ECLI:NL:RBAMS:2022:861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
13/997114-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagster niet-ontvankelijk in klaagschrift ex artikel 552a Sv betreffende beslag op woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, geboren in 1978 en woonachtig in Utrecht, heeft een klaagschrift ingediend met betrekking tot het beslag dat gelegd was op het appartementsrecht in de woning die zij samen met haar ex-echtgenoot, [naam 2], bezit. Het klaagschrift is op 22 november 2021 ter griffie ontvangen, waarna het Openbaar Ministerie op 7 december 2021 zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 15 februari 2022 een openbare zitting gehouden waarin de raadsman van klaagster en de officier van justitie zijn gehoord.

Klaagster stelde dat zij belanghebbende is in de zaak, omdat zij mede-eigenaar is van de woning en verzocht om opheffing van het beslag op het aandeel van haar ex-echtgenoot. Het Openbaar Ministerie betoogde echter dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag, omdat er geen beslag meer rustte op haar aandeel in de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op de woning ten laste van klaagster op 20 januari 2021 is opgeheven en dat klaagster niet de beslagene is in deze procedure. De rechtbank concludeert dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift, omdat het beslag op het aandeel van haar ex-echtgenoot haar niet raakt.

De rechtbank heeft de beslissing op 1 maart 2022 openbaar uitgesproken, waarbij klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in haar beklag. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/997114-16
RK: 21/6257
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven op het adres [adres klager] ,
woonplaats kiezend op het adres van haar raadsman, mr. R. Zilver, Maliesingel 2, (3581 BA) Utrecht,
klaagster.

Procesgang

Het klaagschrift is op 22 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 december 2021 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 15 februari 2022 namens klaagster haar (gemachtigd) raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag ex artikel 94a Sv op het appartementsrecht in de [woning] (hierna de woning) onder voorwaarde dat dat beslag weer zal herleven nadat mevrouw [naam] als hypotheeknemer in de plaats is getreden van beslagene [naam 2] .
De raadsman van klaagster heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beklag kort samengevat het volgende aangevoerd.
Het beklag richt zich op het beslag op het aandeel van haar ex-echtgenoot [naam 2] op de woning. Klaagster en [naam 2] zijn samen eigenaar van de woning. Klaagster is dus belanghebbende.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag. Er rust geen beslag meer op het aandeel van klaagster in de woning.

De beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 22 januari 2018 is op de voet van 94a Sv op de woning beslag gelegd.
Klaagster werd – kort gezegd – verdacht van deelneming aan een criminele organisatie met als oogmerk witwassen en valsheid in geschrifte en het (mede)plegen van witwassen.
Op 19 augustus 2020 heeft klaagster door de aanvaarding van een transactie ex artikel 74 Wetboek van Strafrecht strafvervolging voorkomen. Tevens werd voorkomen dat een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tegen haar zou worden ingediend. Klaagster heeft voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden.
Op 20 januari 2021 heeft de officier van justitie aan de deurwaarder laten weten dat het conservatoir beslag op de woning ten laste van klaagster is opgeheven. Tevens heeft de officier van justitie verzocht het beslag in de registers van het kadaster door te halen.
Het beslag op de woning ten laste van klaagster is inmiddels is opgeheven. Klaagster verzoekt nu het beslag op het aandeel in de woning van [naam 2] op te heffen. In dit beklag kan klaagster niet worden ontvangen omdat dit beslag haar niet raakt. Klaagster is immers niet de beslagene. Dat zij als mede-eigenaar van de woning belang heeft bij het beslag dat ten laste van [naam 2] is gelegd doet daar niet aan af. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar beklag.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mr. C.M. Degenaar en mr. E. Akkermans rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.