ECLI:NL:RBAMS:2022:8579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
C/13/21/150-F en C/13/22/146-F
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van curatoren in faillissementsprocedure, beoordeling van belangen en discretionaire bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van curatoren in faillissementsprocedures van twee besloten vennootschappen. De gefailleerden, [gefailleerde 1] B.V. en [gefailleerde 2] B.V., hebben verzocht om ontslag van de curatoren, mr. R.P.A. de Wit en mr. C. van de Meent, op basis van zwaarwegende omstandigheden. De gefailleerden stelden dat de curatoren niet de belangen van de gefailleerden behartigden, maar enkel die van bepaalde schuldeisers, en dat zij zich schuldig maakten aan belangenverstrengeling. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waaronder eerdere faillissementsverklaringen en de rol van de rechters-commissarissen. De curatoren hebben verweer gevoerd en benadrukt dat hun handelen binnen de grenzen van hun discretionaire bevoegdheid viel en dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die hun ontslag rechtvaardigden. De rechters-commissarissen adviseerden om het verzoek tot ontslag af te wijzen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot ontslag van de curatoren ongegrond was en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers in faillissementen prevaleren boven die van individuele gefailleerden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
insolventienummers: C/13/21/150-F en C/13/22/146-F
uitspraak: 23 december 2022
Beschikking op het verzoek ex artikel 73 van de Faillissementswet (Fw) van:
de besloten vennootschap
[gefailleerde 1] B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 1] ,
statutair gevestigd te [gefailleerde 2] ,
vestigingsadres: [adres] ,
hierna te noemen: [gefailleerde 1] ,
en
de besloten vennootschap
[gefailleerde 2] B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 2] ,
statutair gevestigd te [gefailleerde 2] ,
vestigingsadres: [adres] ,
hierna te noemen: [gefailleerde 2] ,
advocaten: mrs. J.Ph. de Korte, [naam 1] en D.B. Smalhout,
gezamenlijk ook te noemen: gefailleerden,
strekkende tot ontslag van de aangestelde curatoren:
mr. R.P.A. de Wit,
en
mr. C. van de Meent,
beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: de curatoren,
advocaten: mrs. M. Wolters en W.D.M. van Tuyll van Serooskerken.

1.De feiten

1.1.
Bij vonnissen van deze rechtbank van 21 september 2021 en 2 augustus 2022 zijn respectievelijk [gefailleerde 1] en [gefailleerde 2] in staat van faillissement verklaard, met (uiteindelijk) aanstelling van mrs. R.P.A. de Wit en C. van de Meent tot curatoren en benoeming van mrs. K.M. van Hassel en C.H. Rombouts tot rechters-commissarissen.
1.2.
Gefailleerden hebben op 22 november 2022 een verzoek ex artikel 73 Fw met bijlagen ingediend, dat strekt tot ontslag van de curatoren.
1.3.
De curatoren hebben op 8 december 2022 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.4.
De rechters-commissarissen hebben op 13 december 2022 een schriftelijk advies uitgebracht aan de rechtbank en dit bij de behandeling nader toegelicht. Zij adviseren om het verzoek af te wijzen.
1.5.
Gefailleerden hebben op 13 december 2022 een akte overlegging en toelichting aanvullende producties ingediend.
1.6.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van 15 december 2022,
waar zijn verschenen:
  • mrs. J.Ph. de Korte en [naam 1] (via een videoverbinding), namens gefailleerden,
  • mrs. R.P.A. de Wit en C. van de Meent, curatoren,
  • mrs. M. Wolters en W.D.M. van Tuyll van Serooskerken, namens de curatoren,
  • mrs. K.M. van Hassel en C.H. Rombouts, rechters-commissarissen.
Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnotities nader toegelicht. Verder hebben zij vragen van de rechtbank beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.7.
De curatoren hadden, gelet op het moment van indiening, bij brief van 14 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de op 13 december 2022 door gefailleerden ingediende akte met producties en verzocht die in deze procedure te weigeren. Na partijen te hebben gehoord heeft de rechtbank besloten dat deze stukken tot de procedure worden toegelaten, nu de curatoren daarmee grotendeels al eerder bekend waren of hadden kunnen zijn en zij daarom door indiening niet noemenswaardig in hun verdediging worden geschaad.
1.8.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

2.1.
Gefailleerden hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zwaarwegende omstandigheden het ontslag van de curatoren rechtvaardigen.
2.2.
Zij stellen daartoe dat de curatoren enkel de belangen van de schuldeisers [naam schuldeiser 1] en [naam schuldeiser 2] behartigen en niet die van gefailleerden, laat staan het belang van de UBO, [naam 2] . De curatoren proberen haar juist monddood te maken. Op 17 oktober 2018 heeft [gefailleerde 1] een NAI-arbitrage tegen [naam schuldeiser 1] aanhangig gemaakt. Op 23 juli 2021 heeft het arbitraal tribunaal de vordering van [gefailleerde 1] – een verklaring voor recht dat [gefailleerde 1] heeft voldaan aan haar verplichtingen onder de [naam schuldeiser 2] SPA – afgewezen. Het tribunaal wees de reconventionele vordering van [naam schuldeiser 1] tot nietigverklaring van die overeenkomst toe en verklaarde voor recht dat [naam schuldeiser 1] 100% aandeelhouder in [naam schuldeiser 2] is gebleven. [gefailleerde 1] heeft door deze uitspraak onder meer haar aandelenbelang van 40% in [naam schuldeiser 2] verloren. [gefailleerde 1] is van mening dat de arbiters geen (enkele) steekhoudende onderbouwing voor dit oordeel hebben gegeven. Zij heeft daarom bij het gerechtshof Amsterdam een procedure aanhangig gemaakt tot vernietiging van het arbitrale vonnis van 23 juli 2021.Het gerechtshof heeft in die procedure op 28 juni 2022 een tussenarrest gewezen. Daarin is geoordeeld dat [gefailleerde 1] de vernietigingsprocedure, voor zover deze ziet op de vordering in reconventie van [naam schuldeiser 1] , op grond van artikel 28 lid 4 Fw kan voortzetten ondanks haar faillissement. Het hof heeft verder vastgesteld dat de vernietigingsprocedure in conventie is geschorst en heeft de curatoren in staat gesteld om die procedure over te nemen. Nadien hebben de curatoren besloten dat zij de vernietigingsprocedure ex artikel 27 Fw niet over willen nemen, ofschoon zij eerder hadden toegezegd dat wel te zullen doen. Hiermee dienen de curatoren niet de belangen van de boedel. De boedel is er immers bij gebaat dat het NAI-arbitrale vonnis wordt vernietigd, zodat [gefailleerde 1] uit dien hoofde geen schuld aan [naam schuldeiser 1] meer heeft, maar juist een vordering verkrijgt (onder meer tot voldoening van kosten). De boedel heeft er dan ook belang bij dat in rechte wordt vastgesteld dat [gefailleerde 1] rechtsgeldig eigenaar is van het zeer waardevolle belang van onder meer 40% van de aandelen in het kapitaal van [naam schuldeiser 2] . Door de procedure niet voort te zetten tonen de curatoren zich niet objectief, minst genomen staat hun objectiviteit daardoor ter discussie, wat ook een reden is voor ontslag. Verder hebben de curatoren zich door hun handelen bloot gesteld aan een zeer aanzienlijke persoonlijke aansprakelijkheid, net als de Nederlandse Staat. Op 31 oktober 2022 hebben gefailleerden de curatoren dan ook aansprakelijk gesteld, onder meer omdat zij de vernietigingsprocedure niet voortzetten. Uit een en ander blijkt voldoende dat zij niet de belangen van gefailleerden en/of haar aandeelhouder behartigen.
2.3.
Gefailleerden hebben verder gesteld dat curatoren een andere procedure, waarbij [gefailleerde 2] is betrokken, proberen te frustreren. Op 16 mei 2022 heeft een arbitraal tribunaal in een LCIA-arbitrage tussen [gefailleerde 2] enerzijds en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. anderzijds geoordeeld dat de vorderingen van [gefailleerde 2] als ingetrokken moeten worden beschouwd, omdat zij bepaalde voorschotbetalingen niet had voldaan. [gefailleerde 2] heeft tot twaalf maanden na dat vonnis de gelegenheid om haar vorderingen in de arbitrage alsnog door te zetten. De curatoren hebben echter op 12 juli 2022 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer tot het instellen van een enquête op grond van artikel 2:345 BW. Zij hebben daarbij verzocht om een aantal onmiddellijke voorzieningen te treffen, onder meer om het bestuur van [gefailleerde 1] en [gefailleerde 2] te schorsen. Gefailleerden menen dat dit verzoek van de curatoren er enkel op is gericht om voortzetting van de door hen te voeren procedures onmogelijk te maken.
2.4.
Gefailleerden hebben ook gesteld dat een curator niet in een contractuele betrekking mag staan tot degenen wier belangen aan hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. De curatoren zijn met [naam schuldeiser 1] en [naam schuldeiser 2] een boedelkrediet aangegaan. Hieruit volgt dat de curatoren met hen in een (contractuele) betrekking staan, wat niet is toegestaan. Bij de uitoefening van zijn taak moet een curator uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen behartigen. Bij het nemen van zijn beslissingen behoort een curator ook rekening te houden met belangen van maatschappelijke aard. Een curator dient te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Een curator is daarbij verplicht om bij het beheer en de vereffening van de failliete boedel op grond van artikel 68 lid 1 Fw niet alleen de belangen van de schuldeisers te behartigen, maar ook de belangen van de failliet en diens aandeelhouders. Een curator moet alle bij de boedel betrokken belangen gelijkmatig behartigen conform de rechten van de betrokkenen en op een wijze die het meeste voordeel voor de boedel oplevert. Curatoren laten dat hier ten onrechte na.
2.5.
Verder miskennen de curatoren belangen van maatschappelijke aard, te weten de fundamentele onschuldpresumptie en het in de wet verankerde belang om een arbitraal vonnis in rechte aan te kunnen tasten. Zonder gegronde reden sturen zij in het belang van een schuldeiser aan op onomkeerbaar verlies van vermogen van meer dan € 1,5 miljard ten gunste van diezelfde schuldeiser, terwijl er zonder risico voor de boedel gerede kans bestaat om dit vermogen via de lopende procedures juist voor de boedel te behouden. Volgens de curatoren zouden gefailleerden zich schuldig maken aan witwassen, althans onderdeel zijn van een grootschalige witwasoperatie. Zij nemen daartoe onjuiste en lasterlijke standpunten in over vermeend strafbaar handelen van gefailleerden. De curatoren herhalen de ongefundeerde stellingen van [naam schuldeiser 1] . Zij tonen zich daarbij onprofessioneel, afhankelijk en partijdig. Daarmee miskennen de curatoren de fundamentele onschuldpresumptie (artikel 6 lid 2 EVRM). Bovendien houden zij geen rekening met het fundamentele maatschappelijke belang om een arbitraal vonnis in rechte te kunnen laten vernietigen of herroepen. Dit belang is verankerd in onder meer artikel 1064 Rv jo. art. 1073 lid 1 Rv en artikel 1068 Rv.
De curatoren zijn er immers op uit om [gefailleerde 1] de mogelijkheid te ontnemen om de vernietigingsprocedure voort te zetten en om [gefailleerde 2] de mogelijkheid te ontnemen om de LCIA-arbitrage voort te zetten. De curatoren zijn zelfs niet ingegaan op de suggestie om de vernietigingsvordering te verkopen. Dit terwijl de curatoren geen, althans volstrekt onvoldoende, onderzoek hebben gedaan naar de achtergronden van de casus. Ook dit vormt een reden voor ontslag.
2.6.
Gefailleerden stellen ten slotte dat de curatoren met een persoonlijk belangenconflict kampen, omdat zij aansprakelijk zijn gesteld wegens hun pogingen de procedure tot vernietiging van het arbitraal vonnis te frustreren en te voorkomen dat gefailleerden procedures voortzetten. De curatoren hebben eerst toegezegd de vernietigingsactie over te zullen nemen en daarvoor zelfs fondsen in ontvangst genomen, maar vervolgens zijn zij daarvan teruggekomen. Ook heeft het handelen van de curatoren ervoor gezorgd dat de Nederlandse Staat aansprakelijk dreigt te worden onder internationale verdragsverplichtingen. De curatoren hebben er daardoor persoonlijk belang bij dat wordt vastgesteld dat gefailleerden strafbare handelingen hebben gepleegd, althans dat het NAI-arbitraal vonnis niet wordt vernietigd en de LCIA arbitrage niet wordt vervolgd.
2.7.
Al met al menen gefailleerden dat er voldoende zwaarwegende omstandigheden zijn die het ontslag van de curatoren rechtvaardigen. Zij verzoeken de rechtbank dan ook, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de curatoren te ontslaan (en te vervangen) en hen te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.Het verweer

3.1.
De curatoren hebben verweer gevoerd tegen het verzoek.
3.2.
Allereerst wijzen zij erop dat de bevoegdheid om een curator te ontslaan een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank is. Zij benadrukken dat de rechters-commissarissen hebben geadviseerd het verzoek tot ontslag af te wijzen. De rechters-commissarissen hebben er volgens curatoren terecht op gewezen dat een verzoek tot ontslag niet bedoeld is om op eenvoudige wijze de persoonlijke rechten van gefailleerden of anderen tegenover de boedel geldend te maken, of om het beleid van een curator te laten toetsen.
3.3.
De curatoren zijn van mening dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die hun ontslag rechtvaardigen. Voor zover het gaat om de vernietigingsprocedure hebben zij zorgvuldig gehandeld. Toen het hoger beroep tegen het faillissement van [gefailleerde 1] nog liep, is aanvankelijk een vordering bij het gerechtshof ingediend om de termijn veilig te stellen. Nadien hebben de curatoren adviezen ingewonnen en veelvuldig overlegd met de rechters-commissarissen. Uiteindelijk hebben zij, daarin gesteund door de rechters-commissarissen, besloten om de vernietigingsprocedure in conventie niet voort te zetten. Binnen de beleidsvrijheid die een curator heeft hebben zij daarmee een zorgvuldige beslissing genomen. Daarbij merken de curatoren op dat zij het waren, en niet [gefailleerde 1] buiten faillissement, die bij het gerechtshof het standpunt hebben bepleit dat artikel 28 Fw op de reconventionele vordering van toepassing is, welk standpunt door het gerechtshof is gevolgd. Daardoor heeft [gefailleerde 1] buiten faillissement de vernietigingsprocedure met betrekking tot die vordering kunnen voortzetten. Het is thans aan het gerechtshof om op die vordering te beslissen.
De curatoren bevestigen dat zij in een enquêteprocedure de schorsing van onder meer [naam 3] als bestuurder van gefailleerden hebben verzocht. [naam 3] werkt onvoldoende mee aan de afwikkeling van de faillissementen; zo geeft hij geen antwoorden op vragen van curatoren, beschikt hij niet over de administratie van de vennootschappen, althans heeft hij deze niet afgegeven en heeft hij geen toegang tot de bankrekeningen van gefailleerden. Een en ander vormt voldoende reden om een onafhankelijke bestuurder te laten aanstellen door de Ondernemingskamer. Het is vervolgens aan de nieuwe bestuurder om een besluit te nemen over het al dan niet voortzetten van de vernietigingsprocedure(s).
3.4.
De onschuldpresumptie bestaat volgens de curatoren alleen in het strafrecht en niet in het civiele recht. De arbiters in de (civielrechtelijke) arbitragezaak hebben geoordeeld dat sprake is van corrupte nietige handelingen, inderdaad zonder dat in een strafzaak is geoordeeld dat misdrijven zijn gepleegd. Ook de Ondernemingskamer heeft in gelijke zin geoordeeld. Over hun beweerdelijke belangenverstrengeling voeren de curatoren aan dat gefailleerden die alleen onderbouwen met de aansprakelijkstelling die zij zelf hebben uitgebracht.
3.5.
De curatoren voeren verder aan dat zij in de eerste plaats tot taak hebben de belangen van de gezamenlijke schuldeisers te dienen. Daarbij mag een curator de gerechtvaardigde belangen van anderen, waaronder de gefailleerde en de aandeelhouder(s), niet uit het oog verliezen. Het ontslagverzoek lijkt dit om te draaien: het verwijt is dat de curatoren niet vooreerst de belangen van (de aandeelhouder van) gefailleerden dienen. Dit miskent dat de wetgever bij botsende belangen tussen gefailleerden en de schuldeisers het belang van de gezamenlijke schuldeisers heeft laten prevaleren. In deze is er overigens geen sprake van gerechtvaardigde belangen, nu de aandeelhouder een illegaal doel nastreeft, te weten het witwassen van door ernstige misdrijven verkregen vermogen. Het is dan ook een onjuiste rechtsopvatting dat de curatoren altijd naar het meeste voordeel voor de boedel moeten streven. De curatoren wijzen erop dat [naam schuldeiser 1] en [naam schuldeiser 2] geen normale crediteuren zijn, maar slachtoffers van zeer ernstige fraude. Bij zowel [gefailleerde 1] als bij [gefailleerde 2] is sprake van corrupte en nietige handelingen binnen een structuur bestaande uit
shell companiesdie worden bestuurd door hulppersonen van [naam 2] en die geheel afhankelijk zijn van financiering met dubieuze herkomst door
offshore companiesuit het web van [naam 2] . De arbiters spreken dan ook van
grand corruptionals het gaat om de verwerving van 40% van de aandelen in [naam schuldeiser 2] door (vennootschappen van) [naam 2] . Die verwerving is volgens hen nietig en heeft derhalve nooit plaatsgevonden. Ook uit onderzoeksrapporten van W.J. van Andel en C.B. Schutte, beiden aangesteld door de Ondernemingskamer als onafhankelijke en onpartijdige bestuurder, dan wel onderzoeker, komt duidelijk naar voren dat er valsheid in geschrifte en fraude is gepleegd.
Dat de curatoren werken met een boedelkrediet verschaft door schuldeisers, zoals [naam schuldeiser 1] en [naam schuldeiser 2] , die een belang hebben bij het te gelde maken van mogelijke activa, is binnen de faillissementspraktijk niet ongebruikelijk en vormt geen indicatie voor een gebrek aan onafhankelijkheid. Het stelt een curator bij een lege boedel in staat om toch zijn wettelijke taken uit te voeren, steeds onder toezicht van een rechter-commissaris.
3.6.
De curatoren concluderen dat het verzoek tot hun ontslag moet worden afgewezen. De curatoren zijn ten slotte van mening dat gefailleerden de vlucht naar voren hebben gekozen door hen aansprakelijk te stellen en dit ontslagverzoek in te dienen, beide gestoeld op een onjuiste rechtsopvatting en kennelijk onware stellingen. Zij maken hiermee misbruik van procesrecht. Het verzoek tot ontslag had, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan in verband met de betrokken belangen van de curatoren, achterwege horen te blijven. Dit levert een onrechtmatige daad op en moet aanleiding zijn om gefailleerden, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de werkelijke proceskosten van de curatoren (€ 25.000,00).

4.Het advies van de rechters-commissarissen

4.1.
De rechters-commissarissen hebben de rechtbank van een schriftelijk advies voorzien en dit advies ter zitting kort toegelicht. Zij adviseren om het verzoek tot ontslag af te wijzen.

5.De beoordeling

5.1.
De bevoegdheid om een curator te ontslaan is een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank heeft de bevoegdheid de curator te allen tijde, na hem te hebben gehoord of behoorlijk te hebben opgeroepen, te ontslaan en door een ander te vervangen, hetzij op voordracht van de rechter-commissaris, hetzij op een met redenen omkleed verzoek van een of meer schuldeisers, de commissie uit hun midden, of de gefailleerde.
Artikel 73 Fw is niet bedoeld om persoonlijke rechten van gefailleerde of anderen tegenover de boedel geldend te maken en evenmin in het leven geroepen om het beleid van de curator te laten toetsen. Het toezicht op het beleid wordt door de rechter-commissaris uitgeoefend. Een verzoek tot ontslag kan evenmin worden ingezet als verkapt hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank of de rechter-commissaris, waartegen geen voorziening open staat of waarvan niet in (hoger) beroep is gekomen.
5.2.
Het niet voorzetten van de procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis door de curatoren (althans: het niet voortzetten van die procedure voor zover die ziet op de uitspraak in conventie; [gefailleerde 1] kan de procedure zelf voortzetten voor zover die ziet op de uitspraak in reconventie) kan niet tot ontslag van de curatoren leiden. Deze beslissing ziet immers op het door de curatoren te voeren beleid dat wordt en is getoetst door de rechters-commissarissen.
5.3.
Overigens ligt de drempel voor vernietiging van een arbitraal vonnis hoog. Van de curator mag daarom juist worden verwacht dat hij zich terughoudend en kritisch opstelt bij de vraag of zo’n procedure moet worden gevoerd of voortgezet. Bij de beantwoording van die vraag hebben de curatoren prudent gehandeld. Allereerst hebben zij de termijn bewaakt door het instellen van een vordering. Daarna hebben zij onafhankelijk juridische advies ingewonnen en mede op basis daarvan, en na overleg en met toestemming van de rechters-commissarissen afgezien van het voorzetten van de vernietigingsprocedure. Bovendien hebben de curatoren bij het gerechtshof Amsterdam met succes bepleit dat [gefailleerde 1] op grond van artikel 28 Fw de procedure in reconventie zelf zal kunnen voortzetten. Hiermee hebben zij de weg vrijgemaakt voor [gefailleerde 1] om buiten de boedel om te kunnen procederen. Aan het door gefailleerden genoemde fundamentele maatschappelijk belang om een arbitraal vonnis in rechte te kunnen laten vernietigen is daarmee voldoende recht gedaan.
5.4.
Ook de door de curatoren gestarte enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer valt binnen het bereik van het door de curatoren te voeren beleid. Het voornemen tot deze procedure, waarin onder andere een voorziening tot ontslag van bestuurder [naam 3] is gevorderd, is voorgelegd aan de rechters-commissarissen, die hieraan hun goedkeuring hebben verleend. Het is thans aan de Ondernemingskamer om te oordelen of er voldoende gronden bestaan om aan het verzoek van de curatoren te voldoen.
5.5.
Het verwijt van gefailleerden dat de curatoren hun belangen en/of die van hun aandeelhouder niet dienen kan hun ontslag evenmin rechtvaardigen. Zoals de rechter-commissarissen terecht in hun advies hebben vermeld, dienen in een faillissement de belangen van de gezamenlijk schuldeisers te prevaleren.
5.6.
Dat curatoren in een persoonlijk belangenconflict opereren, omdat ze door gefailleerden aansprakelijk zijn gesteld vanwege het niet willen meewerken aan vernietiging van het arbitrale vonnis en daarom “zullen willen voorkomen” dat het vonnis wordt vernietigd, is een cirkelredenering. Zo zou elke curator in een belangenconflict kunnen worden betrokken, louter door hem aansprakelijk te stellen. Zoals ook de rechters-commissarissen hebben opgemerkt, is het niet ongebruikelijk dat in faillissementen met lege boedels door schuldeisers een boedelkrediet wordt verschaft. Die hebben immers een groot belang bij onafhankelijk onderzoek door een curator met het oog op het te gelde maken van mogelijke activa.
5.7.
De onschuldpresumptie geldt in het strafrecht en speelt hier geen rol. Een curator moet in het kader van een faillissement een eigen rechtmatigheidsonderzoek verrichten. De curatoren menen dat binnen de vennootschappen van gefailleerden onder meer valsheid in geschrifte en fraude is gepleegd. Uit het verweerschrift en de toelichting daarop volgt dat zij deze stellingen baseren op eigen bevindingen, de motivering van het arbitrale vonnis en op onderzoeksrapporten van Van Andel en Schutte. Anders dan gefailleerden hebben betoogd, kan niet worden gezegd dat de stellingen van de curatoren loos en ongefundeerd zijn.
5.8.
De slotsom is dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die tot ontslag van de curatoren zouden moeten leiden. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, ook niet voor de door de curatoren verzochte veroordeling van gefailleerden in de werkelijke proceskosten. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de andere partij achterwege had behoren te blijven. Dat is pas het geval als de verzoeker zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past bovendien terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Al met al doet dit geval zich hier nog niet voor.
5.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot ontslag (en vervanging) van de curatoren af;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Beukenhorst, voorzitter, mr. Q.R.M. Falger en mr. N.A.J. Purcell, rechters, en in aanwezigheid van mr. F. de Greef, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.