ECLI:NL:RBAMS:2022:8594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
13-256063-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging en poging afpersing in vereniging met dreigende uitlatingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing in vereniging en poging tot afpersing in vereniging. De feiten vonden plaats tussen 1 augustus 2020 en 13 september 2020, waarbij de verdachte samen met anderen de aangever, [persoon 1], heeft afgeperst voor een bedrag van € 2.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de aangever dreigementen hebben gedaan via telefoon en WhatsApp, waarbij de aangever onder druk werd gezet om het geld te betalen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt om de feiten te onderbouwen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de dreigende uitlatingen bewezen zijn en dat de aangever onder druk is gezet om te betalen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangever en zijn omgeving meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-256063-20 (Promis)
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 3 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij in de periode tussen 1 augustus 2020 tot en met 13 september 2020 in Amsterdam samen met anderen aangever [persoon 1] heeft afgeperst voor een bedrag van € 2.000,- (feit 1). Als tweede feit is ten laste gelegd dat verdachte samen met anderen geprobeerd heeft om [persoon 1] in de periode van 13 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 af te persen. In beide gevallen zou dat gebeurd zijn door telefonisch, via WhatsApp-berichten of via spraakberichten [persoon 1] te dreigen met geweld.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor beide tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij gesteld dat aangever vrijwillig heeft betaald en er daarom geen sprake is geweest van het dwingen tot afgifte van een geldbedrag. Ook zijn vrijwel alle uitingen die dreiging met geweld zouden opleveren niet aan verdachte toe te schrijven, ook niet in de vorm van medepleger.
Met betrekking tot het tweede tenlastegelegde feit heeft hij aangevoerd dat het oogmerk van bevoordeling ontbreekt. Verdachte was er van overtuigd dat het ging om het terugbetalen van schade zoals was afgesproken. Er is ook geen opzet geweest op het dreigen om afpersing mogelijk te maken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft spraakberichten van verdachte zonder overleg met of toestemming van verdachte doorgestuurd aan aangever.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (afpersing in vereniging)
De rechtbank acht dit feit bewezen.
Aangever heeft het volgende verklaard. Hij heeft op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] de autoruit van de halfbroer van verdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), ingegooid. Medeverdachte [medeverdachte] vertelde hem de dag erna dat [persoon 2] ontdekt had dat aangever degene was die de autoruit had ingegooid, dat hij erg boos was geworden en dat [persoon 2] wilde dat de schade betaald zou worden. Medeverdachte [medeverdachte] en aangever zouden elk € 2.000,- aan [persoon 2] moeten betalen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegen aangever gezegd dat aangever echt een probleem had en dat [persoon 2] hem zou gaan liquideren. [persoon 2] heeft aan de telefoon gezegd: “Als je niet betaalt, dan gooi ik je in de kofferbak en rij ik de auto in de Nieuwe Meer”. Hij stuurde dat ook via WhatsApp naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte belde begin september 2020 via de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] naar aangever. Hij zei dat aangever meer dan de genoemde € 2.000,- moest betalen en zei daarbij dingen als: “Mijn handen en voeten zijn buiten, de politie kan mij niks maken want ik zit al vast”. Op 12 september 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] dreigende WhatsApp-berichten aan aangever gestuurd. Aangever heeft op 13 september 2020 € 2.000,- overgemaakt naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ontkend dat hij via de telefoon dreigende uitspraken heeft gedaan richting aangever, maar de rechtbank acht bewezen dat hij de tekst bij het eerste, vierde en vijfde gedachtestreepje tegen aangever heeft gezegd. De moeder van aangever heeft als getuige een verklaring afgelegd. Zij heeft daarbij verteld dat zij heeft meegeluisterd bij twee gesprekken die per telefoon tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangever zijn gevoerd. In die gesprekken zei medeverdachte [medeverdachte] onder andere dat het op eigen risico zou zijn als aangever niet zou betalen en dat hij niet moest gaan onderduiken. De toon van het gesprek was agressief. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] aan aangever de teksten bij gedachtestreepjes zes en zeven gestuurd, zo blijkt uit de uitdraai van WhatsApp-gesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangever. Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank bewezen vindt dat medeverdachte [medeverdachte] de genoemde dreigende woorden tegen aangever heeft gezegd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij de berichten van [persoon 2] over de Nieuwe Meer heeft gezien. De vriendin van aangever heeft verklaard dat zij dreigende uitlatingen van verdachte [verdachte] heeft gehoord toen hij met aangever via de telefoon sprak.
Uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd volgt - samengevat weergegeven - dat hij zich heeft opgeworpen als bemiddelaar tussen [persoon 2] enerzijds en aangever anderzijds. Die rol heeft hij via medeverdachte [medeverdachte] vervuld omdat verdachte vanuit de TBS kliniek wel vrij met hem kon communiceren maar niet met aangever. Hij heeft op die manier aan aangever laten weten wat [persoon 2] allemaal zei, aldus verdachte.
Deze werkwijze duidt op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij het afleveren van berichten bij aangever. Deze samenwerking volgt ook uit het feit dat het geld, dat door aangever aan medeverdachte [medeverdachte] wordt overgemaakt, door laatstgenoemde diezelfde dag wordt overgemaakt naar een rekening van verdachte. Of [persoon 2] de oorspronkelijke bron was van wat er uiteindelijk aan aangever is bericht, doet voor de bewezenverklaring niet ter zake. In dat geval is ook [persoon 2] mogelijk als medepleger aan te merken, maar het maakt niet dat het feit ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daardoor niet bewezen kan worden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte en zijn mededaders de onder feit 1 genoemde dreigende uitlatingen tegen aangever hebben gedaan.
Het doel van deze uitlatingen was om betaling van het bedrag afgedwongen te krijgen. Dit is uiteindelijk ook gebeurd. Deze uitlatingen hebben aangever gedwongen om over te gaan tot afgifte van het geldbedrag. Gelet op de sfeer die uit de berichten naar voren komt, is er geen sprake geweest van vrijwilligheid. Dat aangever iets wilde vergoeden doet niet af aan het feit dat hij het bedrag op deze manier onder druk betaald heeft. Aangever heeft weliswaar aangegeven dat hij een bedrag wilde betalen voor de door hem veroorzaakte schade, maar uit het dossier komt naar voren dat het niet is gegaan op het moment dat en de manier die aangever had gewild. Hij heeft verzocht om bewijs van de omvang van de schade maar daar is niets van terug te zien. Ook het moment waarop hij betaald heeft, is door verdachte en zijn mededaders bepaald. De druk werd opgevoerd, zo maakt de rechtbank op uit de berichten die medeverdachte [medeverdachte] de dag voor de betaling aan aangever heeft gestuurd.
De rechtbank zal afpersing in vereniging bewezen verklaren.
Feit 2 (poging afpersing in vereniging)
Aangever heeft verder verklaard dat het na de betaling op 13 september 2020 niet stopte. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bleven telefonisch contact opnemen via de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] en hebben aangever op dreigende wijze laten weten dat aangever meer geld moest betalen. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte] via WhatsApp berichten aan aangever gestuurd. Hij heeft geschreven berichten gestuurd, met daarin onder andere dat aangever contact met zijn broer moest opnemen en dat het anders op een andere manier, hetgeen niet zo fijn zou zijn, zou worden opgelost. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte] via WhatsApp spraakberichten naar aangever gestuurd die waren ingesproken door verdachte. Aangever heeft geen verdere betaling gedaan.
De rechtbank vindt bewezen dat de dreigende uitlatingen zijn gedaan en gestuurd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Beide verdachten hebben verklaard dat het niet de bedoeling was dat de betreffende audioberichten bij aangever terecht zouden komen. Verdachte heeft gesteld dat het niet de bedoeling was dat de berichten één op één zouden worden doorgestuurd aan aangever en dat deze niet aan aangever gericht waren. Verdachte heeft gezegd dat een deel van die berichten voor medeverdachte [medeverdachte] waren bedoeld namelijk dat deel waarin hij zegt wat [persoon 2] tegen hem heeft gezegd. Medeverdachte [medeverdachte] moest dit wel laten weten aan aangever, maar niet door die berichten door te sturen. Andere delen van die berichten zijn wel voor aangever direct bedoeld, want verdachte was ook zelf boos op hem geworden, aldus verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] heeft aangegeven dat verdachte hem niet gevraagd heeft de berichten door te sturen maar dat hij dit per abuis toch gedaan heeft.
De rechtbank leidt uit de tekst van de berichten af dat deze wel degelijk rechtstreeks aan aangever gericht waren. De dreiging met een groot probleem als er niet voor zaterdag telefonisch contact is, kan slechts op contact tussen aangever en verdachte slaan, omdat ook verdachte zegt dat al het contact via hem verliep en aangever en [persoon 2] geen direct contact hadden. Ook de uitlating van verdachte, dat hij hierna [persoon 2] los laat, kan niet anders worden begrepen dan dat die gericht is aan aangever. De rechtbank vindt het niet geloofwaardig dat het niet de bedoeling was dat de berichten niet één op één zouden worden doorgestuurd. Of een deel van de berichten oorspronkelijk afkomstig zou zijn van [persoon 2] , maakt zoals hiervoor is toegelicht voor een bewezenverklaring ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet uit. Hetgeen hiervoor is toegelicht omtrent het medeplegen geldt voor feit 2 eveneens.
Uit de uitlatingen blijkt dat de verdachten wilden dat aangever meer geld zou betalen dan het inmiddels door hem betaalde bedrag. Ook hier was het de bedoeling om door de uitlatingen aangever te dwingen een geldbedrag af te geven. Dit is hier uiteindelijk niet gebeurd, zodat de rechtbank een poging tot afpersing bewezen zal verklaren. Ook hier vindt de rechtbank bewezen dat het feit in vereniging is gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 13 september 2020 in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 2000 euro die aan voornoemde [persoon 1] toebehoorde welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en/of zijn mededaders, opzettelijk dreigend, meermalen telefonisch en via Whatsapp en spraakberichten contact met voornoemde [persoon 1] hebben gezocht en daarbij, onder meer tegen voornoemde [persoon 1] heeft/hebben gezegd:
- ' Je hebt een probleem, mijn broer [persoon 2] gaat je liquideren' en
- ' Als je niet betaald, gooi ik je in de kofferbak en rij ik de auto in het Nieuwe Meer' en
- ' Mijn handen en voeten zijn buiten, de politie kan mij niks maken want ik zit al vast' en
- ' Als je niet betaald, is het op eigen risico' en
- ' Je moet komen, je moet alleen komen, je moet niet onderduiken' en
- ' Mi mang, me broer is kk parra, want je denkt hier de boel te belazeren' en
- ' Me brada ze ede staat op ontploffen, alleen dat zeg ik',
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
in de periode van 13 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [persoon 1] toebehoorde, meermalen telefonisch en via Whatsapp en spraakberichten contact met voornoemde [persoon 1] heeft gezocht en daarbij, onder meer tegen voornoemde [persoon 1] hebben gezegd:
- ' Je hebt nog niet genoeg betaald, ik wil die euro 6000 van je hebben' en
- ' Ik zou hem maar betalen hoor. Ik bemoei mij er verder niet mee, maar de consequenties zijn voor jou' en
- ' Morgen om half 4 wilt mijn broer jou spreken. Als na half 4 hij jou niet heeft gesproken, dan gaan we dit op een andere manier oplossen maar dat is niet zo fijn.' en 'Ey me bradda wilt vanaaf na je osso gaan' en
- ' Gozer, luister goed he, ik weet niet wie de fuck je denk dat je fucking aan het belazeren bent he. Haal je fucking neef, haal je opa. Haal wie je wilt. Wie de fuck denk je.. Wij gaan .. koffie drinken vandaag. Als ik mijn kanker money niet krijg, blaas ik die hele kanker blok van je op. Je fucked met die verkeerde van die.. Haal elke kaulo neef van jou, vanavond koffie gedronken, Ko meteen nu. Spreek af nu!' en
- ' luister heel goed he, ik ga het je nog één keer uitleggen. En niemand gaat er zijn op deze aardbol die jou gaat kunnen helpen. Je mag elke fucking familielid van je halen. Ik heb je laatst uitgelegd, ik ben tot een compromis met jou gekomen. Die man, waar blijft mijn fucking geld? Ik geef je bij deze gewoon de laatste waarschuwing he. Als jij mij niet aan de telefoon spreekt voor zaterdag, heb je zo een fucking groot probleem he. Je hebt zo een fucking groot probleem he. Je mag dit aan je hele familie laten horen. Ik ga jullie opblazen één voor één, die man. Fuck beter niet. Fuck niet. Hierna laat ik [persoon 2] los. Als een pitbull, begrijp je dat? Beter zorg je dat je mij contact. Het interesseert me niet wat jij en (naam, klinkt als [naam] , mogelijk [naam] ) allemaal bespreken, ik wil jou spreken vriend. En ik heb schijt of je daar in Almere onderduikt. Ik ga je kaulo vinden', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.Motivering van de straffen en maatregel

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Het TBS-traject van verdachte heeft forse vertraging opgelopen doordat deze zaak nog niet was afgedaan waardoor verdachte al nadeel heeft ondervonden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan afpersing en een poging daartoe. Hij heeft zich gemengd in een kwestie die speelde tussen onder meer twee van zijn halfbroers. Hij heeft samen met zijn mededaders bedreigende uitlatingen gedaan om geld betaald te krijgen van aangever. Dit alles heeft aangever zodanig angstig gemaakt dat hij daadwerkelijk een bedrag betaald heeft. Na die betaling zijn de dreigende uitlatingen verder gegaan in de poging om aangever nog meer te laten betalen. Dit alles heeft niet alleen aangever maar ook zijn moeder zeer angstig gemaakt. Verdachte heeft zich daarbij niets van de gevolgen voor anderen aangetrokken. Dit zijn zeer ernstige feiten en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 december 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verdachte is in 2015 veroordeeld en toen is aan hem onder meer een TBS-maatregel opgelegd. Deze is in 2020 verlengd voor de duur van twee jaar.
Verdachte heeft de bewezen feiten gepleegd terwijl hij zich in een TBS-behandeltraject bevindt. Hij heeft een maand in voorlopige hechtenis gezeten in deze strafzaak. Vanwege het lopende TBS-traject acht de rechtbank het niet opportuun om in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wel is een stok achter de deur geboden in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van 60 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 2.000,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gaat om het bedrag dat hij aan medeverdachte [medeverdachte] betaald heeft. Dat wil hij terug krijgen.
7.1.
De officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen, met wettelijke rente. De schade is ontstaan door de afpersing en betreft rechtstreekse schade.
7.2.
De verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen in verband met de bepleite vrijspraak.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De betaling is een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Verder dient de verdachte hoofdelijk te worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2: Poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig)dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 1]toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 september 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 september 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2022.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]