ECLI:NL:RBAMS:2022:8593

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22 / 3298 en 22 / 3300
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

In deze zaak heeft eiseres op 4 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het ministerie van Landbouw en Voedselkwaliteit op haar verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank Amsterdam heeft de zaak behandeld zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen onderling samenhangen en heeft deze gevoegd behandeld. Eiseres had eerder op 30 maart 2021 en 14 juli 2021 Wob-verzoeken ingediend, maar verweerder had nog niet volledig op deze verzoeken beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Verweerder had betoogd dat er bijzondere omstandigheden waren, maar de rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat deze omstandigheden niet aanwezig zijn. De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 569,25. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, in aanwezigheid van griffier B.J. van Eijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3298 en 22/3300

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: [naam] ),
en

het ministerie van Landbouw en Voedselkwaliteit, verweerder

Procesverloop

Eiseres heeft op 4 juli 2022 tweemaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Gezien de onderlinge samenhang van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om deze gevoegd te behandelen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
4. Artikel 10.1 van de Wet open overheid (hierna: Woo) bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen.
5. Eiseres heeft op 30 maart 2021 een Wob-verzoek ingediend. Hierin verzoekt zij om openbaarmaking van informatie over het uitvalspercentage van vleeskuikens in de hoogste bezettingsgraad. Eiseres heeft tevens op 14 juli 2021 een Wob-verzoek ingediend. Hierin verzoekt zij om openbaarmaking van informatie over moederloze opfok van varkens. De rechtbank heeft met de uitspraken van 11 januari 2022 (zaaknummer 21/5235 en 21/5236) bepaald dat de beslistermijnen zijn overschreden. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraken een besluit op de aanvraag bekend moest maken. Daarbij heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag waarmee verweerder de termijn overschrijdt, tot een maximum van € 15.000,-.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder nog niet volledig op de Wob-verzoeken heeft beslist.
7. Het beroep is dus gegrond.
8. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3] In de verweerschriften van 10 augustus 2022 heeft verweerder betoogd dat er sprake is van een bijzonder geval. Verweerder noemt hiervoor de behandeling van zeer omvangrijke oudere verzoeken en de beperkt beschikbare capaciteit als reden. Eiseres stelt in een reactie dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank volgt eiseres daarin en wijst daarbij, met eiseres, op de uitspraken van 11 januari 2022, waarbij de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is. De in deze uitspraken gestelde termijnen zijn inmiddels ruimschoots verstreken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 14 dagen na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog op de verzoeken moet beslissen.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500. Gelet op de uitspraken van 11 januari 2022, ziet de rechtbank aanleiding verweerder een verhoogde dwangsom op te leggen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 569,25 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 0,5 punt voor een nadere reactie met een waarde per punt van € 759-, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het om samenhangende zaken gaat die van licht gewicht zijn, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,‑;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 730,- (tweemaal 365) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 569,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van B.J. van Eijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb