ECLI:NL:RBAMS:2022:8604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/13/713410/ HA ZA 22-117
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voldoening van bruidsgave in het kader van een huwelijk gesloten onder Iraans recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 1 september 2022 een mondeling vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die in Iran zijn gehuwd op 25 februari 2014. De vrouw vordert de man te veroordelen tot voldoening van de bruidsgave, bestaande uit 200 gouden Bahar-e Azadi munten, ter waarde van € 75.179,--. De man heeft verweer gevoerd, onder andere stellende dat de afspraak over de gouden munten niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat zijn vader alleen gemachtigd was voor het huwelijk en niet voor de bruidsgave. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en dat de afspraak over de bruidsgave geldig is conform het Iraanse recht. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw toe en veroordeelt de man tot betaling van de bruidsgave binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/713410/ HA ZA 22-117
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 1 september 2022 tevens houdende mondeling vonnis
in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Rezaie,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.A. van Doorn.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 januari 2022, met bewijsstukken,
  • de conclusie van antwoord,
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 22 juni 2022 waarbij de rechtbank een verschijning van partijen ter terechtzitting heeft gelast,
  • de door de man op 22 augustus 2022 ingediende producties.
De zitting is gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 22 juni 2022.
Tegenwoordig zijn mr. L. van Berkum, rechter, en mr. E.W.K. Bosman, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen partijen met hun advocaten voornoemd.
Partijen hebben hun standpunten met behulp van een pleitnota toegelicht en de vragen van de rechter beantwoord. Met instemming van partijen en na sluiting van de behandeling, heeft de rechter vervolgens het volgende mondelinge vonnis gewezen.

De beoordeling

Vaststaat dat partijen op 25 februari 2014 in Iran zijn gehuwd en dat zij daartoe een huwelijksakte hebben gesloten, waarin is overeengekomen dat de man aan de vrouw 200 gouden Bahar-e Azadimunten is verschuldigd en op haar verzoek aan haar dienen te worden overgedragen. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 april 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De vrouw vordert in deze procedure veroordeling van de man tot voldoening van de bruidsgave door de munten dan wel de waarde daarvan ad € 75.179,-- aan haar te overhandigen respectievelijk te vergoeden. De man heeft verweer gevoerd.
Nu partijen in Nederland wonen is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering kennis te nemen en zoals uit vaste jurisprudentie volgt is op de vordering het Iraanse recht van toepassing.
Vaststaat dat de man zijn vader heeft gevolmachtigd om de huwelijksakte in Iran namens hem te ondertekenen. De man voert in de eerste plaats aan dat hij zijn vader alleen had gemachtigd voor het huwelijk en niet ten aanzien van de afspraak over de gouden munten, zodat de afspraak over de gouden munten volgens hem niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Gelet op de omstandigheid dat onbetwist is dàt de vader was gemachtigd en de vrouw één en ander betwist, had het op de weg van de man gelegen dit bevrijdend verweer nader toe te lichten of te bewijzen, bijvoorbeeld met een afschrift van de verleende volmacht. Nu hij dit niet heeft gedaan/aangeboden, is de enkele blote stelling dat zijn vader op dit punt niet was gemachtigd, onvoldoende om daarvan uit te kunnen gaan. Daarbij is verder gesteld noch gebleken dat de vrouw hiervan dan op de hoogte had kunnen/moeten zijn.
Evenmin kan het beroep van de man op dwaling slagen, nu de man direct na het sluiten van het huwelijk in 2014 van de afspraken in de huwelijksakte op de hoogte had kunnen en moeten zijn. Nu hij niet binnen drie jaar na 2014 een beroep op dwaling heeft gedaan, is zijn beroep daarop thans verjaard.
Partijen hebben aldus een geldige afspraak conform het Iraanse recht over de gouden munten gemaakt. De man voert nog aan dat in de letterlijke tekst van de huwelijks akte staat “bruidsprijs” en dat dus sprake is van een bruidsschat in plaats van een bruidsgave. De man wordt hierin echter niet gevolgd, nu in de rest van de tekst staat dat de munten aan de echtgenote worden gegeven, zodat slechts sprake kan zijn van een bruidsgave. Een bruidsschat wordt immers, zoals ook de vrouw stelt, aan de familie van de echtgenote gegeven en niet aan haar zelf.
Het opnemen van een bruidsgave in de huwelijksakte is een gebruikelijke gang van zaken in Iran, nu de wetgever daarmee heeft beoogd evenwicht tussen de beide huwelijkspartners te bereiken. Deze bruidsgave is opeisbaar zowel tijdens als na het huwelijk. Anders dan de man aanvoert, is de vordering van de vrouw tot nakoming van deze afspraak dan ook niet verjaard. Daarbij geldt dat partijen pas in 2021 zijn gescheiden. Ook het al dan niet hebben van een buitenechtelijke relatie is niet van invloed op de verplichting tot het overhandigen van een bruidsgave, nu deze verplichting reeds bij het aangaan van het huwelijk is ontstaan.
De conclusie is dan ook dat de man de bruidsgave aan de vrouw is verschuldigd.
Door de vrouw is de waarde van de 200 Bahar-e Azadi gouden munten op € 75.179,-- in totaal gesteld op basis van de door haar overgelegde koerslijst. De rechtbank gaat van deze waarde uit nu er door de man onvoldoende is ingebracht om van een andere waarde uit te gaan.
Zoals de man ten slotte terecht aanvoert kan bij een verplichting om meer dan 110 Bahar-e Azadi gouden munten te overhandigen, de draagkracht van de man worden meegewogen, in die zin dat met betrekking tot het surplus een betalingsregeling kan worden opgelegd. De man heeft echter onvoldoende inzicht in zijn totale draagkracht gegeven. Weliswaar is duidelijk geworden dat de man in Nederland een gering inkomen en een studieschuld heeft, maar over de omvang van zijn familievermogen (in Iran) heeft hij zich niet uitgelaten. Er zal dan ook geen betalingsregeling worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat als de man niet aan de veroordeling kan voldoen de deurwaarder te zijner tijd ook onderzoek zal doen naar de incassomogelijkheden en dan zo nodig een betalingsregeling zal kunnen treffen.
Nu partijen ex-echtgenoten zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.

De beslissing:

De rechtbank
1.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen 200 Bahar-e Azadi gouden munten, dan wel het equivalent in euro’s te weten een bedrag van € 75.179,--, te voldoen binnen veertien dagen betekening van dit vonnis;
1.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
1.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
1.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Waarvan proces-verbaal,
……………….. ……………
de griffier de rechter