ECLI:NL:RBAMS:2022:882

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
13/665183-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en bewezenverklaring van diefstal met valse sleutels in Amsterdam

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en diefstal met valse sleutels. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de plaats delict aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving te bevestigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldeed aan de door de aangever opgegeven signalementen en dat er geen sterke aanwijzingen waren dat hij betrokken was bij de beroving.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan diefstal met valse sleutels. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte samen met anderen een gestolen creditcard had gebruikt om een aankoop te doen. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de creditcard, die niet op naam van de verdachte stond, een strafbare diefstal door middel van een valse sleutel opleverde. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat de kaart gestolen was ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden waaronder de kaart was verkregen en gebruikt.

De rechtbank heeft uiteindelijk geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en de omstandigheden van de zaak. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waar de vordering op was gebaseerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/665183-18 (Promis)
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] , nu in een andere zaak gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op
28 maart 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: diefstal van een iPhone, een creditcard en/of € 450,- met geweld tegen [benadeelde partij] , al dan niet in vereniging gepleegd;
feit 2: diefstal van € 150,- en/of € 1.177,- van [benadeelde partij] door middel van een valse sleutel, te weten een creditcard toebehorend aan [benadeelde partij] , al dan niet in vereniging gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar op schrift gesteld requisitoir – op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen. Op grond van de overeenkomstige uiterlijke kenmerken van verdachte en [medeverdachte 1] met de door aangever opgegeven signalementen en de twee personen op de screenshots van de camerabeelden, kan worden vastgesteld dat aangever hen heeft ontmoet op het Leidseplein te Amsterdam. De telefoon van [medeverdachte 1] heeft daarna contact gemaakt met zendmasten die overeenkomen met de verklaring van aangever over de “
red light window girls” en de locatie waar aangever is aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door de medeverdachten rond 05:00 uur is opgehaald. Verdachte heeft [medeverdachte 2] vervolgens voorzien van de gestolen creditcard met de bijbehorende pincode, terwijl hij daarvan alleen op de hoogte kan zijn geweest via aangever.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging van in totaal € 1.177,- door middel van een valse sleutel. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan worden vastgesteld op basis van de betrokkenheid van verdachte bij de daaraan voorafgaande beroving. Indien de rechtbank tot een vrijspraak komt van het onder feit 1 ten laste gelegde, kan het oogmerk worden afgeleid uit het betalen met een creditcard die volgens de tenaamstelling aan geen van de medeverdachten toebehoorde en afkomstig is van een buitenlandse bank. De officier van justitie vindt ook dat sprake is geweest van medeplegen. De historische verkeersgegevens van de telefoons van de medeverdachten kunnen aan meerdere (gepoogde) pintransacties worden gelinkt. Uit de beschreven camerabeelden op het Centraal Station en op station Sloterdijk te Amsterdam kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachten al die tijd samen zijn geweest. [medeverdachte 2] heeft in de AKO om 09:32 uur de aankoop van
paysafekaarten verricht, terwijl de andere twee personen, waaronder verdachte, buiten op hem hebben gewacht. Daarna hebben zij de
paysafekaarten onderling verdeeld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnotitie – aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. Verdachte ontkent dat hij die nacht op het Leidseplein is geweest. Volgens de raadsman voldoet hij niet aan de door aangever opgegeven signalementen. Op basis van de screenshots van de camerabeelden op het Centraal Station te Amsterdam kan geen herkenning plaatsvinden, omdat deze onvoldoende duidelijk zijn. De kledingstukken van verdachte vertonen geen ‘sterke overeenkomsten’ met de kleding van één van de twee personen op de screenshots van de camerabeelden op het Centraal Station en de binnenstad. In het dossier bevinden zich verder geen bewijsmiddelen – zoals zendmastgegevens – waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de beroving kan worden afgeleid.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel. Niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de transacties die betrekking hebben op het ten laste gelegde bedrag van € 1.177,-. Ten aanzien van de aankoop om 09:32 uur bij de AKO op het Centraal Station te Amsterdam kan niet worden bewezen dat verdachte wist dat gebruik is gemaakt van een gestolen creditcard. Ook kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen. In dit verband heeft de raadsman primair onder verwijzing naar de
Vidgen-jurisprudentie bepleit dat de verklaring van [medeverdachte 2] van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de verdediging de medeverdachte niet heeft kunnen bevragen vanwege zijn beroep op het verschoningsrecht. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar is. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de aan hem gegeven
paysafekaart aan [medeverdachte 2] heeft teruggegeven.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging niet is bewezen. De rechtbank kan op grond van de stukken in het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken. De rechtbank zal dit hieronder uitleggen.
Op 28 maart 2018 omstreeks 05:11 uur is op de [straatnaam] te Amsterdam een onbekende man aangetroffen. De man had letsel aan zijn gezicht en was niet aanspreekbaar. In het ziekenhuis kwam de man bij kennis en verklaarde dat hij is [benadeelde partij] , een rugzaktoerist uit Canada. Hij had die nacht deelgenomen aan een kroegentocht op het Leidseplein te Amsterdam, totdat hij werd geweigerd bij een café omdat hij te dronken was. Vervolgens is hij met drie of vier mannen - de aangever verklaart daarover verschillend - in een auto gestapt om verder te feesten. Hij kon zich vanaf dat moment niets meer herinneren. Aangever heeft verklaard dat hij zijn iPhone, zijn portemonnee met daarin zijn Canadese creditcard en € 450,- kwijt is en dat hij denkt dat hij is beroofd.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat in de ochtend van 28 maart 2018, na de beroving, meerdere (gepoogde) pintransacties hebben plaatsgevonden met de weggenomen creditcard. Uit de bankgegevens en de beschreven camerabeelden blijkt dat om 09:32 uur een geslaagde betaling is gedaan van € 150,- bij de AKO, filiaal [locatie] , op het Centraal Station te Amsterdam.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op het Centraal Station te Amsterdam was en dat [medeverdachte 2] een aankoop bij de AKO heeft gedaan. Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de beroving.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele (samen met anderen) voorhanden hebben van een weggenomen goed niet zonder meer tot de vaststelling kan leiden dat verdachte dat goed ook met geweld heeft weggenomen. Voor de beoordeling van de bewijswaarde daarvan, zijn de overige feiten en omstandigheden van het geval van belang.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet zonder meer voldoet aan de door aangever opgegeven signalementen, terwijl aangever op dit punt ook geen consistente verklaring heeft afgelegd. Verder is verdachte niet herkend door verbalisanten op de camerabeelden op het Leidseplein te Amsterdam. Dat de in de PI aangetroffen kledingstukken van verdachte overeenkomsten vertonen met de kleding van één van de twee personen op deze camerabeelden is onvoldoende voor de vaststelling dat het verdachte is geweest die contact heeft gehad met aangever op het Leidseplein. De rechtbank stelt overigens ook vast dat aan de hand van die beelden geen goede herkenning van personen mogelijk is. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte in verband kan worden gebracht met de locatie waar aangever in de ochtend van 28 maart 2018 is aangetroffen. Bovendien kan niet worden geconcludeerd dat de pintransactie in de AKO zodanig kort na de beroving heeft plaatsgevonden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze beroving (al dan niet samen met anderen) heeft gepleegd. In het dossier zitten verder geen redengevende feiten en omstandigheden – anders dan de betrokkenheid van verdachte bij de pintransactie in de AKO – op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij de beroving.
3.3.2.
Oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op 28 maart 2018 om 09:32 uur een geslaagde betaling is gedaan van € 150,- voor drie
paysafekaarten bij de AKO, filiaal [locatie] , op het Centraal Station te Amsterdam met de weggenomen creditcard van aangever. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toen samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op het Centraal Station te Amsterdam was en dat [medeverdachte 2] een aankoop bij de AKO heeft gedaan. Vervolgens heeft hij (en ook [medeverdachte 1] ) één
paysafekaart van [medeverdachte 2] gekregen. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de beschreven camerabeelden in de AKO en op het Centraal Station. De rechtbank is van oordeel dat het onbevoegd gebruikmaken van de creditcard van een ander een strafbare diefstal door middel van een valse sleutel oplevert.
Oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de
paysafekaart was gekocht met een gestolen creditcard ongeloofwaardig. Niet alleen behoorde de creditcard blijkens de tenaamstelling niet aan verdachte en geen van de medeverdachten toe. Ook het feit dat de creditcard afkomstig was van een Canadese bank en dat de
paysafekaarten na aankoop onderling zijn verdeeld, kan de rechtbank niet anders duiden dan dat verdachte moet hebben geweten dat de aan hem verstrekte
paysafekaart was gekocht met een gestolen creditcard.
Medeplegen
Zoals de rechtbank hierboven heeft vastgesteld is verdachte samen met de medeverdachten het Centraal Station te Amsterdam binnengegaan en heeft één van hen een aankoop verricht in de AKO, terwijl de andere twee, waaronder verdachte, buiten op hem hebben gewacht. Vervolgens zijn de drie aangekochte
paysafekaarten onderling verdeeld en zijn ze met zijn drieën weer vertrokken. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij de aan hem verstrekte kaart weer heeft teruggegeven aan [medeverdachte 2] niet aannemelijk, omdat deze handeling niet blijkt uit de beschreven camerabeelden. Op basis van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen om de transactie van € 150,- te doen met een gestolen creditcard met het oogmerk zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door middel van
paysafekaarten. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel.
Het bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder feit 2 ten laste gelegde is niet vastgesteld op basis van de belastende verklaring van [medeverdachte 2] . De verweren van de raadsman die zien op deze verklaring behoeven daarom geen bespreking.
Gedeeltelijke vrijspraak bij feit 2
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de overige pintransacties die in de ochtend van 28 maart 2018 hebben plaatsgevonden met de weggenomen creditcard van aangever. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Dat de historische verkeersgegevens van de telefoons van de medeverdachten mogelijk met (gepoogde) pintransacties in verband kunnen worden gebracht en dat uit de beschreven camerabeelden kan worden afgeleid dat zij met zijn drieën van het Centraal Station naar station Sloterdijk te Amsterdam zijn gereisd, is daarvoor onvoldoende.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2
op 28 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen EUR 150,00 toebehorende aan [benadeelde partij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een creditcard toebehorend aan [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Geen straf of maatregel

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitnotitie – primair bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden is overschreden en dat deze overschrijding bij een bewezenverklaring moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman verzocht te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dat bij een bewezenverklaring wordt volstaan met een gevangenisstraf van 2 weken met aftrek van het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de eventueel op te leggen straf gelet op de ernst van het onder feit 2 bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen onbevoegd gebruik gemaakt van de gestolen creditcard van het slachtoffer met het oogmerk zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door middel van
paysafekaarten. Dit is een hinderlijk strafbaar feit waardoor verdachte overlast heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 februari 2022. Hieruit blijkt dat artikel 63 Sr meermalen van toepassing is. Ook overweegt de rechtbank dat in deze zaak de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg in aanzienlijke mate is overschreden, te weten met 19 maanden. Beide omstandigheden worden in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien het tijdsverloop zich niet had voorgedaan.
Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Aan verdachte zal dan ook geen straf of maatregel worden opgelegd.

8.Benadeelde partij

Ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 788,- aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde en de gevorderde schadevergoeding verband houdt met dat feit. Dat betekent dat de geleden schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van feit 1:
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en S.D. van der Heiden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2022.
Bijlage I
[...]