Op 27 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Lublin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 13 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1972, aanwezig was tijdens de zitting en bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk. De rechtbank heeft geconstateerd dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kon worden gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 2 jaar, waarvan nog 11 maanden en 25 dagen resteren. De rechtbank heeft ook beoordeeld of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling is voldaan, aangezien de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft en er geen risico is op verblijfsbeëindiging door de opgelegde straf.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Rus.