ECLI:NL:RBAMS:2022:8584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
13-1120090-22 en 13-065366-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en taakstraf

Op 7 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 mei 2022 in Amsterdam zijn levensgezel, [persoon 1], heeft mishandeld door haar bij de keel te pakken en te krabben, wat resulteerde in een veroordeling voor eenvoudige mishandeling. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan feitelijke aanranding van [persoon 2], waarbij hij haar heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, waaronder poging tot zware mishandeling en diefstal van een auto, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, naast een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de slachtoffers. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13-120090-22 en 13-065366-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 7 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1],
nu gedetineerd in [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.J. Horenblas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1poging tot zware mishandeling van [persoon 1] (levensgezel) op 13 mei 2022 te Amsterdam, subsidiair is dit feit tenlastegelegd als eenvoudige mishandeling;
Feit2 diefstal van een auto, toebehorende aan [persoon 1] op 13 mei 2022 te Amsterdam, subsidiair is dit feit tenlastegelegd als het opzettelijk wederrechtelijk als bestuurder gebruiken van een motorrijtuig, toebehorende aan [persoon 1];
Feit3 feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [persoon 2] op 13 mei 2022 te Amsterdam, subsidiair is dit feit tenlastegelegd als [persoon 2] te dwingen ontuchtige handelingen te dulden.
Feit 4het besturen van een motorrijtuig met een alcoholgehalte van 745 microgram op 13 mei 2022 te Amsterdam;
Feit 5het besturen van een motorrijtuig met een ongeldig verklaard rijbewijs op 13 mei 2022 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Beoordeling

3.1
Is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering?
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek dat met strafvermindering dient te worden gesanctioneerd. Verdachte is aangehouden op basis van een Automatic Number Plate Recognition (ANPR)-hit. Ingevolge artikel 126jj lid 3 en lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is een schriftelijk bevel van de officier van justitie vereist om zulke gegevens te raadplegen. Een dergelijk bevel maakt geen onderdeel uit van het strafdossier. De raadsman vindt dat verdachte nadeel hiervan heeft ondervonden nu het persoonlijk belang van verdachte hiermee is geschonden.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – op basis van artikel 3 van de Politiewet – de verbalisanten bevoegd waren om verdachte te controleren en om die reden is er geen sprake van een vormverzuim.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien in een voorbereidend onderzoek in de strafzaak tegen een verdachte vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld – als bedoeld in artikel 359a Sv – en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. De rechter dient rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Met de invoering van artikel 126jj Sv is sinds 1 januari 2019 een bevoegdheid gecreëerd voor het vastleggen en bewaren van zogenaamde ANPR-gegevens. ANPR is een methode om gescande kentekens van voertuigen op automatische wijze te herkennen en te vergelijken met een verzamelbestand (referentielijst) waarin een selectie van kentekens is opgenomen. Deze vergelijking kan een ‘hit’ opleveren: een signaal dat het kenteken overeenkomt met een kenteken dat in de referentielijst voorkomt. In de Memorie van Toelichting bij artikel 126jj Sv staat vermeld dat artikel 3 van de Politiewet 2012 een basis biedt voor het vastleggen en vergelijken van kentekens van personen die ingevolge de uitvoering van de politietaak aandacht behoeven. De op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 vergaarde (kenteken)gegevens kunnen op grond van de Wet politiegegevens verder worden verwerkt. [1]
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] volgt, dat het kenteken van het voertuig waarin verdachte reed op de referentielijst is geplaatst omdat verdachte werd verdacht van een gewelds- en zedendelict, mocht worden aangehouden buiten heterdaad, en er aanwijzingen waren dat hij met de auto was vertrokken. Uit het dossier, onder andere uit het proces-verbaal van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], volgt ook dat de officier van justitie hiervoor toestemming had gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de toestemming van de officier van justitie niet schriftelijk is gegeven, althans dat zich niet een afzonderlijk schriftelijk vastgelegd bevel van de officier van justitie in het dossier bevindt. Verdachte is hierdoor echter niet in zijn belangen geschaad, zodat de rechtbank hieraan geen consequenties verbindt.
3.2
Waardering van het bewijs
3.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzoekt om verdachte van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde vrij te spreken. De officier van justitie vindt het onder feit 1 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde wel bewezen. Aangeefster [persoon 1] ([persoon 1]) en [persoon 2] ([persoon 2]) hebben een consistente verklaring afgelegd en deze verklaringen ondersteunen elkaar. Daarbij is er nog een proces-verbaal van de verbalisanten die ter plaatse komen in de woning en het verhaal van [persoon 1] en [persoon 2] eveneens ondersteunen. Ten aanzien van feit 3 merkt de officier van justitie op dat er sprake is geweest van het dulden van ontuchtige handelingen door een feitelijkheid. Verdachte was onder invloed, heeft aangeefster [persoon 2] overrompeld door naast haar te gaan liggen en haar aan te raken. Deze aanrakingen waren seksueel van aard. De officier van justitie vindt ook dat op basis van de processen-verbaal in het dossier feit 4 en feit 5 kunnen worden bewezen. Ondanks dat verdachte niet in Amsterdam is aangehouden is er voldoende bewijs – onder meer de verklaring van verdachte zelf – dat hij ook in Amsterdam onder invloed heeft gereden.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1 merkt de raadsman op dat het dossier geen bewijs bevat dat er sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling van [persoon 1]. De raadsman refereert zich ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het dichtknijpen van de keel van [persoon 1]. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende bewijs en de raadsman verzoekt om verdachte hiervan vrij te spreken.
De raadsman verzoekt – met de officier van justitie – om verdachte van feit 2 vrij te spreken.
Voor feit 3 verzoekt de raadsman om verdachte ook vrij te spreken nu het opzet van verdachte op het ondergaan van handelingen tegen de wil van [persoon 2] ontbreekt. Verdachte weet niet meer wat er is gebeurd toen hij bij [persoon 2] in bed stapte. Uit de verklaring van [persoon 1] blijkt dat [persoon 2] aan haar heeft verklaard dat ze sliep. Slaap sluit dwang uit. Daarnaast zou verdachte [persoon 2] niet hebben aangeraakt in haar schaamstreek en zijn alle kleren aangebleven waardoor geen sprake is van ontuchtige handelingen. Ook de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] net na het incident komen niet overeen.
Ten aanzien van feit 4 verzoekt de raadsman primair om verdachte vrij te spreken. In de tenlastelegging is de pleegplaats Amsterdam opgenomen maar dit kan op basis van het procesdossier niet worden vastgesteld nu verdachte niet in Amsterdam is aangehouden. Subsidiair stelt de raadsman dat er sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), en meer specifiek verzoekt de raadsman tot bewijsuitsluiting nu de verdediging de relevante processtukken pas ter terechtzitting heeft ontvangen. Verdachte heeft hiervan nadeel ondervonden nu er geen overleg tussen de raadsman en verdachte heeft kunnen plaatsvinden.
Ten aanzien van feit 5 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was, omdat het dossier geen bewijs bevat dat het rijverbod (de rechtbank begrijpt: de ongeldigverklaring) aan verdachte is uitgereikt. Verdachte moet ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair, feit 2, feit 4, feit 5
Feit 1 primair:
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat sprake is van poging tot zware mishandeling van [persoon 1]. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier vast dat [persoon 1] door verdachte onder meer bij haar keel is gepakt en dat haar keel is dichtgeknepen en dat verdachte haar heeft gekrabd en geslagen. De rechtbank kan niet vaststellen met welke kracht [persoon 1] is geslagen en met welke kracht haar keel is dichtgeknepen. Het ontbreken van informatie over de kracht waarmee de handelingen zijn gepleegd, in combinatie met het relatief geringe lichamelijke letsel van [persoon 1], maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat er door de handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans was op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 2:
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de verdediging – het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen nu niet kan worden vastgesteld dat het wegnemen van de auto wederrechtelijk was. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Feit 4:
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in Amsterdam onder invloed heeft gereden. In de tenlastelegging wordt Amsterdam als pleegplaats genoemd. Verdachte is echter aangehouden binnen de gemeente Haarlemmermeer. Ondanks dat verdachte wel heeft verklaard dat hij in Amsterdam in de auto is gestapt nadat hij alcohol had genuttigd, kan de rechtbank niet vaststellen op welk tijdstip dit is gebeurd en of verdachte in Amsterdam met een alcoholpromillage van 745 microgram (of in elk geval een promillage hoger dan 220 microgram) een motorrijtuig heeft bestuurd. Gelet hierop kan het onder feit 4 tenlastegelegde feit niet bewezen worden verklaard.
Feit 5:
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd. Nu de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte in het procesdossier ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte hiervan op de hoogte was. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair en feit 3
Feit 1 subsidiair:
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling van zijn levensgezel heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat ook het dichtknijpen van de keel is bewezen, nu [persoon 1] hiervan aangifte heeft gedaan en direct na het incident aan de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft verklaard dat de verdachte haar heeft geprobeerd te wurgen. Ook wordt de verklaring van [persoon 1] in het algemeen ondersteund door de verklaring van [persoon 2]. De rechtbank kan op basis van de stukken in het procesdossier niet vaststellen dat [persoon 1] door het handelen van verdachte in elkaar is gezakt, dus zij zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de onder feit 3 tenlastegelegde aanranding heeft gepleegd. De rechtbank gaat hierbij uit van de aangifte van [persoon 2] en de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij nog wel weet dat hij bij [persoon 2] in bed is gaan liggen, maar hij zegt niet meer te weten wat er verder is gebeurd. Hij betwist de tenlastegelegde handelingen niet. De verdediging heeft aangevoerd dat [persoon 2] haar wil mogelijk niet bekend heeft gemaakt, maar uit haar aangifte volgt dat zij tegen verdachte heeft gezegd dat zij dit niet wilde en dat zij hem meermalen heeft gezegd dat hij weg moest gaan. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de handelingen niet als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [persoon 2] lag te slapen toen verdachte haar kamer binnenkwam en dat zij wakker werd toen verdachte in haar kamer stond. Verdachte is vervolgens bij haar in bed gaan liggen en begon haar te strelen over haar arm, buik en been. Het zijn de specifieke omstandigheden van het geval – zoals het onverhoeds bij [persoon 2] in bed gaan liggen in het midden van de nacht, het feit dat [persoon 2] niet zomaar weg kon komen, de opmerking van verdachte dat zijn vriendin het niet door zou hebben als ze het even snel zouden doen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het zou kunnen dat hij die avond met [persoon 2] aan het flirten was – die maken dat de handelingen als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte [persoon 2] ook aan de zijkant van haar borst heeft aangeraakt nu [persoon 2] dit zelf niet met zekerheid kan zeggen. Om die reden zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 13 mei 2022 te Amsterdam, zijn levensgezel, [persoon 1], heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1]
- met een of meer handen bij de keel en/of hals te pakken en de keel van voornoemde [persoon 1] dicht te knijpen en
- te krabben en in de ogen te prikken en
- op het hoofd en het lichaam met de vuisten te slaan/stompen en te schoppen;
Feit 3:
op 13 mei 2022 te Amsterdam door een feitelijkheid [persoon 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten dat hij, verdachte,
- ongevraagd en ongewenst bij voornoemde [persoon 2] in bed is gestapt terwijl zij lag te slapen en
- niet weg is gegaan toen voornoemde [persoon 2] zei dat ze dat niet wilde en
- voornoemde [persoon 2] over haar lichaam, in elk geval haar arm, haar buik, haar been en zij is gaan wrijven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te koppelen en hierin ook een contact- en locatieverbod met het slachtoffer [persoon 1] op te nemen. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd voor de duur van zes maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte op dit moment al langer in voorlopige hechtenis zit dan, gelet op de richtlijnen, kan worden opgelegd. De raadsman verzoekt om een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie. De raadsman verklaart daarnaast dat de verdediging geen bezwaren heeft tegen de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod. Met alleen een locatieverbod kan de veiligheid van [persoon 1] voldoende worden gewaarborgd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Tijdens zijn relatie met [persoon 1] heeft hij haar mishandeld waardoor zij letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij hun huisgenoot, die net woonachtig was in de woning van verdachte en [persoon 1], aangerand. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Verdachte heeft zich kennelijk geen rekenschap gegeven van de gevolgen die zijn handelen voor aangeefsters kon hebben. In plaats daarvan heeft hij voorrang gegeven aan zijn eigen lust- en agressiegevoelens. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 juli 2022. Hieruit volgt dat verdachte op 22 juni 2020 is veroordeeld voor huiselijk geweld tot een taakstraf van
40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verdachte liep dus ten tijde van onderhavig feit in een proeftijd. Daarnaast is verdachte op 18 augustus 2021 veroordeeld tot een geldboete van € 500,- voor een bedreiging. Verder staat er op het strafblad van verdachte nog een openstaande zaak van huiselijk geweld, met pleegdatum 10 oktober 2021.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 2 augustus 2022, opgesteld door [naam reclasseringswerker 1], reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering vindt dat het bij verdachte ontbreekt aan probleembesef. Verdachte toont een bagatelliserende houding ten aanzien van het delictgedrag en zijn relatie en is ambivalent in het verlenen van zijn medewerking aan een reclasseringsaanbod. Daarnaast hebben eerdere opgelegde sancties niet bijgedragen aan recidivevermindering en is verdachte binnen een proeftijd gerecidiveerd. De reclassering acht het opleggen van bijzondere voorwaarden onvoldoende om het recidiverisico te verminderen en het gedrag van verdachte te beïnvloeden.
Ter terechtzitting heeft [naam reclasseringswerker 2], reclasseringswerker van Reclassering Nederland, verklaard dat hij de oudere rapporten van de reclassering heeft bekeken en tot de conclusie is gekomen dat er inderdaad zorgen zijn om het middelen- en geweldgebruik van verdachte maar dat – als er niets gebeurt – deze risico’s blijven bestaan. Verdachte heeft hulp nodig en nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard mee te willen werken, zou reclasseringstoezicht geïndiceerd zijn. [naam reclasseringswerker 2] adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen waaraan de volgende voorwaarden verbonden worden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan diagnostiek, urinecontrole en een contactverbod.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor een eenvoudige mishandeling is een geldboete maar bij huiselijk geweld wordt in beginsel geen geldboete opgelegd. Strafverzwarend is dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Voor een aanranding zijn er geen oriëntatiepunten maar zal worden gekeken naar de omstandigheden van het geval en hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf op van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank ziet aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan tegen de lichamelijke integriteit indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

[persoon 1] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een schadevergoedingsbedrag van € 2.200,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.200,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een bedrag van € 500,- ten aanzien van de materiële schade en een bedrag van € 500,- ten aanzien van de immateriële schade vatbaar voor toewijzing, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [persoon 1] moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging geen bezwaar maakt tegen toewijzing van immateriële schade voor een bedrag van € 1.000,-.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [persoon 1] in haar vordering die ziet op de gevorderde materiële schade van de reparatiekosten van de auto niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Overige materiële schade
Ter terechtzitting is gebleken dat in het door [persoon 1] gevorderde immateriële schadevergoedingsbedrag ook een bedrag aan materiële schade is opgenomen, nu benadeelde haar eigen risico heeft moeten gebruiken voor medicatie en behandelingen bij de psychiater, ten gevolge van het onder feit 1 tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag voor kosten voor de medicatie en de behandelingen bij de psychiater voor toewijzing vatbaar zijn. [persoon 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat haar huisarts haar heeft doorverwezen naar een psychiater en de psychiater heeft haar medicatie voorgeschreven om paniekaanvallen ten gevolge van het onder feit 1 bewezenverklaarde te voorkomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat [persoon 1] haar eigen risico hiervoor heeft moeten gebruiken en zal om die reden een bedrag van € 400,- aan eigen risico toewijzen.
Immateriële schade
Uit het verzoek tot schadevergoeding, de letselverklaring in het procesdossier en uit de door [persoon 1] ter terechtzitting voorgelezen verklaring blijkt dat zij na het onder feit 1 tenlastegelegde last had van hoofdpijn en zij misselijk was. Zij was angstig en had moeite met slapen. [persoon 1] heeft aangegeven dat zij de eerste periode na het incident niet heeft kunnen werken en last had van paniekaanvallen. Hiervoor heeft zij medicatie gekregen en zij gaat één keer per week naar de psychiater. Daarnaast is zij nog steeds angstig als zij op straat loopt.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake is van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelt vast dat [persoon 1] hierdoor schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 500,- voor de geleden immateriële schade redelijk en billijk is.
Conclusie
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [persoon 1] van € 500,- aan immateriële schade en de materiële schade van € 400,- toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2022. De rechtbank acht de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 900,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, kan maximaal 18 dagen gijzeling worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-065366-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
22 juni 2020 van de politierechter te Amsterdam, toe te wijzen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank acht het echter niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De rechtbank wijst de vordering daarom af.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1eenvoudige mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
Feit 3feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen nadat onderhavig vonnis is uitgesproken meldt bij Reclassering Nederland op de [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat zich behandelen bij [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start indien de toezichthouder dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- meewerkt aan diagnostiek door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich gedurende het eerste jaar van zijn proeftijd niet mag bevinden binnen een straal van 500 meter van [adres 3];
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de Reclassering Nederland dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 900,-, bestaande uit een vergoeding van materiële schade van € 400,- en een vergoeding van immateriële schade van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 mei 2022) tot aan de dag van voldoening. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 900,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 mei 2022) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 18 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde straf
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 13-065366-20.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mr. K. Duker en mr. L. Medema-Baroud rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. J.S.J.H. Spronk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2022.
[…]

Voetnoten

1.MvT, 13-02-2013, kenmerk 33542, nr. 3, paragraaf 4.2.