ECLI:NL:RBAMS:2022:8721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
13/112632-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel; TBS met voorwaarden opgelegd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 3 juni 2022 veroordeeld voor drie strafbare feiten, waaronder mishandeling, vernieling en brandstichting. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij de verdachte op 29 maart 2021 een medewerker van een stichting mishandelde door hem een kopstoot te geven, en op 24 april 2021 opzettelijk brand stichtte in zijn kamer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandstichting gevaar voor goederen en voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van levensgevaar voor anderen. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden, waarbij TBS met voorwaarden is opgelegd, gezien de complexe problematiek van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook een gevangenisstraf van 13 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling en toezicht op de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/112632-21.
Datum uitspraak: 3 juni 2022.
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
gedetineerd in het [detentieadres] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 juli 2021, 20 oktober 2021, 31 januari 2022, 29 april 2022 en 23 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.E. de Haas, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: mishandeling van [aangever] op 29 maart 2021 te Amsterdam;
feit 2: vernieling op 24 april 2021 te Amsterdam;
feit 3: brandstichting op 24 april 2021 te Amsterdam. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als poging tot brandstichting.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 betoogd dat de tenlastelegging in strijd is met artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Uit de tenlastelegging blijkt namelijk niet op grond van welke omstandigheden levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners en/of medewerkers had kunnen worden gerealiseerd. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de geldigheid van de dagvaarding.
De rechtbank overweegt dat tijdens de behandeling van de zaak is gebleken dat verdachte wist, mede in het licht van het dossier, waar de verdenking tegen hem uit bestond en waartegen hij zich moest verdedigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk is omschreven en aan de eisen van artikel 261 Sv voldoet. Dit betekent dat de dagvaarding geldig is.
3.2.
De bevoegdheid van de rechtbank, de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, redenen voor schorsing van de vervolging.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 en feit 2 kunnen worden bewezen, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 3
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3 eveneens kan worden bewezen. Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht door op zijn kamer een stapel papieren in brand te steken. In zijn kamer stonden meerdere meubels. De brand had makkelijk kunnen overslaan naar die meubels. Er was dan ook gemeen gevaar te duchten voor de in die kamer aanwezige goederen, die aan de kliniek toebehoorden. Bovendien was er ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten. Op de plattegrond in het dossier is te zien dat de kamer van verdachte zich tussen andere kamers bevindt. Ten tijde van de brandstichting was er personeel in de kliniek aanwezig. Nadat het brandalarm afging hebben zij geprobeerd met verdachte in contact te komen, maar dat lukte niet. Er was toen al flinke rookontwikkeling. Zij hebben de overige cliënten naar hun kamers gestuurd en hebben verdachte uit zijn kamer gehaald, terwijl er nog steeds rookontwikkeling was. Het is een feit van algemene bekendheid dat het inademen van rook schade aan de luchtwegen en longen kan veroorzaken.
4.2.
Standpunt van de raadsman
Feit 1 en feit 2
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte die feiten niet betwist.
Feit 3
De raadsman heeft allereerst betoogd dat er geen gevaar voor de in de kamer van verdachte aanwezige goederen te duchten was. Verdachte heeft eerst de radiator op zijn kamer vernield, waarbij er water vrij kwam. Vervolgens ontstond een laag water op de vloer van zijn kamer. Hierna heeft verdachte de papieren (het behandelplan/verslag) in brand gestoken en deze nagenoeg geheel verbrande papieren in het water laten vallen. Door het water op de vloer is de vloerbedekking niet geheel of gedeeltelijk verband. Dit had ook niet kunnen gebeuren onder die omstandigheden.
Er was evenmin levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners of medewerkers te duchten. Dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat rookontwikkeling een gevaar voor de gezondheid meebrengt, is veel te algemeen gesteld. De getuigen die bij de rechter-commissaris zijn gehoord hebben niet geklaagd over gezondheidsklachten. De zogenaamde rookontwikkeling in de kamer van verdachte was stoom, afkomstig van cv-water. Er kan niet worden geconcludeerd dat ten tijde van het in brand steken van het behandelplan/verslag naar algemene ervaringsregels sprake was van voorzienbaar levensgevaar, dan wel voorzienbaar gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De raadsman heeft aan zijn standpunt de conclusie verbonden dat het feit niet strafbaar is. De rechtbank zal echter de verweren van de raadsman hierna bespreken bij de bewijsoverwegingen.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1 en feit 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 1 kan worden bewezen, gelet op de aangifte van [aangever] , de verklaring van getuige [getuige 1] en de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank acht ook feit 2 bewezen, gelet op de aangifte die namens [stichting] is gedaan, het proces-verbaal van bevindingen van de politie ter plaatse met in de bijlage de foto’s van de vernielingen en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 3
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn meest recente behandelplan/verslag in brand heeft gestoken. Uit de aangifte van [stichting] blijkt dat de medewerkers geluiden en gestommel uit de kamer van verdachte hoorden komen. Op een gegeven moment ging het brandalarm af. Dit bleek uit de kamer van verdachte te komen. De medewerkers gingen de kamer binnen en zagen rookontwikkeling. Ook zagen zij papier op de grond liggen dat in brand stond. Door water dat uit de radiator kwam doofde het vuur. In verband met de rookontwikkeling is de brandweer gebeld, die vervolgens ter plaatse is gekomen. De brandweer heeft advies gegeven over hoe de ruimte het beste kon worden geventileerd. Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat er rookontwikkeling onder de deur van de kamer kwam. Toen de personeelsleden de kamer binnenkwamen was er nog rookontwikkeling te zien. Zij hebben verdachte uit zijn kamer gehaald en naar een separeercel gebracht. Getuige [getuige 3] heeft hij de rechter-commissaris verklaard dat het papier nog smeulde toen hij de kamer in kwam. Een gedeelte was nat geworden en het gedeelte wat smeulde was nog niet nat. Hij zag in de gehele kamer rookontwikkeling en nam tevens een brandlucht waar toen de kamer geopend werd.
Gelet op deze omstandigheden verwerpt de rechtbank de lezing en het daarop gebaseerd verweer van de raadsman dat verdachte bewust de verbrande papieren in het water heeft laten vallen, waardoor geen gevaar voor goederen kon ontstaan. Wanneer een brandend stuk papier op de grond wordt gegooid (zelfs wanneer deze gedeeltelijk nat is), is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat de brand kan overslaan naar de vloer, en mogelijk ook naar de meubels in de kamer. Concluderend was er naar het oordeel van de rechtbank dan ook gevaar voor de in de kamer aanwezige goederen te duchten.
De rechtbank overweegt verder dat het een feit van algemene bekendheid is dat het inademen van rook schade aan de luchtwegen en longen kan veroorzaken. De kans dat de andere aanwezigen in de kliniek zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen als gevolg van de rookontwikkeling door de brandstichting, was naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de rook ook onder de deur van de kamer uitkwam naar de gemeenschappelijke gang, dat het brandalarm afging en dat het noodzakelijk was dat de brandweer advies gaf over de noodzakelijke ventilatie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende dat er levensgevaar te duchten was voor de overige aanwezigen in de kliniek. De enkele omstandigheid dat er rookontwikkeling was, is onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 29 maart 2021 te Amsterdam [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] een kopstoot tegen het hoofd te geven;
feit 2:
op 24 april 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en onbruikbaar heeft gemaakt:
- een radiator en
- een badkamerdeur en
- een raam en
- een wc-bril en
- een kraan en
- meerdere badkameraccessoires,
die aan [stichting] toebehoorden;
feit 3:
op 24 april 2021 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met meerdere papieren, ten gevolge waarvan die papieren geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan
- algemeen gevaar voor de inventaris van de kamer, in elk geval algemeen gevaar voor goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) medebewoner(s) en/of medewerker(s), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden wordt opgelegd en dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Daarbij heeft zij de rechtbank verzocht om expliciet in het vonnis te bepalen dat ten aanzien van feit 3 sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of een gevaar vormt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder heeft de officier van justitie de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) ex artikel 38z Sv gevorderd en heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de raadsman
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman verzocht om een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest op te leggen, in combinatie met een zorgmachtiging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat TBS met voorwaarden een te zware maatregel is, gelet op de tenlastegelegde feiten en het strafblad van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om wel TBS met voorwaarden op te leggen, en daarbij te bepalen dat de maatregel gemaximeerd is. De brandstichting was namelijk niet gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De raadsman kan zich niet vinden in de oplegging van een GVM-maatregel.
8.3.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Allereerst heeft hij een medewerker van [stichting] mishandeld door hem een kopstoot tegen het hoofd te geven. Als gevolg daarvan heeft die medewerker een lichte hersenschudding opgelopen. Verder heeft verdachte zware vernielingen in zijn kamer bij [stichting] aangericht, zoals het los rukken van de radiator waardoor water vrij is gekomen. Verder heeft verdachte ook in de badkamer een ravage aangericht door onder andere de badkamerdeur volledig af te scheuren en de wc-bril los te trekken. Verdachte heeft daardoor overlast en financiële schade veroorzaakt voor de kliniek. Maar het meest ernstige feit is de brandstichting in zijn kamer. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door de brand ontstond, naast het risico op verbranding van meubels en andere goederen in zijn kamer, ook het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de medepatiënten en het aanwezige personeel van de kliniek. Verder zorgt een dergelijke brandstichting voor grote onrust en overlast voor het personeel en de patiënten van de kliniek.
Uit de rapportages die zijn opgemaakt door de deskundigen F.S. van Huis, psycholoog, en E. Kuiper, psychiater van respectievelijk 21 en 29 juli 2021 en de aanvullingen daarop van respectievelijk 5 en 6 april 2022) blijkt dat bij verdachte sprake is van autismespectrumstoornis, een depressieve stoornis en een stoornis in het gebruik van cocaïne en amfetamine. Beide deskundigen hebben geadviseerd om het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden en neemt dit advies van de deskundigen over.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een straf en/of maatregel passend en geboden is en het meest recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank onder andere gekeken naar het strafblad van verdachte en de rapportages die over hem zijn opgemaakt.
Strafblad en rapportages
Uit het strafblad van verdachte van 6 juli 2021 blijkt dat hij in 2013 is veroordeeld in verband met poging tot verkrachting. Verder staan er een aantal transacties op zijn strafblad. Uit het reclasseringsadvies van 22 april 2022 en de eerder genoemde rapportages van zowel de psychiater als de psycholoog, blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Dit heeft te maken met de complexe en chronische problematiek van verdachte. De beide deskundigen zijn in hun adviezen van juli 2021 in eerste instantie tot het advies TBS met dwangverpleging gekomen. In hun aanvullende rapportages van april 2022 adviseren zij beiden TBS met voorwaarden. Uit de rapportage van psycholoog Van Huis blijkt onder meer het volgende:
Eerder heeft onderzoeker een TBS met dwangverpleging geadviseerd, met name vanwege de zorg dat betrokkene wel gemotiveerd is, maar onvoldoende in staat zich langdurig aan een TBS met voorwaarden te houden. In het aanvullende onderzoek is overwogen of een TBS met voorwaarden nu toch haalbaar wordt geacht. De voornaamste zorgen betreffen betrokkenes verslaving, moeite spanning en frustratie te reguleren en zijn weerstand tegen medicatie. Het feit dat betrokkene bij verbetering van zijn klachten geneigd is om zijn medicatie te willen veranderen, staat stabiliteit in de weg. Anderzijds toont betrokkene zich zeer gemotiveerd om mee te werken aan behandeling, heeft hij aangetoond in staat te zijn een samenwerkingsrelatie met hulpverlening aan te gaan en zich te conformeren aan afspraken over medicatiegebruik. Hij is niet teruggevallen in gebruik en impulsdoorbraken en agressie zijn significant minder aanwezig sinds betrokkenes tijd in het PPC. Hij denkt actief mee over zijn behandeling en problematiek. Dit wijst op een positieve ontwikkeling (..) en onderstreept dat betrokkene op de LIZ niet op zijn plek zat. Hij heeft baat bij een gestructureerde, beveiligde forensische omgeving. Al met al meent onderzoeker dat de benodigde behandeling kan plaatsvinden in het kader van een TBS met voorwaarden.
Ook psychiater Kuiper acht TBS met voorwaarden als strafrechtelijk kader inmiddels mogelijk, indien rekening wordt gehouden met een langdurig traject, zeer terughoudend wordt omgegaan met vrijheden en verdachte trouw zijn medicatie blijft innemen. De reclassering heeft in haar advies van 22 april 2022 voorwaarden opgesteld die kunnen worden opgelegd in het kader van TBS met voorwaarden. Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan die voorwaarden te houden.
Tbs met voorwaarden
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan: het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van het feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt dat onder andere een ernstig strafbaar feit – brandstichting – is bewezenverklaard en dat verdachte een complexe persoonlijkheidsproblematiek heeft. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een zorgmachtiging. De rechtbank verwijst naar hetgeen de psycholoog hierover heeft opgeschreven in haar rapportage van 5 april 2022:
Onderzoeker is ten tijde van de aanvullende rapportage nog steeds van mening dat een zorgmachtiging onvoldoende toereikend is ter vermindering van het recidiverisico, gezien het chronische karakter van de stoornis en het feit dat forensische expertise benodigd is om het risico op toekomstig delictgedrag te beperken.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat TBS met voorwaarden passend en geboden is en zal zij dit opleggen. Nu voor verdachte nog geen passende plek in een kliniek is gevonden, zal de rechtbank op verzoek van de reclassering als aanvullende voorwaarde opnemen dat verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening. De rechtbank overweegt dat het gelet op de problematiek van verdachte wenselijk zou zijn wanneer hij ter overbrugging in het [detentieadres] kan blijven.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tevens zal de rechtbank bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank overweegt hierbij dat er sprake is van een recidiverisico en dat vanwege de ernst van de persoonlijkheidsstoornissen en de noodzakelijke vloeiende overgang tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de TBS met voorwaarden nodig is dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat in de bewezenverklaring geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Zij heeft immers overwogen dat van de brand geen levensgevaar voor anderen te duchten was en heeft verdachte om die reden partieel vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De TBS is daarom, in het geval de TBS met voorwaarden in de toekomst alsnog wordt omgezet naar een TBS met verpleging van overheidswege, beperkt tot de maximale periode van vier jaren.
GVM-maatregel
De deskundigen en de reclassering hebben geadviseerd om naast TBS met voorwaarden, ook de GVM-maatregel op te leggen. Uit de rapportage van de psycholoog volgt onder meer:
Juist wanneer de rechter besluit om een maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, wordt geadviseerd om de GVM mee te nemen in het advies. De verwachting is immers dat betrokkene langdurig begeleiding en toezicht nodig zal hebben, gezien de chronische aard van zijn autismespectrumstoornis en de ernst van zijn verslaving. Een GVM maakt het mogelijk om, wanneer het TBS kader afloopt, hem zo nodig langer te begeleiden en toezicht op bepaalde voorwaarden (zoals medicatie en abstinentie) te houden. Een GVM sluit hiermee goed aan op de zorgen die bestaan bij het kiezen voor een TBS met voorwaarden, waardoor toch de benodigde bescherming kan worden geboden.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een
GVM-maatregel. Verdachte wordt namelijk ter beschikking gesteld als bedoeld in de artikelen 37a en 38 Sr. Ook is het ter bescherming van de algemene veiligheid van anderen nodig dat na de TBS gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden. De rechtbank zal dan ook de GVM-maatregel opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 38z, 57, 157, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken.
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
  • Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere
in:
o veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om zijn identiteit vast te stellen;
o veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
o veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  • Als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
  • Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der
Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
 Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in een niet nader bepaalde intramurale
instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling
zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
Veroordeelde wordt aangemeld bij een nader te bepalen kliniek.
 Veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een
overbruggingsvoorziening, eveneens ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken.
 Veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn
behandelaars nodig achten.
 Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase.
De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat
inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
 Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg
met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
 Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding
(indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast.
  • Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
  • Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering
geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
 Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van
alcohol en drugs. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles, indien
toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht. Bij overtreding van de voorwaarde zal het
behandelteam in samenspraak met de reclassering besluiten of sanctionering noodzakelijk is.
Geeft opdracht aan reclassering Inforsa de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2022.
[---]