6.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Hij heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen aangever. Zij hebben deze jonge man geschopt en geslagen. Ook hebben zij met gebruik van geweld aangever beroofd van zijn jas, tas en zonnebril. Dit gebeurde
’s nachts op straat. Daarna heeft verdachte aangever meegenomen naar een rustigere plek en hem daar op zeer vernederende wijze oraal verkracht en geprobeerd anaal te verkrachten. Daarbij heeft het eerdere geweld en de dreiging daarmee doorgewerkt in de dwang waarmee dit gepaard ging. Op de beelden is te zien dat aangever door verdachte is gedwongen. Aangever wist ook niet beter dan dat er nog twee anderen in de buurt waren. Uit de verklaring die de moeder van aangever op de zitting heeft voorgelezen blijkt op indringende wijze dat de gebeurtenis een enorme impact op aangever heeft gehad en nog steeds heeft. Tenslotte is bij verdachte na aanhouding 1,39 gram cocaïne aangetroffen.
Geen verminderde toerekeningsvatbaarheid
De psycholoog die verdachte heeft onderzocht, drs. M.L. de Groot, heeft in haar rapport van 6 oktober 2022 geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, namelijk een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de feiten en beïnvloedden ook de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank neemt deze conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare.
De psycholoog onthoudt zich van een advies ten aanzien van de toerekenbaarheid, omdat zij op basis van het onderzoek niet goed heeft kunnen bepalen of en in welke mate de pathologie heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten en of verdachte hierdoor werd belemmerd in zijn wil- en gedragskeuzes. Verdachte heeft weinig inzicht gegeven in zijn motieven en gedragskeuzes, heeft op punten tegenstrijdig verklaard en er is weinig bekend geworden over de onderlinge dynamiek tussen verdachte en de medeverdachten, waardoor het onderzoek is gemankeerd.
De rechtbank stelt, met de psycholoog, vast dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om aan te nemen dat de stoornissen de keuzevrijheid van verdachte dusdanig hebben beïnvloed dat de feiten niet of verminderd aan verdachte toe te rekenen zijn. De verklaring van verdachte, dat hij zich ten aanzien van de zedendelicten niets kan herinneren, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hij heeft in zijn eerste verklaring evident onjuist verklaard dat er tussen aangever en verdachte en de medeverdachten geen conflict heeft plaatsgevonden en dat aangever geen letsel zou hebben opgelopen. De rechtbank acht het verder moeilijk voorstelbaar dat verdachte aan een deel van het voorval wel herinneringen heeft en dat hij aan de ernstige zedendelicten geen enkele herinnering heeft. Hoe dan ook, er heeft geen onderzoek kunnen plaatsvinden naar (motieven voor) de zedendelicten.
Bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte wist dat zijn handelen verwijtbaar was en dat verdachte zijn keuzes heeft kunnen bepalen.
Adviezen psycholoog en reclassering
De psycholoog heeft verder gerapporteerd dat zij het recidiverisico op diefstal met geweld als hoog inschat als verdachte zonder hulp en behandeling terugkeert in de maatschappij. Ten aanzien van de recidivekans op zedendelicten heeft zij op basis van dit onderzoek niet goed tot een pathologisch bepaalde risico-inschatting kunnen komen. Zij heeft aangegeven dat het wenselijk is dat verdachte behandeling krijgt om de kans op recidive in verwervingsdelicten met geweld te verkleinen. Zij schrijft: “Een dergelijke behandeling kan het beste ambulant worden vormgegeven binnen een forensische instelling met expertise op het gebied van zowel verwervings- en geweldsdelicten, als (bij bewezen verklaring) op het gebied van zedencriminaliteit.” Zij heeft geadviseerd om verdachte ambulante behandeling binnen een forensische instelling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De reclasseringswerker, [persoon 1], heeft in het rapport van 1 november 2022 beschreven dat zij het risico op recidive als hoog inschat, net als het risico op letselschade en het risico op het onttrekken aan voorwaarden. De reclassering heeft in dit rapport ook aangegeven dat zij twijfels heeft ten aanzien van de vraag of verdachte zich zal conformeren aan het door de psycholoog geadviseerde traject in een drangkader. Bij verdachte is problematiek vastgesteld. Hij is snel krenkbaar, heeft moeite om zich te conformeren aan verplichte hulpverlening en heeft weinig motivatie om te komen tot gedragsverandering. De reclassering heeft voorgesteld om ook de mogelijkheden van een GVM te onderzoeken.
In het rapport van 13 december 2022 heeft de reclassering hierover nader gerapporteerd en geconcludeerd dat het opleggen van een GVM conform artikel 38z Sr geïndiceerd en wenselijk is. Het betreft een strak kader van waaruit geprobeerd kan worden om het recidiverisico terug te dringen. Indien verdachte zich niet houdt aan de betreffende voorwaarden, kan er vervangende hechtenis plaatsvinden. Op die manier kan het risico (tijdelijk) uit de maatschappij worden weggehaald. Daarna wordt dan het hulpverleningstraject weer hervat.
De psycholoog heeft op de zitting van 30 december 2022 aangegeven dat zij zich kan vinden in het advies van de reclassering om een GVM op te leggen.
De straf en de maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank heeft gekeken naar de afspraken over straffen die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben gemaakt, de zogenoemde oriëntatiepunten (LOVS). Voor een verkrachting met geweld of dwang is een gevangenisstraf van 36 maanden het uitgangspunt, voor een straatroof met geweld een gevangenisstraf van 6 maanden, voor openlijke geweldpleging een taakstraf van 120 uur en voor het opzettelijk aanwezig hebben van tot 10 gram harddrugs een geldboete. Ook heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Dit alles tezamen maakt dat een forse gevangenisstraf van enkele jaren het uitgangspunt is, waarbij geldt dat de uiteindelijke straf niet een eenvoudige optelsom is. De rechtbank laat in haar uiteindelijke straf meewegen dat het geweld in vereniging is gepleegd en vervolgens niet los gezien kan worden van de daarop gevolgde verkrachting.
Gelet op de ernst van de feiten kan ook niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf betrekt de rechtbank de maatschappelijke belangen, zoals vergelding voor het leed dat is aangedaan en de bescherming van de maatschappij.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte. De rechtbank heeft verder gezien dat hij al vanaf jonge leeftijd veel heeft meegemaakt. Er is sprake geweest van diverse hulptrajecten, waarbij sommige positief konden worden afgerond en andere niet. De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte een behandeling voor zijn stoornissen en begeleiding op het praktische vlak krijgt. Dit is in het belang van verdachte en van belang om de kans op herhaling zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals hiervoor aangegeven, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de feiten niet of verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat het bestaan van de stoornissen niet van invloed zijn op de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 november 2022. Hieruit blijkt dat na de pleegdatum van deze feiten een veroordeling van verdachte voor een ander feit onherroepelijk is geworden, zodat artikel 63 Sr van toepassing is. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om de straf te matigen. De rechtbank heeft ook oog gehad voor de gevolgen die de media-aandacht voor verdachte hebben gehad, maar de rechtbank vindt ook hiervan dat dit niet in de straf zou moeten doorwerken.
De psycholoog en reclasseringswerker hebben gerapporteerd over het recidivegevaar en de behandelnoodzaak. De reclassering heeft verder geschreven over haar twijfels over de haalbaarheid van hulpverlening gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel.
Op grond van dit alles ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte, naast een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de GVM op te leggen. Zij stelt daarbij vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven die zich gericht hebben tegen of een gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en dat op het plegen van die misdrijven een gevangenisstraf is gesteld van vier jaar of meer. De rechtbank acht de oplegging van de maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte heeft hulp en begeleiding nodig om de kans op herhaling zoveel mogelijk te verlagen. De rechtbank acht het risico te groot dat verdachte zich zal onttrekken aan een hulpverleningstraject gekoppeld aan een voorwaardelijke straf. In dat geval zou hij onbehandeld terugkeren in de samenleving. Als verdachte zich dan immers niet aan de (bijzondere) voorwaarden zou houden, zou hij bij tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf enkel dat gedeelte alsnog ’uitzitten’, zonder dat verdere behandeling plaatsvindt. Oplegging van de GVM biedt een steviger dwangkader. Per overtreding van een aan die maatregel gekoppelde voorwaarde kan dan namelijk een aantal dagen vervangende hechtenis worden opgelegd. Nadat verdachte dan die dagen in de gevangenis heeft doorgebracht, is de maatregel met de bijbehorende voorwaarden nog steeds van kracht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat een lagere straf op te leggen dan die de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast legt zij verdachte de GVM op.