Beoordeling
9. Nu de verzoeken en de zelfstandige tegenverzoeken met elkaar samenhangen zal de kantonrechter deze verzoeken hieronder gezamenlijk behandelen.
10. De kantonrechter ziet aanleiding om in de eerste plaats het verzoek om een verklaring voor recht van Huurdersvereniging Detroit (zie 7.a) te beoordelen.
11. In artikel 1 lid 1 sub f is bepaald dat onder een ‘huurdersorganisatie’ in de zin van de Wohv wordt verstaan:
Vereniging of stichting, die als doelstelling heeft het behartigen van de belangen van huurders en:
van welke het bestuur wordt gekozen of aangewezen door en uit de huurders die zij vertegenwoordigt;
die de huurders op de hoogte houdt van haar activiteiten en hen betrekt bij haar standpuntbepaling;
die ten minste eenmaal per jaar een vergadering uitschrijft voor de huurders, waarin zij verantwoording aflegt van haar activiteiten in het verstreken jaar, haar plannen voor het eerstvolgende jaar bespreekt en deze vaststelt; en
die alle huurders van de woongelegenheden of wooncomplexen, waarvoor zij de belangen behartigt, in de gelegenheid stelt om zich bij haar aan te sluiten.
12. Vesteda had in haar verzoekschrift aanvankelijk haar vraagtekens geplaatst bij de vraag of door Huurdersvereniging Detroit werd voldaan aan met name de punten onder artikel 1 lid 1 sub f punt 2, 3 en 4. In dat kader had zij in het verzoekschrift ook om afgifte van bescheiden verzocht die haar in staat zouden moeten stellen te beoordelen of aan die punten werd voldaan. In haar brief van 20 april 2022 heeft Vesteda echter te kennen gegeven haar verzoek op dat punt in te trekken. De vraag of Huurdersvereniging Detroit een huurdersorganisatie in de zin van de Wohv is, is tussen partijen dus kennelijk niet meer in geschil: beide partijen vinden dat dat het geval is.
13. Huurdersvereniging Detroit heeft haar verzoek om een verklaring voor recht desondanks uitdrukkelijk gehandhaafd, omdat zij wil voorkomen dat de kwestie over de legitimiteit in de toekomst opnieuw opspeelt. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter een belang bij dit verzoek, zodat de kantonrechter hierover zal beslissen. Ook de kantonrechter is van oordeel dat Huurdersvereniging Detroit kwalificeert als een huurdersorganisatie in de hiervoor bedoelde zin. Uit de stukken die door Huurdersvereniging Detroit zijn overgelegd alsmede uit de ter zitting gegeven toelichting over haar activiteiten stelt de kantonrechter vast dat aan de vereisten van artikel 1 lid 1 sub f Wohv is voldaan. De verklaring voor recht (zie 7.a) zal dan ook worden toegewezen.
14. Ten aanzien van de overige verzoeken geldt het volgende. Vesteda baseert haar verzoeken zowel op artikel 7 lid 2 Wohv als op artikel 843a Rv. Zij stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door haar genoemde bescheiden omdat zij alleen daarmee kan beoordelen of zij op grond van artikel 7 lid 2 Wohv gehouden is een verdergaande bijdrage te verstrekken dan zij al heeft gedaan. Huurdersvereniging Detroit baseert haar verzoeken – zo begrijpt de kantonrechter – op artikel 7 Wohv. Voor zover het verzoek van Vesteda (tot het afgeven van bescheiden) is gebaseerd op artikel 843a Rv, heeft Huurdersvereniging Detroit daartegen als verweer gevoerd dat Vesteda daarbij geen rechtmatig belang heeft, omdat, kort gezegd, Huurdersvereniging Detroit al heeft voldaan aan de verantwoordingsverplichting die uit artikel 7 Wohv voortvloeit. De beoordeling van de verzoeken van beide partijen, ook voor zover die is gebaseerd op artikel 843a Rv, komt dus in feite neer op een beoordeling van de vraag of en in hoeverre artikel 7 lid 2 Wohv grond biedt voor toewijzing van de wederzijdse verzoeken van partijen.
15. Artikel 7 Wohv luidt als volgt:
De verhuurder vergoedt aan de huurdersorganisatie de kosten die rechtstreeks samenhangen met en redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taken, genoemd in de
artikelen 3, 4, 5 en 5b. Onder deze kosten worden in ieder geval begrepen de kosten van het uitnodigen van deskundigen en het vragen van inlichtingen en adviezen als bedoeld in
artikel 5d, en de kosten van scholings- en vormingsactiviteiten als bedoeld in
artikel 5e.
De verhuurder en de huurdersorganisatie komen overeen dat de in een kalenderjaar gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld op een bepaald bedrag, dat de huurdersorganisatie naar eigen inzicht kan besteden. De huurdersorganisatie legt binnen twee maanden na afloop van het jaar, bedoeld in de eerste volzin, aan de verhuurder verantwoording af over de besteding van de ter beschikking gestelde gelden. Kosten waardoor het hier bedoelde bedrag zal worden overschreden, komen slechts ten laste van de verhuurder, voorzover hij in het dragen daarvan toestemt.
16. Uit dit artikel volgt dat Vesteda gehouden is de in lid 1 bedoelde kosten aan Huurdersvereniging Detroit te betalen. Uit lid 2 volgt dat zij daartoe een bepaald jaarlijks bedrag overeenkomen, dat Huurdersvereniging Detroit naar eigen inzicht kan besteden maar waarover zij wel binnen twee maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar verantwoording aan Vesteda dient af te leggen. Voor zover Huurdersvereniging Detroit kosten – als bedoeld in artikel 7 lid 1 Wohv – maakt die het overeengekomen bedrag overschrijden, komen die kosten slechts ten laste van Vesteda voor zover zij in het dragen daarvan toestemt.
17. In dit geval hebben partijen het ‘bepaald bedrag’, bedoeld in de eerste volzin van artikel 7 lid 1, vastgesteld: dat is de voordeurbijdrage die Vesteda jaarlijks betaalde. Op zichzelf stelt Huurdersvereniging Detroit terecht dat zij op grond van de Wohv slechts gehouden is tot het afleggen van verantwoording over die bijdragen, en niet over al haar financiën. Indien Huurdersvereniging Detroit Vesteda echter verzoekt om nog meer bij te dragen in die kosten dan zij al doet door middel van die voordeurbijdrage, is sprake van een situatie als bedoeld in de laatste volzin van artikel 7 lid 2 Wohv. In dat geval is Vesteda slechts gehouden die kosten te vergoeden, voor zover zij in het dragen daarvan toestemt.
18. Hoewel de Wohv geen grondslag biedt om ook in dat geval een financiële verantwoording van Huurdersvereniging Detroit te verlangen, ligt het in de rede dat Vesteda van Huurdersvereniging Detroit toelichting verlangt waarom de reeds door Vesteda verstrekte voordeurbijdrage niet toereikend is, en waarom het nodig is dat Vesteda naast voorbijdrage nog een extra bijdrage levert, in plaats van dat Huurdersvereniging Detroit die kosten bijvoorbeeld zelf zou kunnen opbrengen uit haar middelen. Vesteda moet immers (kunnen) beoordelen of zij toestemt in het dragen van die extra kosten. Het betoog van Huurdersvereniging Detroit dat Vesteda nou eenmaal gehouden is
allekosten als bedoeld in artikel 7 lid 1 Wohv te dragen indien die zijn gemaakt, zodat zij niet van haar kan verlangen dat zij ook zelf daarin bijdraagt, gaat niet op. Uit de samenhang van de twee leden van artikel 7 Wohv volgt juist dat Vesteda niet gehouden is automatisch alle kosten, ook voor zover zij de overeengekomen standaardbijdrage overschrijden, te vergoeden.
19. Om te kunnen beoordelen of Vesteda toestemt in het dragen van bepaalde verzochte extra kosten bovenop de voordeurbijdrage, kunnen bepaalde stukken, zoals jaarrekeningen, passend zijn. Welke toelichting of stukken Vesteda nodig heeft die beoordeling te kunnen maken, hangt echter af van en dient te worden bezien in het licht van het dan voorliggende verzoek. Artikel 7 Wohv biedt geen zelfstandige grondslag voor Vesteda om – los van de verantwoording over de besteding van de voordeurbijdragen – afgifte van financiële stukken te verlangen.
20. In deze procedure is er echter geen sprake (meer) van een concreet verzoek van Huurdersvereniging Detroit om vergoeding van bepaalde, concrete, kosten op grond van artikel 7 Wohv. Zij heeft haar verzoek daartoe bij brief van 20 april 2022 immers ingetrokken. Wat betreft de nog voorliggende verzoeken geldt het volgende.
21. Het verzoek van Vesteda als genoemd onder 2.I is in zijn geheel niet toewijsbaar, (reeds) omdat aan dit verzoek om afgifte van bescheiden niet langer een concreet verzoek van Huurdersvereniging Detroit om vergoeding van bepaalde kosten ten grondslag ligt. Zoals hiervoor al is overwogen bestaat er geen zelfstandige grondslag om afgifte van financiële stukken te verlangen.
22. Het verzoek van Vesteda genoemd onder 2.II is om diezelfde reden evenmin toewijsbaar. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat Vesteda, als het gaat om een verzoek tot vergoeding van extra kosten, inzage in bepaalde stukken zou mogen verlangen ter beoordeling van de vraag of ze die extra kosten wenst te vergoeden of niet. Dat moet dan wel gekoppeld zijn aan een concreet verzoek om vergoeding van kosten, en een dergelijk verzoek ligt thans niet voor. In dat licht is het verzoek onder 2.II te algemeen en te absoluut geformuleerd en daarom niet toewijsbaar.
23. Het verzoek van Huurdersvereniging Detroit , genoemd onder 7.a, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen toewijsbaar.
24. Het verzoek van Huurdersverenging Detroit zoals genoemd onder 7.b is niet toewijsbaar, omdat het te beperkt en dus onjuist is geformuleerd. Op grond van de Wohv is Huurdersvereniging Detroit slechts gehouden tot het afleggen van verantwoording over de door Vesteda ter beschikking gestelde voordeurbijdragen. Indien Huurdersvereniging Detroit echter daarbovenop om een extra vergoeding vraagt, mag Vesteda onder omstandigheden een bepaalde toelichting op dat verzoek, en dus een mate van financiële verantwoording, van Huurdersvereniging vragen.
25. Het verzoek van Huurdersvereniging Detroit , genoemd onder 7.c, is wel toewijsbaar. Gelet op het bepaalde in artikel 7 lid 2, eerste volzin, Wohv dient Vesteda de tussen partijen overeengekomen voordeurbijdrage in ieder geval te voldoen. De reden waarom zij tot opschorting daarvan is overgegaan, is kennelijk dat zij er op enig moment niet meer van overtuigd was dat Huurdersvereniging Detroit kwalificeerde als een huurdersorganisatie in de zin van de Wohv, zodat zij mogelijk geen aanspraak kon maken op de voordeurbijdrage. Dat betoog gaat echter niet op: Huurdersvereniging Detroit is een huurdersorganisatie in de zin van de Wohv (zie r.o. 13).
26. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.