ECLI:NL:RBAMS:2022:8610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
C/13/670622 / HA ZA 19-868 (3)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in de context van een faillissement en schikking

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil over bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een faillissement. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.R. Hendriks, heeft de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], aangeklaagd. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 6 april 2022, gevolgd door getuigenverhoren op 5 september en 7 november 2022. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij het aangaan van een schikking met Spaceward wisten dat deze niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De rechtbank heeft in eerdere rechtsoverwegingen vastgesteld dat de gedaagden bewijs moesten leveren van hun stelling dat zij niet wisten van de onvermogen van Spaceward. De getuigenverklaringen zijn in dit verband cruciaal, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verklaard dat zij dachten dat de schikking veilig was, terwijl de eiseres betwist dat dit het geval was. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere akten van de gedaagden en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan door mr. R.H.C. Jongeneel, met mr. A.A.J. Wissink als griffier, op 21 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/670622 / HA ZA 19-868
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat eerst mr. H.M. Fritschy, thans mr. P.R. Hendriks te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 april 2022;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 5 september 2022;
  • het proces-verbaal van tegenverhoor, gehouden op 7 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 22 september 2021 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegelaten tot het bewijs van de stelling dat [gedaagde 1] bij het namens Spaceward aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Spaceward niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
2.2.
Bij dat tussenvonnis zijn partijen voorts in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of [eiseres] bij de schikking meer heeft toegezegd gekregen dan bij een uitspraak van de kantonrechter zou zijn toegewezen en, zo ja, hoeveel meer.
2.3.
Met betrekking tot het onderwerp van rechtsoverweging 2.1 wordt het volgende overwogen.
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben [gedaagde 1] als getuige doen horen. [gedaagde 1] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Hij heeft voorafgaand aan de zitting bij de kantonrechter van 1 mei 2019 contact gehad met [naam] . Deze wilde op de achtergrond blijven en heeft daarom hem gevraagd naar de zitting te gaan. Over een mogelijke schikking is in dat contact niet gesproken. Tijdens de zitting zijn partijen de gang op gestuurd. Hij heeft [naam] toen verteld welk bedrag zou worden overeengekomen. Desgevraagd heeft [naam] zijn fiattering gegeven. [naam] heeft hem ook gezegd dat het geld gereserveerd stond op de bankrekening van Mulberry om dat te betalen. Op basis van de toezegging van [naam] is hij de schikking aangegaan. Na de schikking heeft hij direct een e-mail gestuurd aan [naam] . Hij heeft gezegd dat er een schikking was en dat [naam] moest betalen. Hij heeft gezegd dat [eiseres] eerst betaald moest worden, en dat de aandelen Mulberry konden worden overgedragen. Dat is niet gebeurd. Buiten zijn weten heeft [naam] de aandelen Mulberry overgedragen aan zichzelf. Aan zijn zijde is een aantal rechtszaken aangespannen om het geld terug te krijgen en [eiseres] te betalen. Uiteindelijk heeft [naam] het faillissement van Spaceward aangevraagd om onder de vordering uit te komen.
b. [eiseres] heeft in tegenverhoor [naam] doen horen. [naam] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Hij was destijds formeel nog directeur van Spaceward maar hield zich op grond van een principeakkoord afzijdig. Hij is niet naar de zitting gekomen, [gedaagde 1] heeft hem dat ook niet gevraagd. Hij is niet gebeld tijdens de zitting. Hij kan dat bewijzen omdat de specificaties van de zakelijke telefoon die [gedaagde 1] toen gebruikte niet bevestigen dat [gedaagde 1] hem op die datum heeft gebeld. [gedaagde 1] en hij hadden enkel contact via e-mail. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt ook niet dat [gedaagde 1] hem heeft gebeld, [gedaagde 1] heeft juist gezegd dat hij alles alleen moest doen. In een e-mailbericht van 2 mei 2019 heeft [gedaagde 1] hem geschreven dat hij zich eenzaam voelde op de zitting en dat er geen sprake was van collegialiteit. Hij heeft op 11 juli 2019 kennis genomen van de schikking. Voor die tijd was hij daarvan formeel niet op de hoogte. Hij heeft gesprekken gehad met [gedaagde 1] , maar die kun je niet zien als een goedkeuring of fiattering. Hij heeft [gedaagde 1] gezegd dat het niet aan hem is wie er moet betalen als er een schikking of een veroordeling zou komen. Er was toen nog geen sprake van een faillissement. Spaceward, de werkgever, zal dit moeten betalen. Spaceward heeft ook een nota doorgestuurd aan Mulberry, waar kosten in staan voor deze zaak. Daaruit blijkt dat die kosten voor Spaceward waren. Daar is een zaak over geweest die in het voordeel van Mulberry is beslecht. Op 10 of 13 mei 2019 heeft [gedaagde 1] hem een e-mail gestuurd waarin deze stelt dat hij moet betalen. Hij heeft gezegd dat dat niet zo is en dat dat nergens zwart op wit staat.
c. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten niet dat [gedaagde 1] bij het aangaan van de schikking wist althans behoorde te weten dat Spaceward zelfstandig niet in staat was om aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen te voldoen en ook geen verhaal zou bieden. Het komt in dit verband aan op de door hen gestelde, maar door [eiseres] betwiste toezegging van [naam] ter gelegenheid van de zitting van de kantonrechter van 1 mei 2019. [gedaagde 1] heeft de bedoelde stelling als getuige bevestigd. Op grond van artikel 164 lid 2 Rv kan een verklaring van een partij die als getuige is gehoord omtrent door haar te bewijzen feiten echter geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De verklaring van [naam] kan niet als dergelijk onvolledig bewijs worden aangemerkt. Dat betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het van hen verlangde bewijs niet hebben geleverd.
2.4.
Daarmee is aan de orde het onderwerp van rechtsoverweging 2.2, anders gezegd: de vraag naar de schade van [eiseres] . Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
a. In hun reactie van 17 november 2021 op het tussenvonnis van 22 september 2021 voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat de kantonrechter meer dan EUR 90.000,00 bruto zou hebben toegewezen.
b. In haar antwoordakte van 22 november 2021 voert [eiseres] allereerst aan dat zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (anders dan in rechtsoverweging 2.11 van het tussenvonnis van 22 september 2021 is aangenomen) wel degelijk de oninbaarheid van haar vordering bij Spaceward kan verwijten. In die antwoordakte voert [eiseres] voorts aan dat de schikking sluit op een (veel) hoger bedrag dan de kantonrechter zou hebben toegewezen, mede doordat de schikking meer omvat dan een beëindigingsvergoeding.
c. In hun akte van 2 februari 2022 wijzen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erop dat zij in die akte slechts hebben mogen reageren op de door [eiseres] bij haar antwoordakte van 22 november 2022 in het geding gebrachte producties.
d. In het tussenvonnis van 6 april 2022 is geoordeeld dat het debat over de – naar het haar voorkomt nieuwe – stelling van [eiseres] daarmee nog niet is voltooid. Daaraan is toegevoegd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gelegener tijd in de gelegenheid zullen worden gesteld inhoudelijk nader te reageren. Die tijd is thans gekomen. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij akte kunnen reageren op de hiervoor onder b weergegeven stellingen. Niet alleen op de eerste (“nieuwe”) stelling maar – voor een zo volledig mogelijk debat – ook op de tweede stelling. [eiseres] zal vervolgens een antwoordakte mogen nemen.
e. De rechtbank wijst nogmaals op artikel 6:97 BW: de rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is; kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 18 januari 2023 voor akte aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot het in rechtsoverweging 2.4 onder d (en b) bedoelde doel;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.