ECLI:NL:RBAMS:2022:8482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/274896-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen, op 16 september 2022. Het EAB verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1990, die op dat moment gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 7 december 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. van der Poel, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten beoordeeld. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van één jaar had gekregen, waarvan nog 364 dagen moesten worden uitgezeten. De raadsvrouw betwistte de hoogte van de opgelegde straf en stelde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was gesteld van de zitting in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie van de Poolse autoriteiten betrouwbaar was en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, naar Nederlands recht als verduistering werd gekwalificeerd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 322 van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/274896-22
RK nummer: 22/4629
Datum uitspraak: 21 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 september 2022 door
the Regional Court in Bydgoszcz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
verblijvende op het adres: [straat] ,
gedetineerd in de [PI] ,
hierna de ‘opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. van der Poel, advocaat in Veenendaal en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement of the District Court in Bydgoszczvan 25 september 2018, referentienummer III K 395/18.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 22 november 2022 van de Poolse autoriteiten volgt dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 364 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [2]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het EAB en de aanvullende informatie onvoldoende blijkt wat nu de hoogte van de opgelegde straf is. Om die reden moet bij de Poolse autoriteiten navraag worden gedaan hoeveel jaar gevangenisstraf er is opgelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. In aanloop naar de zitting is door het IRC navraag gedaan over de hoogte van de straf. De Poolse autoriteiten hebben hierop het volgende geantwoord:

a penalty of one year of deprivation of liberty with suspension of its execution for the period of two years was imposed on the convicted [opgeëiste persoon](..)
By virtue of the decision of the District Court in Bydgoszcz III Criminal Division dated March 09, 2021, the execution of the penalty of deprivation of liberty was ordered against the convicted person”.
Hieruit leidt de rechtbank af dat aanvankelijk aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd van één jaar. Daaraan werd een proeftijd van twee jaar gekoppeld. Op 9 maart 2021 is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf bevolen. Uit onderdeel c) van het EAB blijkt dat nog 364 dagen resteren van de opgelegde straf. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de hoogte van de opgelegde straf duidelijk is en ziet geen aanleiding om daarover nadere vragen te stellen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon - in tegenstelling tot hetgeen is vermeld in het EAB en de aanvullende informatie - de dagvaarding niet in persoon heeft ontvangen. De opgeëiste persoon ontkent ten stelligste dat hij de oproep in persoon heeft opgehaald bij het postkantoor. Er zitten geen stukken in het dossier van het postkantoor die bevestigen dat de oproep daadwerkelijk door hem is opgehaald. Hij was niet op de hoogte van de zitting, heeft daarover geen stukken ontvangen en heeft zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing en de overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. Daarin staat dat de opgeëiste persoon de dagvaarding op 16 juli 2018 in persoon heeft opgehaald bij het postkantoor. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt. Daarmee is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De enkele ontkenning door de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding in persoon heeft ontvangen, is onvoldoende om aan de juistheid van de aanvullende informatie te twijfelen. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 322 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszczvoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.