeft de rechtbank vragen gesteld om te kunnen vaststellen of tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging is aangevangen ter zake van dezelfde feiten. Bij ongedateerd en niet ondertekend stuk zijn de vragen beantwoord. Tevens heeft de Minister van Justitie en Veiligheid bij brief van 1 februari 2022 opdracht gegeven de vervolging in Nederland in de zaak met parketnummer 13-997027-20 te staken voor wat betreft de in het EAB beschreven feiten.
Standpunt van de raadsman
Niet duidelijk is van wie de ongedateerde en niet ondertekende informatie afkomstig is.
Evenmin is duidelijk op basis van welke informatie de Minister van Justitie de stakingsbeslissing heeft genomen. Verder is het ook niet duidelijk of AIRS bevoegd is om namens de Minister de stakingsbeslissing te tekenen. De raadsman verzoekt om de zaak aan te houden om de onderliggende correspondentie aan de Minister op te vragen alsook om de mandaatbevoegdheid van AIRS te onderzoeken.
Standpunt van de officier van justitie
De stakingsbeslissing is helder: uit de vijfde alinea volgt dat vervolging in Nederland wordt gestaakt ten aanzien van de feiten in het EAB. Het IRC heeft de bevoegde autoriteiten aangeschreven en de brief met de stakingsbeslissing komt ook van diezelfde autoriteiten. Er moet op worden vertrouwd dat dit juist gegaan is en de rechtbank is met de brief voldoende voorgelicht. Gelet op de stakingsbeslissing kan de overlevering worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW – dat uitvoering geeft aan artikel 4, aanhef en onder 2, van het Kaderbesluit – kan de rechtbank de overlevering weigeren, wanneer tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is ter zake van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht. Op grond van artikel 9, derde lid, OLW mag de rechtbank de overlevering vanwege een dergelijke lopende strafvervolging echter niet weigeren, wanneer de Minister van Justitie en Veiligheid voorafgaand aan de beslissing over de overlevering een opdracht tot staking van die strafvervolging heeft gegeven aan het Openbaar Ministerie.
In de brief van 1 februari 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat er een gedeeltelijke overlapping is tussen de Nederlandse strafzaak en de vervolging in België en heeft de Minister opdracht gegeven de strafvervolging in Nederland te staken voor zover deze ziet op dezelfde feiten als in het EAB.
De raadsman heeft niet onderbouwd waarom de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid niet juist zou zijn ondertekend. De stakingsbeslissing is ondertekend namens de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank ziet geen grond om te twijfelen aan de ondertekening van de stakingsbeslissing. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden voor nader onderzoek op dit punt. Verder heeft de Minister in de brief gemotiveerd aangegeven waarom de stakingsbeslissing is genomen en is een uitgebreide motivering opgenomen in het niet gedateerde en niet ondertekende stuk, dat volgens de officier van justitie is geschreven door de zaaksofficier in de Nederlandse strafzaak. Van onduidelijkheid over de grondslag van de stakingsbeslissing is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verstrekte stakingsopdracht heeft tot gevolg dat de rechtbank de overlevering niet op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW mag weigeren.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België gestart;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • inmiddels is de strafprocedure in België gestart;
  • medeverdachten worden in België vervolgd en aan België overgeleverd.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende informatie in het dossier zit om de vordering van de officier van justitie om van de weigeringsgrond af te zien te honoreren. De zaak dient te worden aangehouden om nadere informatie te vragen.
De rechtbank stelt voorop dat sinds de wetswijzing van 1 april 2021 artikel 13, tweede lid, OLW is komen te vervallen en dat de rechtbank zelf deze weigeringsgrond dient te beoordelen. Verder ligt aan de regeling van het EAB ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn en dat de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. De rechtbank ziet mitsdien geen aanleiding om de zaak aan te houden. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.