ECLI:NL:RBAMS:2022:8470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/751577-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Częstochowa, Polen, en is gebaseerd op een EAB dat op 27 juli 2018 is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Częstochowa. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit juist is verklaard tijdens de zitting op 22 november 2022, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing reeds was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende documenten onderzocht, waaronder eerdere veroordelingen van de opgeëiste persoon, en heeft vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden voor de feiten II tot en met XI, zoals beschreven in het EAB.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd moet worden, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die tot het verzamelarrest heeft geleid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en een advocaat had gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering goedgekeurd, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de autoriteiten in Polen voor de genoemde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751577-20
RK nummer: 20/3257
Datum uitspraak: 6 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2018 door
the Regional Court Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te Częstochowa (Polen) op [geboortedag] 1987,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceablde judgement of the District Court in Częstochowavan 26 februari 2016, referentienummer IV K 912/15 (hierna: het verzamelvonnis),
amended by the judgement of the Regional Court in Częstochowavan 9 augustus 2016, referentienummer VII Ka 475/16 (hierna: het verzamelarrest).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 332 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het verzamelvonnis/verzamelarrest.
Aan het verzamelvonnis liggen vier eerdere veroordelingen ten grondslag:
  • een vonnis met kenmerk: XI K 556/10 van
  • een vonnis met kenmerk: XVI K 1067/10 van
  • een vonnis met kenmerk: XVI K 251/12 van
  • een vonnis met kenmerk: IV K 644/13 van
Uit het EAB volgt dat het verzoek van de opgeëiste persoon om een verzamelvonnis ook betrekking had op een vijfde vonnis met kenmerk XVI 475/09 van 15 juli 2009, waarbij een gevangenisstraf van acht maanden is opgelegd. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 oktober 2022 blijkt echter dat dit vonnis niet is samengevoegd bij het verzamelvonnis en dat de bij dit vonnis opgelegde straf reeds door de opgeëiste persoon is ondergaan. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het vonnis met kenmerk XVI 475/09 van 15 juli 2009 niet ten grondslag ligt aan het verzamelvonnis en dat het EAB niet strekt tot tenuitvoerlegging van dit vonnis.
Het verzamelvonnis/verzamelarrest betreft de feiten II tot en met XI zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 27 oktober 2022 blijkt dat feit I zoals vermeld in onderdeel e) van het EAB (
the offense, committed on 18th April 2009 in Częstochowa, involved an illegal act consisting in possesion of narcotic drugs, namely, four dealer doses of marijuana of a total weigth of 1,9 grams)ziet op het vonnis van 15 juli 2009 met kenmerk XVI 475/09. Nu de overlevering niet wordt verzocht ten aanzien van dit vonnis, laat de rechtbank feit I buiten beschouwing.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis/verzamelarrest ten grondslag, waarin vier eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis/verzamelarrest ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis/verzamelarrest waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW. Nu uit het EAB en de aanvullende informatie niet blijkt wat de reikwijdte is geweest van de procedure in hoger beroep die tot het verzamelarrest heeft geleid, zal de rechtbank zekerheidshalve zowel het verzamelvonnis als het verzamelarrest toetsen.
Ten aanzien van het verzamelarrest met kenmerk VII Ka 475/16
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW ten aanzien van het verzamelarrest. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure in hoger beroep die tot het verzamelarrest heeft geleid. De opgeëiste persoon kan zich de zitting niet herinneren en het is onduidelijk welke advocaat aanwezig is geweest en op welke wijze deze gemachtigd was. Primair dient de overlevering geweigerd te worden en subsidiair dienen er nadere vragen te worden gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van de procedure in hoger beroep, aangezien een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd (artikel 12, aanhef en onder b, OLW).
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 23 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat het verzamelarrest heeft geleid, maar dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ook zijn verdediging heeft gevoerd tijdens de zitting. De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie. Er zijn door de opgeëiste persoon geen concrete aanknopingspunten verstrekt die tot twijfel aan deze informatie kunnen leiden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met kenmerk: IV K 912/15
Uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie van 23 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon op 12 januari 2016 in persoon is opgeroepen voor de zitting die tot dit vonnis heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen als hij niet op het proces verschijnt. Dit betekent dat de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub a, OLW zich ten aanzien van het verzamelvonnis voordoet en de weigeringsgrond niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk: XI K 556/10
Uit de aanvullende informatie van 23 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk: XVI K 1067/10
Uit de aanvullende informatie van 23 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen als hij niet verschijnt, dat hij destijds in hechtenis zat en dat hij niet heeft verzocht om aangevoerd te worden voor de zitting. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk: XVI K 251/12
Uit de aanvullende informatie van 23 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk: IV K 644/13
Uit de aanvullende informatie van 23 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, maar dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ook zijn verdediging heeft gevoerd tijdens de zitting. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering ten aanzien van feit VII niet toelaatbaar is. In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 december 2021, waarin de verschillende feiten verder zijn toegelicht, wordt het zevende feit omschreven als diefstal van een horloge in juli 2011. Dit komt niet overeen met de omschrijving van feit VII in het EAB en lijkt om een andere kwestie te gaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 23 december 2021 de feiten nader toegelicht. De rechtbank gaat ervan uit dat het in onderdeel e.1) van het EAB vermelde feit VII hetzelfde feit is als het zevende feit vermeld in de aanvullende informatie van 23 december 2021, te weten diefstal van een horloge te [plaats] in juli 2011. Dit strookt ook met de informatie die in onderdeel e.2) van het EAB onder 3 sub b is opgenomen, namelijk dat het gaat om het strafbare feit van artikel 284 Poolse Wetboek van Strafrecht (diefstal). In het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie, is het feit genoegzaam omschreven. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de in onderdeel e) van het EAB vermelde feiten III, IV, V, VIII, IX, X en XI waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 23, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten II, VI en VII niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: mishandeling (feiten II en VI) ,
diefstal (feit VII)

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling en heeft daartoe de volgende gegevens overgelegd:
  • verklaringen geregistreerd inkomen van de Belastingdienst over de jaren 2016 tot en met 2021;
  • een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende de eenmanszaak van de opgeëiste persoon met als inschrijfdatum 6 april 2020.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen aan een Nederlander en de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling, omdat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Over het jaar 2020 is, blijkens de verklaring van de Belastingdienst, geen geregistreerd inkomen van de opgeëiste persoon bekend. Ook blijkt niet dat de opgeëiste persoon gedurende de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk in Nederland heeft verbleven. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB ten aanzien van de feiten II tot en met XI voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering niet wordt gevraagd voor feit I.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Częstochowa(Polen) voor de feiten II tot en met XI zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.