ECLI:NL:RBAMS:2022:947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
13/751334-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van het hof van beroep van Larisa, Griekenland. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Griekenland, was in Nederland gedetineerd en had verzocht om zijn overlevering aan de Griekse autoriteiten. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld in verschillende zittingen, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon en de omstandigheden rondom zijn aanwezigheid bij het proces in Griekenland centraal stonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het EAB, en dat hij niet op de hoogte was gesteld van de consequenties van zijn afwezigheid. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moet worden, omdat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn rechten en de mogelijkheid om in beroep te gaan. De officier van justitie daarentegen stelde dat de overlevering wel kon plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon tijdig was gedagvaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn bij het proces in Griekenland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, en heeft daarom de overlevering geweigerd. Tevens heeft de rechtbank het geschorste bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751334-19 (EAB III)
RK nummer: 19/2329
Datum uitspraak: 17 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2019 door het Parket van het hof van beroep van Larisa (Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboortedag] 1966 op [geboorteplaats] (Griekenland),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 4 juni 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Griekse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW, uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenneming bevolen en deze met onmiddellijke ingang geschorst.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en direct tussenuitspraak gedaan, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak gestelde vragen betreffende de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 19 maart 2021
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 19 maart 2021 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van 4 juni 2019 bevond. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Griekse taal.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 31 maart 2021 het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak gestelde vragen betreffende de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf, de uitreiking van de dagvaarding, de betekening van het vonnis en de dubbele strafbaarheid aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Zitting 3 februari 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 3 februari 2022 in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van 31 maart 2021 bevond. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Griekse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Griekse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis met nummer 1687/18-06-2018, gewezen door de Correctionele Rechtbank van Larissa met drie rechters (
Trimeles Plimmeleiodikeio Larisas).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Hoewel de opgeëiste persoon op 13 april 2018 in persoon is gedagvaard voor het proces dat ten grondslag ligt aan het vonnis waarop dit EAB betrekking heeft, is de opgeëiste persoon in die dagvaarding niet gewezen op de consequenties wanneer hij niet zou verschijnen. Belangrijker is dat de opgeëiste persoon de Griekse autoriteiten – via zijn raadsvrouw – ondubbelzinnig duidelijk heeft gemaakt dat hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wenst te maken, maar dat hij niet naar Griekenland
kanreizen gelet op zijn schorsingsvoorwaarden in verband met een reeds aanhangige andere overleveringsprocedure (ook in verband met een Grieks EAB). De opgeëiste persoon is niet door een gemachtigd raadsman bijgestaan en het aan de opgeëiste persoon op 30 november 2018 betekende vonnis bevat geen informatie over een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep. Een verzetsgarantie is evenmin aanwezig.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, nu de weigeringsgrond in artikel 12 OLW niet van toepassing is omdat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en het vonnis aan hem is betekend op 30 november 2018. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat – mocht de rechtbank overwegen dat artikel 12 OLW wél van toepassing is – van de weigeringsgrond moet worden afgezien, omdat de opgeëiste persoon heeft verzuimd een advocaat aan te wijzen en te machtigen om namens hem zijn verdediging te voeren. De overlevering zou daarom geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhouden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid die aan het EAB ten grondslag ligt. Om die reden moet allereerst worden beoordeeld of zich één van de in artikel 12 OLW onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Doet zich één van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Uit het EAB en de aanvullingen daarop blijkt dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces. Niet is echter gebleken dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces verscheen. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW doet zich aldus niet voor.
Het vonnis is eveneens aan de opgeëiste persoon betekend, maar niet kan worden vastgesteld dat hij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. Dit houdt in dat ook de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder c, OLW zich niet voordoet.
Nu evenmin is gebleken dat een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat zijn verdediging op het proces heeft gevoerd zoals bedoeld in artikel 12, onder b, OLW en er geen garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt, heeft zich aldus geen van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden voorgedaan en kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelswijze van de opgeëiste persoon kan door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
De opgeëiste persoon mocht op grond van de voorwaarden van de geschorste overleveringsdetentie (op basis van één van de drie door de Griekse justitiële autoriteit uitgevaardigde EAB’s) Nederland niet verlaten, waardoor het voor hem niet mogelijk was om bij het proces in Griekenland aanwezig te zijn. Hij wilde het proces echter wel bijwonen en heeft daarom getracht om – via zijn raadsvrouw – contact op te nemen met de Griekse autoriteiten teneinde deze bijzondere situatie onder hun aandacht te brengen. Uit door de raadsvrouw ingebrachte e-mails blijkt dat zij contact met de Griekse officier van justitie heeft opgenomen, maar dat deze niet heeft gereageerd op haar e-mails. Zij heeft onder meer geschreven dat de opgeëiste persoon gebruik wil maken van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van de strafzaak en heeft de Griekse autoriteiten verzocht om de Nederlandse autoriteiten te vragen hem tijdelijk ter beschikking te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Vervolgens heeft de raadsvrouw contact met een
liaison-officergehad. Deze heeft te kennen gegeven dat de Griekse officier van justitie op de berichten van de raadsvrouw zou reageren, maar dat is nooit gebeurd. Verder is er vanuit het Nederlandse openbaar ministerie contact opgenomen met de Griekse officier van justitie, maar ook die tussenkomst heeft niet tot een oplossing geleid waarbij de opgeëiste persoon aanwezig zou kunnen zijn bij het proces.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de opgeëiste persoon in deze bijzondere situatie – ondanks het feit dat hij tijdig en in persoon is gedagvaard – niet op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn op zijn proces en heeft hij buiten zijn schuld dat recht niet kunnen uitoefenen.
Dat hij heeft nagelaten om een raadsman aan te wijzen en te machtigen om zijn verdediging te voeren, zoals door de officier van justitie betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. De opgeëiste persoon heeft zich ingespannen om tot een oplossing te komen die ertoe zou leiden dat hij, als gewenst, in persoon bij het proces aanwezig kon zijn om aldaar zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen, maar de Griekse justitiële autoriteiten hebben niet op zijn pogingen om dit te bewerkstelligen gereageerd. Ook het inschakelen van een
liaison officerbood geen soelaas. Nu de opgeëiste persoon tevergeefs heeft gepoogd om een oplossing voor deze bijzondere situatie te vinden om het proces in Griekenland in persoon bij te kunnen wonen, kan naar het oordeel van de rechtbank in dat licht niet aan hem worden tegengeworpen dat hij maar een advocaat had moeten aanwijzen en machtigen om zijn verdediging te voeren.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank daarom van oordeel dat zij niet kan vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, en zal zij de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen en 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Parket van het hof van beroep van Larisa (Griekenland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPhet – geschorste – bevel overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (