ECLI:NL:RBAMS:2022:8825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/13/695530 / HA ZA 21-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van verzekeraar en bank bij niet verlengen van beleggingspolissen

In deze zaak vorderden eisers, twee naamloze vennootschappen, schadevergoeding van ABN AMRO Levensverzekering N.V. en ABN AMRO Bank N.V. wegens het niet verlengen van hun beleggingspolissen. Eisers hadden in 1998 en 2001 beleggingsverzekeringen afgesloten en verzochten in 2018 om verlenging van de looptijd. De verzekeraar heeft de verlengingsverzoeken niet uitgevoerd, wat leidde tot het expireren van de polissen. Eisers stelden dat zij niet voldoende waren geïnformeerd over de gevolgen van het niet verlengen en de mogelijkheden van beleggen in de KMRR, wat hen schade had berokkend. De rechtbank oordeelde dat de verzekeraar tekort was geschoten in haar verplichtingen door de verlengingsverzoeken niet te honoreren, maar dat niet was komen vast te staan dat nakoming blijvend onmogelijk was. De vorderingen van eisers werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vordering tot uitbetaling van in depot gehouden gelden, die werd toegewezen. De rechtbank veroordeelde de verzekeraar tot betaling van € 102.900,35 aan eisers en legde de proceskosten bij eisers neer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/695530 / HA ZA 21-11
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ABN-AMRO LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. P.P.M. van Kippersluis te 's-Gravenhage,
2. de naamloze vennootschap
ABN-AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , eisers gezamenlijk [eisers] , de verzekeraar, de bank en gedaagden gezamenlijk ABN AMRO c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 december 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van de verzekeraar, met producties,
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van de bank, met producties,
  • het tussenvonnis van 29 september 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 februari 2022 met daarin genoemde stukken,
  • de brieven van de verzekeraar van 3 en 10 maart 2022 met opmerkingen op het proces-verbaal;
  • de brief van [eisers] van 7 maart 2022 met opmerkingen op het proces-verbaal,
  • de brief van de bank van 8 maart 2020 met opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft in 1998 bij de verzekeraar twee beleggingsverzekeringen afgesloten voor de duur van twintig jaar (hierna: polis A en polis B). In 2001 heeft [eisers] nogmaals twee beleggingsverzekeringen afgesloten bij de verzekeraar voor de duur van achttien jaar (hierna: polis C en polis D). Met behulp van deze polissen was het mogelijk tot een bepaald bedrag belastingvrij vermogen op te bouwen. Voor de polissen A en B gold een fiscale vrijstelling in box III.
2.2.
Bij het aangaan van de polissen heeft [eisers] een aanvraagformulier ingevuld waarbij hij een keuze heeft gemaakt om ten aanzien van alle vier de polissen geheel te beleggen in het ‘Netherlands Fund’, ook wel de AEX.
2.3.
De bank heeft bij het afsluiten van de polissen opgetreden als assurantietussenpersoon.
2.4.
In de aanvullende voorwaarden die van toepassing zijn op de polissen is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘De verzekeringnemer heeft, onverminderd de werking van de overige voorwaarden het eenmalig recht, in het jaar van uitkering tot uiterlijk één maand vóór de in het polisblad genoemde einddatum verzekering, deze datum met maximaal tien jaar uit te stellen.’
2.5.
Bij brief van 20 september 2016 heeft de bank – naar aanleiding van een bespreking een dag eerder – aan [eisers] bevestigd dat de looptijd van de polissen kan worden verlengd. De bank heeft daarnaast meegedeeld dat ten aanzien van polis A en polis B gebruik kan worden gemaakt van ‘kapitaalmarktrenterekening oud’ (hierna: de KMRR) waarbij de minimale rentevergoeding 4% bedraagt. Ook kan volgens de bank voor polis C en D gebruik gemaakt worden van KMRR, maar zonder de minimale rentevergoeding van 4%.
2.6.
In 2017 heeft [eisers] het beleggingsfonds laten omzetten naar de KMRR.
2.7.
Op 17 mei 2018 heeft [eisers] een formulier ondertekend om de looptijd van de polissen A tot en met D te verlegen voor een periode van tien jaar. De bank heeft deze formulieren direct bij de verzekeraar ingediend. De bank heeft de formulieren op een later moment nogmaals bij de verzekeraar aangeleverd.
2.8.
Bij brief van 29 augustus 2018 heeft de verzekeraar – voor zover van belang – het volgende ten aanzien van polis A aan [eisers] bericht:
‘Wij ontvingen het wijzigingsverzoek van uw ABN AMRO Rendement Beleggings Polis. Uw wijzigingsverzoek was enige tijd onopgemerkt gebleven, waarvoor onze excuses. Deze verzekering is op dit moment vrijgesteld voor de rendementsheffing in Box 3. Door de wijziging gaat deze vrijstelling verloren. Daarom hebben wij de wijziging nog niet doorgevoerd en sturen het verzoek bijgaand retour. In deze brief leest u meer hierover.
Fiscale wetgeving
De Wet Inkomstenbelasting 2001 kent onder andere een vrijstelling voor de rendementsheffing in Box 3. Deze vrijstelling geldt voor op 14 september 1999 al bestaande verzekeringen die na die datum niet zijn/worden verhoogd en/of verlengd, voor zover de waarde van de verzekering(en) minder bedraagt dan EUR 123.428,00 per persoon.
Wij kunnen ons voorstellen dat u zich niet bewust was van het feit dat de kapitaalvrijstelling door uitvoering van de mutatie zou kunnen komen te vervallen. In de meeste gevallen is dit niet gewenst.
Wilt u de wijziging toch doorvoeren?
Als u besluit de wijziging toch te laten plaatsvinden dan kunt u het wijzigingsverzoek aan ons terugsturen en daarop schrijven:
“Ondergetekende/verzekeringnemer verklaart kennis genomen te hebben van het verval van de vrijstelling voor de rendementsheffing in box 3 als gevolg van deze mutatie (bijstorting, verhoging en/of verlenging).”
De wijziging, voorzien van uw verklaring en handtekening, zal vervolgens door ons worden verwerkt.’
2.9.
De verzekeraar heeft polis A niet verlengd en deze is op 1 september 2018 geëxpireerd. Per 4 september 2018 heeft ABN AMRO c.s. de beleggingsportefeuille onder polis A verkocht.
2.10.
[eisers] heeft op 8 september 2018 geprotesteerd tegen het expireren van polis A en nogmaals verzocht om de polissen premievrij te verlengen. [eisers] heeft kenbaar gemaakt niet akkoord te gaan met de in 2.8 genoemde verklaring en heeft de verklaring ook niet op het wijzigingsverzoek geschreven. De verzekeraar heeft vervolgens de automatische processen uitgeschakeld en de gelden in depot gehouden.
2.11.
Op 2 november 2018 is polis B geëxpireerd. De verzekeraar heeft aangekondigd de opbrengst van polis B aan [eisers] uit te keren. [eisers] heeft daartegen geprotesteerd.
2.12.
Op 9 januari 2019 zijn polis C en D geëxpireerd. De verzekeraar heeft de waarde van polis C uitbetaald en de waarde van polis D onder zich gehouden. Bij brieven van 9 april en 8 mei 2020 heeft de verzekeraar aan [eisers] gevraagd op welk rekeningnummer zij deze gelden wenst te ontvangen. [eisers] heeft daarop niet gereageerd.
2.13.
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: KiFiD) heeft over dit geschil een niet-bindend advies uitgebracht waarbij [eisers] in het ongelijk is gesteld.
2.14.
De verzekeraar heeft meermaals aangeboden om de polissen alsnog te verlengen en de herstellen in de oude staat. [eisers] heeft niet meegewerkt aan dit verzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat ABN AMRO c.s. hoofdelijk dan wel individueel aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade ter zake de onderhavige verzekeringspolissen, welke schade is veroorzaakt doordat [eisers] niet voldoende en/of niet tijdig is voorgelicht over alle beleggingsopties, in het bijzonder de KMRR en/of de minimum rendementsgarantie, en doordat de verlengingsopdrachten van [eisers] niet door ABN AMRO c.s. werden uitgevoerd;
II. ABN AMRO c.s., hoofdelijk dan wel individueel, te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 828.940,76, dan wel een schadevergoeding op te maken bij staat;
III. ABN AMRO c.s., hoofdelijk dan wel individueel, te veroordelen tot betaling van het door gedaagde(n) tot op heden in depot gehouden totaalbedrag uit hoofde van de verkoop van de beleggingen van polissen A en D, ter hoogte van € 102.900,35;
IV. ABN AMRO c.s. hoofdelijke te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding betreffende de gemaakte kosten voor fiscaal advies en bijstand, tot en met de KiFiD-procedure, ter hoogte van € 45.520,20 inclusief btw;
V. de door ABN AMRO c.s. verschuldigde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018;
VI. met veroordeling van ABN AMRO c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eisers] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij formulieren heeft ondertekend om de looptijd van de vier polissen met tien jaar te verlengen. Ondanks deze verzoeken heeft ABN AMRO c.s. de vier polissen laten expireren en daarmee is ABN AMRO c.s. toerkenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomsten. Het verlengen van de polissen is niet meer mogelijk. Daarnaast heeft ABN AMRO c.s. [eisers] niet volledig en correct geinformeerd over de mogelijkheid om de polissen in de KMRR te beleggen. ABN AMRO c.s. heeft daarmee haar zorgplicht geschonden en is dan ook toerekenbaar tekorgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en de verzekeringsovereenkomst. Als gevolg van deze toerekenbare tekortkomingen heeft [eisers] schade geleden, waarvoor ABN AMRO c.s. aangsprakelijk is.
3.3.
De conclusie van ABN AMRO c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen. De bank vordert betaling van de proceskosten, de verzekeraar vordert hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Dit geschil draait om de vraag of de verzekeraar en de bank tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [eisers] . Vooropgesteld moet worden dat de verzekeraar en de bank twee zelfstandige entiteiten zijn. De bank is opgetreden als assurantietussenpersoon en heeft [eisers] voorzien van advies over de polissen. De verzekeraar is de aanbieder van de polissen. De bank en de verzekeraar hebben allebei een eigen verantwoordelijkheid jegens [eisers] . De verzekeraar en de bank kunnen dan ook niet met elkaar worden vereenzelvigd en het handelen van de ene entiteit kan niet aan de andere entiteit worden toegerekend. De klachten van [eisers] jegens de verzekeraar en de bank zullen dan ook apart worden behandeld.
Verwijt aan verzekeraar ten aanzien van het niet verlengen van de looptijd van de polissen
4.2.
Voor zover [eisers] zich op het standpunt heeft gesteld dat de looptijd van de polissen ten onterechte niet is verlengd en dat hij daardoor schade heeft geleden, geldt ten aanzien van de verzekeraar het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] overeenkomstig de algemene voorwaarden de mogelijkheid heeft om de looptijd van de polissen éénmaal, in het jaar van uitkering, met maximaal tien jaar te verlengen. Vaststaat dat [eisers] op 17 mei 2018, in aanwezigheid van een medewerker van de bank, verleningsformulieren voor de polissen heeft ondertekend. Verder is niet in geschil dat de verzekeraar het verleningsformulier voor polissen A, C en D heeft ontvangen. Ten aanzien van polis B heeft de verzekeraar bij de bank geïnformeerd of deze ook moest worden verlengd. Vervolgens heeft de verzekeraar aan [eisers] bericht dat hij de verklaring zoals genoemd onder 2.8 moest ondertekenen voordat de looptijd van de polis A kan worden verlengd.
4.3.
De verzekeraar heeft erkend dat zij het ondertekenen van voornoemde verklaring niet als voorwaarde mocht stellen voor het verlengen van de looptijd van de polissen en dat zij de polissen dus aan de hand van de verlengingsformulieren had moeten verlengen. De verzekeraar heeft echter niet aan de verlengingsverzoeken van [eisers] voldaan en de polissen laten expireren. Daarmee staat vast dat de verzekeraar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst met [eisers] .
4.4.
Volgens [eisers] is het herstellen van de polissen fiscaal en juridisch blijvend onmogelijk en heeft hij schade geleden als gevolg van de tekortkoming aan de zijde van de verzekeraar. De schade bestaat volgens [eisers] onder meer uit het verlies van fiscale vrijstellingen en gemist rendement. [eisers] heeft aangevoerd dat de Minister van Financiën zou hebben aangegeven dat het verlengen van polissen met terugwerkende kracht onmogelijk is. De verzekeraar heeft betwist dat nakoming van de verplichting tot het verlengen van de polissen blijvend onmogelijk is. Volgens de verzekeraar is het niet verlengen van de polissen gebaseerd op een administratieve fout en kan deze in de regel fiscaal geruisloos worden hersteld. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de verzekeraar onder meer verwezen naar de verklaringen van haar eigen deskundige en de deskundige van [eisers] . Verder heeft een jurist van de verzekeraar ter zitting het standpunt nader toegelicht.
4.5.
Ten aanzien van de stelling dat nakoming reeds blijvend onmogelijk is, ligt de stelplicht en de bewijslast op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [eisers] , omdat hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. [eisers] heeft zijn standpunt dat nakoming blijvend onmogelijk is, mede gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van de verzekeraar, onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat de Minister van Financiën zou hebben aangegeven dat het verlengen van polissen met terugwerkende kracht onmogelijk is, is zonder enige onderbouwing onvoldoende. Ook de verwijzing van [eisers] naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland, kan zijn standpunt niet dragen. In die zaak is namelijk niet geoordeeld dat het herstellen van een polis wegens fiscale regelgeving onmogelijk is.
4.6.
[eisers] heeft in de brief van 7 maart 2022 opmerkingen op het proces-verbaal gemaakt. Volgens [eisers] heeft zijn advocaat ter zitting verklaard dat de belastingdienst schriftelijk aan hem heeft meegedeeld dat het herstellen van de polissen niet langer opportuun is. ABN AMRO c.s. heeft betwist dat mr. Zomer dit ter zitting heeft verklaard.
Ook al zou mr. Zomer ter zitting hebben verklaard dat de belastingdienst een schriftelijke verklaring heeft afgegeven over de mogelijkheid om de polissen te verlengen, kan dat [eisers] niet baten. [eisers] heeft immers deze correspondentie niet in het geding heeft gebracht.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat het herstellen van de polissen met terugwerkende kracht onmogelijk is. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat nakoming ten aanzien van het verlengen van de polissen nog steeds mogelijk is. De verzekeraar heeft meermaals, ook tijdens de zitting, aangeboden om de polissen met terugwerkende kracht te herstellen. [eisers] weigert echter daaraan mee te werken. Daarmee belet [eisers] het aanbod van de verzekeraar om in ieder geval te proberen alsnog na te komen. Het had op de weg van [eisers] gelegen om haar medewerking te verlenen bij het herstellen van de polissen zoals de verzekeraar heeft voorgesteld. Pas als daarna zou blijken dat nakoming blijvend onmogelijk is, kan aan de verzekeraar een verwijt worden gemaakt en maakt [eisers] mogelijk aanspraak op schadevergoeding. Nu (nog) niet is komen vast te staan dat nakoming blijvend onmogelijk is, is er op grond van 6:74 BW geen plaats voor enige vorm van schadevergoeding wegens het niet verlengen van de polissen. De vordering van [eisers] jegens de verzekeraar met betrekking tot het (niet) verlengen van de polissen, zullen dan ook worden afgewezen.
Verwijt aan de bank ten aanzien van niet verlengen van de looptijd van de polissen
4.8.
De rechtsverhouding tussen [eisers] en de bank moet worden aangemerkt als voortvloeiend uit een overeenkomst van opdracht. Als assurantietussenpersoon dient de bank jegens [eisers] , op grond van artikel 7:401 BW, bij haar werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover kenbaar voor de tussenpersoon.
4.9.
Voor zover [eisers] zich op het standpunt heeft gesteld dat de bank onzorgvuldig heeft gehandeld ten tijde van het expireren van de polissen, geldt het volgende. Vaststaat dat de bank de door [eisers] ingevulde verlengingsformulieren voor de polissen direct bij de verzekeraar heeft ingediend en op een later moment, voor zover nodig, nogmaals heeft aangeboden. Verder is reeds vast komen te staan dat de verzekeraar de verleningsformulieren voor polissen A, C en D ook daadwerkelijk heeft ontvangen en ten aanzien van het verlengen van polis B bij de bank heeft geïnformeerd. Verder is niet in geschil dat de verzekeraar de polissen van [eisers] had moeten verlengen op basis van de verlengingsformulieren, zie 4.3. Dat de verzekeraar de polissen desalniettemin niet heeft verlengd, valt de bank niet te verwijten. Voor zover [eisers] verder nog heeft gesteld dat de bank hem niet heeft geïnformeerd over het vervallen van de fiscale vrijstellingen bij het verlengen van de polissen, kan dat er evenmin toe leiden dat de bank schadeplichtig is jegens [eisers] . Daartoe is onder meer van belang dat niet is gebleken dat het met terugwerkende kracht herstellen van de polissen niet meer mogelijk is.
Verwijt aan de bank dat zij [eisers] niet heeft gewezen op de KMRR
4.10.
[eisers] heeft verder gesteld dat de bank bij het aangaan van de polissen hem ten onrechte niet heeft gewezen op de mogelijkheid om te belegging in de KMRR en hem niet heeft geïnformeerd over het daaraan verbonden gegarandeerde rendement van 4% voor polis A en B. Indien de bank hem daarover had geïnformeerd, dan zou [eisers] hebben gekozen om te beleggen in de KMRR. [eisers] is dan ook het minimum rendement van 4% dat aan de KMRR is verbonden misgelopen. De bank heeft volgens [eisers] met dit handelen haar zorgplicht jegens hem geschonden en onrechtmatig gehandeld, aldus [eisers] .
4.11.
De bank heeft uitgelegd dat zij vanwege digitalisering en fusies niet meer beschikt over de adviesstukken en aanvraagformulieren met betrekking tot het afsluiten van de polissen. Er kan dan ook niet meer worden vastgesteld in welke mate de bank bij het afsluiten van de polissen [eisers] heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om te beleggen in de KMRR. Echter is niet gebleken dat [eisers] als gevolg van het mogelijk niet volledig informeren schade heeft geleden. Uit het handelen van [eisers] volgt namelijk niet dat hij op enig moment gekozen zou hebben voor de KMRR en het gegarandeerde rendement van 4%. Daartoe is van belang dat in 2008 de beurzen zijn gekelderd en de waarde van de polissen van [eisers] is gedaald. Op geen enkel moment heeft [eisers] aan de bel getrokken en bij de bank kenbaar gemaakt dat hij via een defensiever risicoprofiel wilde beleggen. Ook nadat de bank [eisers] in 2016 (nogmaals) heeft gewezen op de KMRR en het daaraan verbonden gegarandeerde rendement, heeft [eisers] niet direct actie ondernomen. [eisers] heeft pas geruime tijd later in 2017 zijn polissen om laten zetten naar de KMRR. Er mag dan ook vanuit worden gegaan dat [eisers] bewust heeft gekozen voor de AEX, het fonds waarin hij tot 2017 heeft belegd.
4.12.
Verder is van belang dat de bank heeft aangevoerd dat het daadwerkelijk door [eisers] behaalde rendement op de polissen hoger is dan het rendement dat hij zou hebben behaald met de KMRR. De bank heeft ter onderbouwing van dit standpunt cijfers van de KMRR en de polissen van [eisers] overgelegd. [eisers] heeft niet weersproken dat een hoger rendement dan het gegarandeerde rendement is behaald. Daarmee is vast komen te staan dat [eisers] geen schade heeft geleden als gevolg van het mogelijk niet volledig informeren over de KMRR door de bank. Het voorgaande en de overwegingen onder 4.11 leiden ertoe dat de vordering van [eisers] jegens de bank ten aanzien van dit punt zal worden afgewezen.
Verwijt aan de verzekeraar dat zij [eisers] niet heeft gewezen op de KMRR
4.13.
Ook de vordering van [eisers] jegens de verzekeraar die ziet op het niet informeren over de mogelijkheid om te beleggen in de KMRR (en het daaraan verbonden gegarandeerde rendement), zal worden afgewezen nu is gebleken dat [eisers] als gevolgd daarvan geen schade heeft geleden. De vraag of de verzekeraar [eisers] had moeten informeren over de KMRR, kan dan ook in het midden blijven.
Uitbetalen verkoopopbrengsten polissen
4.14.
[eisers] vordert verder uitbetaling van in depot gehouden gelden opgebouwd onder polis A en D ter hoogte van € 102.900,35. De verzekeraar heeft erkend dat zij deze gelden nog onder zich heeft. De verzekeraar heeft aangevoerd dat zij bij brieven van 9 april en 8 mei 2020 aan [eisers] heeft verzocht aan haar kenbaar te maken op welk rekeningnummer [eisers] dit bedrag wenst te ontvangen. [eisers] heeft voorts niet weersproken dat hij op deze brieven nimmer heeft gereageerd.
4.15.
Nu vast is komen te staan dat de verzekeraar een bedrag ter hoogte van € 102.900,35 onder zich houdt dat toebehoort aan [eisers] , zal deze vordering van [eisers] ten aanzien van de verzekeraar worden toegewezen. De gevorderde rente zal niet worden toegewezen, omdat [eisers] tot op heden het bankrekeningnummer waarop het bedrag dient te worden overgemaakt niet aan de verzekeraar bekend heeft gemaakt. Daarmee heeft hij het de verzekeraar onmogelijk gemaakt op de bedragen uit te betalen.
4.16.
De vordering jegens de bank ten aanzien van het uitbetalen van de in depot gehouden gelden komt niet voor toewijzing in aanmerking nu de bank het standpunt heeft ingenomen dat zij de gelden niet onder zich heeft en niet bij machte is om de gelden aan [eisers] uit te keren, en [eisers] dit niet heeft weersproken.
Aanvullende kosten
4.17.
Tot slot heeft [eisers] een bedrag gevorderd van € 45.520,20 bestaande uit gemaakte kosten voor onder meer juridisch advies ter voorbereiding van de procedure bij KiFiD. Deze vordering zal worden afgewezen nu niet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 2 BW is voldaan.
Conclusie
4.18.
De slotsom is dat de vorderingen van [eisers] te aanzien van het uitbetalen van het in depot gehouden bedrag ter hoogte van € 102.900,35 jegens de verzekeraar wordt toegewezen. De overige vorderingen worden afgewezen.
4.19.
[eisers] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van ABN AMRO c.s.. De kosten aan de zijde van de verzekeraar worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
8.035,00(2,5 punt × tarief € 3.214,00)
Totaal € 12.166,00
De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
8.035,00(2,5 punt × tarief € 3.214,00)
Totaal € 12.166,00
4.20.
De nakosten worden op de gebruikelijke wijze toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
veroordeelt de verzekeraar om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 102.900,35;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de verzekeraar tot op heden begroot op € 12.166,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van de verzekeraar, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 12.166,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van de bank, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: