ECLI:NL:RBAMS:2022:8612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
C/13/670622 / HA ZA 19-868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bestuurdersafspraken en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 6 april 2022 een tussenvonnis uitgesproken in de zaak tussen eiseres en gedaagden. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.R. Hendriks, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagden, vertegenwoordigd door mr. B. Coskun, met betrekking tot bestuurdersafspraken en de bewijslevering daarvan. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 22 september 2021, waarin gedaagden zijn toegelaten tot bewijslevering over hun stelling dat gedaagde 1 bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Spaceward niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen.

Gedaagden hebben aangegeven zichzelf als getuigen te willen laten horen en aanvullende stukken in te brengen. Eiseres heeft hiertegen ingebracht dat gedaagden niet voldoende gespecificeerd hebben waarover zij als getuigen kunnen verklaren en welke stukken relevant zijn. De rechtbank oordeelt echter dat gedaagden voldoende hebben gedaan om aan de bewijsopdracht te voldoen en dat het verweer van eiseres niet opgaat. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol, zodat gedaagden hun verhinderingen voor het getuigenverhoor kunnen opgeven.

De rechtbank heeft ook bepaald dat partijen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor alle bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen. De verdere beslissing is aangehouden, en de rechtbank heeft aangegeven dat gedaagden te zijner tijd in de gelegenheid zullen worden gesteld om inhoudelijk te reageren op de nieuwe stelling van eiseres over de oninbaarheid van haar vordering bij Spaceward. Het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.H.C. Jongeneel in Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer:
Vonnis van 6 april 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat eerst mr. H.M. Fritschy, thans mr. P.R. Hendriks te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021;
  • de reactie op tussenvonnis, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
  • de antwoordakte, met producties, van [eiseres] ;
  • de rolbeslissing van 2 februari 2022, waarbij een akte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is geweigerd;
  • de akte n.a.v. de producties van eiseres van 22 december 2021, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 22 september 2021 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegelaten tot het bewijs van de stelling dat [gedaagde 1] bij het namens Spaceward aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Spaceward niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. De zaak is verwezen naar de rol verwezen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij akte kunnen laten weten op welke wijze zij het van hen verlangde bewijs wensen te leveren.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben vervolgens laten weten dat zij zichzelf als getuigen wensen te doen horen en nadere stukken in het geding wensen te brengen teneinde te voldoen aan de bewijsopdracht.
2.3.
[eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwacht had mogen worden dat zij specifiek hadden aangegeven waarover zij als getuige zouden kunnen verklaren en waarom dat relevant is. Volgens [eiseres] had van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook verwacht mogen worden dat zij specifiek de nadere stukken hadden benoemd die zij in het geding menen te kunnen brengen en hadden gemotiveerd waarom die stukken relevant zijn. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dit alles niet hebben gedaan, moet hun bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende concreet terzijde worden geschoven, aldus [eiseres] .
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent [eiseres] met haar verweer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] reeds tot bewijs zijn toegelaten. Van hen is slechts gevraagd te laten weten op welke wijze zij het van hen verlangde bewijs wensen te leveren. Dat hebben zij genoegzaam gedaan.
2.5.
De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met het oog op het getuigenverhoor de verhinderingen van partijen in de maanden mei en juni 2022 kunnen opgeven.
2.6.
Partijen zullen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen.
2.7.
Bij het tussenvonnis van 22 september 2021 zijn partijen tevens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over hetgeen in dat tussenvonnis onder 2.12 en 2.13 is overwogen.
2.8.
[eiseres] heeft vervolgens betoogd dat rechtsoverweging 2.11 van dat tussenvonnis een onjuiste aanname bevat. Het betreft de onderstreepte woorden in deze passage: “Als geen schikking zou zijn getroffen zou – aangenomen dat Spaceward geen verhaal zou bieden – het bedrag dat door de kantonrechter zou zijn toegewezen oninbaar zijn geweest,
zonder dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een verwijt zou kunnen worden gemaakt”. Volgens [eiseres] kan zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de oninbaarheid van haar vordering bij Spaceward wel degelijk verwijten. Dat blijkt volgens haar onder meer uit de producties die zij laatstelijk in het geding heeft gebracht.
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben er tot slot op gewezen dat zij in hun laatste akte slechts op die producties hebben kunnen en mogen reageren.
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is het debat over de – naar het haar voorkomt nieuwe – stelling van [eiseres] daarmee nog niet voltooid. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen te gelegener tijd in de gelegenheid worden gesteld inhoudelijk nader te reageren.
2.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 20 april 2022 opdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de verhinderingen van partijen in de maanden mei en juni 2022 kunnen opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
3.2.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.H.C. Jongeneel in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220,
3.3.
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.