3.3.Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (afpersing in vereniging)
De rechtbank acht dit feit bewezen.
Aangever heeft het volgende verklaard. Hij heeft op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] de autoruit van de halfbroer van verdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), ingegooid. Medeverdachte [medeverdachte] vertelde hem de dag erna dat [persoon 2] ontdekt had dat aangever degene was die de autoruit had ingegooid, dat hij erg boos was geworden en dat [persoon 2] wilde dat de schade betaald zou worden. Medeverdachte [medeverdachte] en aangever zouden elk € 2.000,- aan [persoon 2] moeten betalen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegen aangever gezegd dat aangever echt een probleem had en dat [persoon 2] hem zou gaan liquideren. [persoon 2] heeft aan de telefoon gezegd: “Als je niet betaalt, dan gooi ik je in de kofferbak en rij ik de auto in de Nieuwe Meer”. Hij stuurde dat ook via WhatsApp naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte belde begin september 2020 via de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] naar aangever. Hij zei dat aangever meer dan de genoemde € 2.000,- moest betalen en zei daarbij dingen als: “Mijn handen en voeten zijn buiten, de politie kan mij niks maken want ik zit al vast”. Op 12 september 2020 heeft medeverdachte [medeverdachte] dreigende WhatsApp-berichten aan aangever gestuurd. Aangever heeft op 13 september 2020 € 2.000,- overgemaakt naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ontkend dat hij via de telefoon dreigende uitspraken heeft gedaan richting aangever, maar de rechtbank acht bewezen dat hij de tekst bij het eerste, vierde en vijfde gedachtestreepje tegen aangever heeft gezegd. De moeder van aangever heeft als getuige een verklaring afgelegd. Zij heeft daarbij verteld dat zij heeft meegeluisterd bij twee gesprekken die per telefoon tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangever zijn gevoerd. In die gesprekken zei medeverdachte [medeverdachte] onder andere dat het op eigen risico zou zijn als aangever niet zou betalen en dat hij niet moest gaan onderduiken. De toon van het gesprek was agressief. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] aan aangever de teksten bij gedachtestreepjes zes en zeven gestuurd, zo blijkt uit de uitdraai van WhatsApp-gesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangever. Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank bewezen vindt dat medeverdachte [medeverdachte] de genoemde dreigende woorden tegen aangever heeft gezegd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij de berichten van [persoon 2] over de Nieuwe Meer heeft gezien. De vriendin van aangever heeft verklaard dat zij dreigende uitlatingen van verdachte [verdachte] heeft gehoord toen hij met aangever via de telefoon sprak.
Uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd volgt - samengevat weergegeven - dat hij zich heeft opgeworpen als bemiddelaar tussen [persoon 2] enerzijds en aangever anderzijds. Die rol heeft hij via medeverdachte [medeverdachte] vervuld omdat verdachte vanuit de TBS kliniek wel vrij met hem kon communiceren maar niet met aangever. Hij heeft op die manier aan aangever laten weten wat [persoon 2] allemaal zei, aldus verdachte.
Deze werkwijze duidt op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij het afleveren van berichten bij aangever. Deze samenwerking volgt ook uit het feit dat het geld, dat door aangever aan medeverdachte [medeverdachte] wordt overgemaakt, door laatstgenoemde diezelfde dag wordt overgemaakt naar een rekening van verdachte. Of [persoon 2] de oorspronkelijke bron was van wat er uiteindelijk aan aangever is bericht, doet voor de bewezenverklaring niet ter zake. In dat geval is ook [persoon 2] mogelijk als medepleger aan te merken, maar het maakt niet dat het feit ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daardoor niet bewezen kan worden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte en zijn mededaders de onder feit 1 genoemde dreigende uitlatingen tegen aangever hebben gedaan.
Het doel van deze uitlatingen was om betaling van het bedrag afgedwongen te krijgen. Dit is uiteindelijk ook gebeurd. Deze uitlatingen hebben aangever gedwongen om over te gaan tot afgifte van het geldbedrag. Gelet op de sfeer die uit de berichten naar voren komt, is er geen sprake geweest van vrijwilligheid. Dat aangever iets wilde vergoeden doet niet af aan het feit dat hij het bedrag op deze manier onder druk betaald heeft. Aangever heeft weliswaar aangegeven dat hij een bedrag wilde betalen voor de door hem veroorzaakte schade, maar uit het dossier komt naar voren dat het niet is gegaan op het moment dat en de manier die aangever had gewild. Hij heeft verzocht om bewijs van de omvang van de schade maar daar is niets van terug te zien. Ook het moment waarop hij betaald heeft, is door verdachte en zijn mededaders bepaald. De druk werd opgevoerd, zo maakt de rechtbank op uit de berichten die medeverdachte [medeverdachte] de dag voor de betaling aan aangever heeft gestuurd.
De rechtbank zal afpersing in vereniging bewezen verklaren.
Feit 2 (poging afpersing in vereniging)
Aangever heeft verder verklaard dat het na de betaling op 13 september 2020 niet stopte. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bleven telefonisch contact opnemen via de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] en hebben aangever op dreigende wijze laten weten dat aangever meer geld moest betalen. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte] via WhatsApp berichten aan aangever gestuurd. Hij heeft geschreven berichten gestuurd, met daarin onder andere dat aangever contact met zijn broer moest opnemen en dat het anders op een andere manier, hetgeen niet zo fijn zou zijn, zou worden opgelost. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte] via WhatsApp spraakberichten naar aangever gestuurd die waren ingesproken door verdachte. Aangever heeft geen verdere betaling gedaan.
De rechtbank vindt bewezen dat de dreigende uitlatingen zijn gedaan en gestuurd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Beide verdachten hebben verklaard dat het niet de bedoeling was dat de betreffende audioberichten bij aangever terecht zouden komen. Verdachte heeft gesteld dat het niet de bedoeling was dat de berichten één op één zouden worden doorgestuurd aan aangever en dat deze niet aan aangever gericht waren. Verdachte heeft gezegd dat een deel van die berichten voor medeverdachte [medeverdachte] waren bedoeld namelijk dat deel waarin hij zegt wat [persoon 2] tegen hem heeft gezegd. Medeverdachte [medeverdachte] moest dit wel laten weten aan aangever, maar niet door die berichten door te sturen. Andere delen van die berichten zijn wel voor aangever direct bedoeld, want verdachte was ook zelf boos op hem geworden, aldus verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] heeft aangegeven dat verdachte hem niet gevraagd heeft de berichten door te sturen maar dat hij dit per abuis toch gedaan heeft.
De rechtbank leidt uit de tekst van de berichten af dat deze wel degelijk rechtstreeks aan aangever gericht waren. De dreiging met een groot probleem als er niet voor zaterdag telefonisch contact is, kan slechts op contact tussen aangever en verdachte slaan, omdat ook verdachte zegt dat al het contact via hem verliep en aangever en [persoon 2] geen direct contact hadden. Ook de uitlating van verdachte, dat hij hierna [persoon 2] los laat, kan niet anders worden begrepen dan dat die gericht is aan aangever. De rechtbank vindt het niet geloofwaardig dat het niet de bedoeling was dat de berichten niet één op één zouden worden doorgestuurd. Of een deel van de berichten oorspronkelijk afkomstig zou zijn van [persoon 2] , maakt zoals hiervoor is toegelicht voor een bewezenverklaring ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet uit. Hetgeen hiervoor is toegelicht omtrent het medeplegen geldt voor feit 2 eveneens.
Uit de uitlatingen blijkt dat de verdachten wilden dat aangever meer geld zou betalen dan het inmiddels door hem betaalde bedrag. Ook hier was het de bedoeling om door de uitlatingen aangever te dwingen een geldbedrag af te geven. Dit is hier uiteindelijk niet gebeurd, zodat de rechtbank een poging tot afpersing bewezen zal verklaren. Ook hier vindt de rechtbank bewezen dat het feit in vereniging is gepleegd.