In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB was uitgevaardigd door Polen op 20 maart 2020 en was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1975. De behandeling van het EAB vond plaats op 7 december 2022, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. G.P. Sholeh en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, en een tolk in de Poolse taal.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de rechtbank om op het overleveringsverzoek te beslissen was verstreken. Dit ontsloeg de rechtbank echter niet van haar verplichting om een beslissing te nemen. De opgeëiste persoon verklaarde dat zijn persoonsgegevens correct waren en dat hij de Poolse nationaliteit had.
Op basis van stukken die door de opgeëiste persoon waren overgelegd, bleek dat het nationale aanhoudingsbevel was ingetrokken. De rechtbank besloot, met instemming van partijen, het onderzoek niet te sluiten in afwachting van een mogelijke intrekking van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit. Op 13 december 2022 werd bevestigd dat het EAB inderdaad was ingetrokken. Hierop verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, zoals door de officier zelf was verzocht. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. M.E.M. James-Pater, samen met mrs. P. van Kesteren en R. Godthelp, en werd uitgesproken in openbare zitting.