ECLI:NL:RBAMS:2022:881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
13/669033-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en bewezenverklaring van diefstal met valse sleutels

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1998. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en diefstal met valse sleutels. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij betrokken was bij de beroving van het slachtoffer, die op 28 maart 2018 in Amsterdam plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving te bevestigen. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met valse sleutels, omdat hij op dezelfde dag een betaling heeft verricht met een gestolen creditcard van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, op het Centraal Station in Amsterdam een aankoop heeft gedaan met de gestolen creditcard, wat leidde tot een bewezenverklaring van diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/669033-18 (Promis)
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op
28 maart 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: diefstal van een iPhone, een creditcard en/of € 450,- met geweld tegen [aangever] , al dan niet in vereniging gepleegd;
feit 2: diefstal van € 150,- en/of € 1.177,- van [aangever] door middel van een valse sleutel, te weten een creditcard toebehorend aan [aangever] , al dan niet in vereniging gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar op schrift gesteld requisitoir – op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen. De verklaring van verdachte dat hij die nacht in Zaandam was wordt weerlegd door de verklaring van aangever over de derde persoon die bij hen in de auto stapte en de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte. De telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] straalde om 04:47 uur een zendmast aan in de buurt van de locatie waar het slachtoffer is aangetroffen. Omstreeks 05:15 uur maakten de telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] contact met een zendmast in Zaandam in de buurt van de eerste pintransactie met de gestolen creditcard. Tussen 08:05 uur en 09:11 uur worden meerdere pinpogingen gedaan in de buurt van het Centraal Station. De telefoon van verdachte straalt wederom aan in de buurt van die locaties op de betreffende tijdstippen. Gelet op het korte tijdsverloop en tussen de beroving en het pinnen kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de beroving.
Ten aanzien van feit 2
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging van in totaal € 1.177,- door middel van een valse sleutel. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan worden vastgesteld op basis van zijn betrokkenheid bij de daaraan voorafgaande beroving. Indien de rechtbank tot een vrijspraak komt van het onder feit 1 ten laste gelegde, kan het oogmerk worden afgeleid uit het betalen met een creditcard die volgens de tenaamstelling aan geen van de medeverdachten toebehoorde en afkomstig is van een buitenlandse bank. De officier van justitie vindt ook dat sprake is geweest van medeplegen. De historische telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte 1] kunnen aan meerdere (gepoogde) pintransacties worden gelinkt. Uit de beschreven camerabeelden op het Centraal Station en station Sloterdijk te Amsterdam kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachten al die tijd samen zijn geweest. Verdachte heeft in de AKO om 09:32 uur de aankoop van
paysafekaarten verricht, terwijl de medeverdachten buiten op hem hebben gewacht. Daarna hebben zij de
paysafekaarten onderling verdeeld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnotitie – aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de beroving. Volgens de raadsvrouw is hij niet te zien op de screenshots van de camerabeelden op het Leidseplein te Amsterdam. Ook voldoet verdachte niet aan de door aangever opgegeven signalementen. Verder is er geen duidelijk verband tussen de historische verkeersgegevens van de telefoon die aan verdachte wordt toegeschreven en de locatie waar aangever is aangetroffen. Verdachte komt pas een aantal uren later in beeld bij de pintransactie in de AKO op het Centraal Station te Amsterdam. In het dossier bevinden zich geen andere bewijsmiddelen – zoals DNA-onderzoek – waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de beroving kan worden afgeleid.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel ven een valse sleutel. Ten aanzien van de aankoop om 09:32 uur bij de AKO op het Centraal Station te Amsterdam kan het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] vroeg of hij voor hem wilde pinnen en dat hij van [medeverdachte 2] de pas met bijbehorende pincode kreeg. Verdachte wist niet dat het een gestolen creditcard betrof. Hij kreeg de pas van een vriend die hij vertrouwde en die bovendien onder invloed leek te zijn, waardoor hij de vraag kennelijk zo heeft begrepen dat [medeverdachte 2] zichzelf niet in staat achtte om te pinnen. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat er een uitzonderlijk hoog bedrag is gepind of dat verdachte ermee bekend was dat [medeverdachte 2] zijn geld niet op een legale wijze verdiende.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging niet is bewezen. De rechtbank kan op grond van de stukken in het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken. De rechtbank zal dit hieronder uitleggen.
Op 28 maart 2018 omstreeks 05:11 uur is op de [adres 2] een onbekende man aangetroffen. De man had letsel aan zijn gezicht en was niet aanspreekbaar. In het ziekenhuis kwam de man bij kennis en verklaarde dat hij is [aangever] , een rugzaktoerist uit Canada. Hij had die nacht deelgenomen aan een kroegentocht op het Leidseplein te Amsterdam, totdat hij werd geweigerd bij een café omdat hij te dronken was. Vervolgens is hij met drie of vier mannen - de aangever verklaart daarover verschillend - in een auto gestapt om verder te feesten. Hij kon zich vanaf dat moment niets meer herinneren. Aangever heeft verklaard dat hij zijn iPhone, zijn portemonnee met daarin zijn Canadese creditcard en € 450,- kwijt is en dat hij denkt dat hij is beroofd.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat in de ochtend van 28 maart 2018, na de beroving, meerdere (gepoogde) pintransacties hebben plaatsgevonden met de weggenomen creditcard. Uit de bankgegevens en de beschreven camerabeelden blijkt dat om 09:32 uur een geslaagde betaling is gedaan van € 150,- bij de AKO, filiaal Middentunnel, op het Centraal Station te Amsterdam.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is opgehaald met een taxi. Op het Centraal Station te Amsterdam vroeg [medeverdachte 2] of verdachte voor hem wilde pinnen en hij gaf hem de code. Verdachte heeft toen voor hem gepind.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele (samen met anderen) voorhanden hebben van een weggenomen goed niet zonder meer tot de vaststelling kan leiden dat verdachte dat goed ook met geweld heeft weggenomen. Voor de beoordeling van de bewijswaarde daarvan, zijn de overige feiten en omstandigheden van het geval van belang.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet zonder meer voldoet aan een van de door aangever opgegeven signalementen, terwijl aangever op dit punt ook geen consistente verklaring heeft afgelegd. Verder is verdachte niet herkend door verbalisanten op de camerabeelden op het Leidseplein te Amsterdam. De rechtbank stelt overigens ook vast dat aan de hand van die beelden geen goede herkenning van personen mogelijk is. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte één van de twee personen is geweest die contact heeft gehad met aangever op het Leidseplein. De rechtbank ziet verder onvoldoende verband tussen enerzijds de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte en anderzijds het Leidseplein en de locatie waar aangever in de ochtend van 28 maart 2018 is aangetroffen. Bovendien kan niet worden geconcludeerd dat de pintransactie in de AKO zodanig kort na de beroving heeft plaatsgevonden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze beroving (al dan niet samen met anderen) heeft gepleegd. In het dossier zitten verder geen redengevende feiten en omstandigheden – anders dan dat verdachte de beschikking heeft gehad over de weggenomen creditcard van aangever en dat hij deze in de AKO heeft gebruikt – op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij de beroving.
3.3.2.
Oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op 28 maart 2018 om 09:32 uur een geslaagde betaling is gedaan van € 150,- voor drie
paysafekaarten bij de AKO, filiaal Middentunnel, op het Centraal Station te Amsterdam met de weggenomen creditcard van aangever. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is opgehaald met een taxi. Op het Centraal Station te Amsterdam vroeg [medeverdachte 2] of verdachte voor hem wilde pinnen en hij gaf hem de code. Verdachte heeft toen voor hem gepind. Dat verdachte heeft gepind wordt bevestigd door de beschreven camerabeelden in de AKO en op het Centraal Station te Amsterdam. Ook kan daaruit worden afgeleid dat verdachte de aangekochte
paysafekaarten met de medeverdachten heeft verdeeld. De rechtbank is van oordeel dat het onbevoegd gebruikmaken van de creditcard van een ander een strafbare diefstal door middel van een valse sleutel oplevert.
Oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij met een gestolen creditcard heeft gepind ongeloofwaardig. Niet alleen behoorde de creditcard blijkens de tenaamstelling niet aan verdachte en aan geen van de medeverdachten toe. Ook het feit dat de creditcard afkomstig was van een Canadese bank en dat hij de
paysafekaarten na aankoop onderling heeft verdeeld, kan de rechtbank niet anders duiden dan dat verdachte moet hebben geweten dat de creditcard waarmee hij heeft gepind gestolen was. Bovendien kan de rechtbank uit de beschreven camerabeelden niet afleiden dat verdachte de creditcard daadwerkelijk van [medeverdachte 2] heeft gekregen. Ook deze verklaring vindt de rechtbank ongeloofwaardig.
Medeplegen
Verdachte is samen met de medeverdachten het Centraal Station te Amsterdam binnengegaan en heeft een aankoop verricht in de AKO, terwijl de medeverdachten buiten op hem hebben gewacht. Vervolgens heeft hij de drie aangekochte
paysafekaarten met de medeverdachten gedeeld en zijn ze met zijn drieën weer vertrokken. Op basis van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen om de transactie van € 150,- te doen met een weggenomen creditcard met het oogmerk zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door middel van
paysafekaarten. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel.
Gedeeltelijke vrijspraak bij feit 2
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de overige pintransacties die in de ochtend van 28 maart 2018 hebben plaatsgevonden met de weggenomen creditcard van aangever. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende verband tussen de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte en de locaties van de (gepoogde) pintransacties. Dat uit de beschreven camerabeelden kan worden afgeleid dat de medeverdachten samen van het Centraal Station naar station Sloterdijk te Amsterdam zijn gereisd, is daarvoor onvoldoende.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 2
op 28 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen EUR 150,00 toebehorend aan [aangever] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder hun bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een creditcard toebehorend aan [aangever] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Strafbaarheid van het feit
Het onder feit 2 bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Geen oplegging van straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 150 uren, en voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen. Tot slot heeft de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring in de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte. Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht een straf op te leggen van gelijke duur als het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de eventueel op te leggen straf gelet op de ernst van het onder feit 2 bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen onbevoegd gebruik gemaakt van de gestolen creditcard van het slachtoffer met het oogmerk zichzelf en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door middel van
paysafekaarten. Dit is een hinderlijk strafbaar feit waardoor verdachte overlast heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 februari 2022. Hieruit blijkt dat artikel 63 Sr meermalen van toepassing is. Ook overweegt de rechtbank dat in deze zaak de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg in aanzienlijke mate is overschreden, te weten met 19 maanden. Beide omstandigheden worden in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien het tijdsverloop zich niet had voorgedaan.
Nu de rechtbank is gekomen tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Aan verdachte zal dan ook geen straf of maatregel worden opgelegd.

8.Beslag

Ten aanzien van feit 1
Onder verdachte zijn in het onderzoek naar het onder feit 1 ten laste gelegde waarvan hij werd verdacht de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- € 655,- (G5586393);
- 1 STK Wapen (katapult, G5586384).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal beslissen dat de katapult wordt onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerp, dat bij verdachte is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij werd verdacht, kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag moet worden teruggegeven aan verdachte.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

Ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [aangever] vordert € 788,- aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte door de rechtbank zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde en de gevorderde schadevergoeding verband houdt met dat feit. Dat betekent dat de geleden schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer: 1 STK Wapen (katapult, G5586384).
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van: € 655,- (G5586393).
Verklaart [aangever]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en S.D. van der Heiden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2022.
[…]