ECLI:NL:RBAMS:2022:938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
13/752341-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden en mentale gezondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 februari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het North District Prosecutor’s Office in Estland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Georgië, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft een psychische stoornis, wat door zijn raadsman is aangevoerd als reden om de overlevering aan te houden, zodat er vragen gesteld kunnen worden aan de Estse autoriteiten over de mogelijkheden voor psychiatrische zorg. De officier van justitie heeft echter gesteld dat deze mentale gezondheid geen belemmering vormt voor de overlevering en dat de medische informatie kan worden gedeeld met de Estse autoriteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen objectieve gegevens zijn over de detentieomstandigheden in Estland die zouden wijzen op een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. Daarom heeft de rechtbank besloten om het verzoek om aanhouding af te wijzen en de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752341-21
RK nummer: 21/6474
Datum uitspraak: 3 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 december 2021 door de
North District Prosecutor’s Office(Estland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Georgië) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Georgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrantno. 1-21-8182 (21230101157), uitgevaardigd door de
Harju County Courtop 1 december 2021. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Ests recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Estland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Mentale gezondheid van de opgeëiste persoon

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat – kort gezegd – de opgeëiste persoon lijdt aan een psychische stoornis. De zaak zou daarom moeten worden aangehouden, zodat er vragen kunnen worden gesteld aan de autoriteiten in Estland over de mogelijkheden van psychiatrische zorg voor de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op de hoogte is van de geestelijke gezondheid van de opgeëiste persoon, maar dat dit niet aan de overlevering in de weg staat en dat er geen nadere vragen gesteld hoeven te worden. Zij heeft verklaard dat de medische informatie van de opgeëiste persoon aan de Estse autoriteiten verstrekt kan worden zodat hiermee bij de feitelijke overlevering rekening kan worden gehouden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verzoek om aanhouding aldus dat de raadsman heeft willen betogen dat gedetineerden in penitentiaire inrichtingen in Estland die gezondheidsproblemen hebben – in het bijzonder psychische klachten – een reëel gevaar lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Om die reden dient navraag te worden gedaan over de behandelmogelijkheden voor de opgeëiste persoon indien hij aan Estland wordt overgeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer niet. De raadsman heeft immers geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt die onderbouwen dat gedetineerden met psychische klachten in penitentiaire inrichtingen in Estland een reëel gevaar lopen om te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Gelet op het vorenstaande rust op de rechtbank niet de verplichting om concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen. [1] De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek te schorsen voor het stellen van nadere vragen. Dit laat onverlet dat de medische informatie van de opgeëiste persoon aan de Estse autoriteiten verstrekt kan worden zodat hiermee bij de feitelijke overlevering rekening kan worden gehouden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
North District Prosecutor’s Office(Estland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (